Het kristalpaleis : een filosofie van de globalisering
Peter Sloterdijk
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Boom, cop. 2003 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 157.2 SLOT |
31/12/2004
Met zijn trilogie Sferen heeft de Duitse denker Peter Sloterdijk een van de grootste en belangrijkste projecten uitgewerkt van de hedendaagse filosofie. De eerste twee delen -- 'Bellen' en 'Globes' -- werden zopas op meesterlijke wijze door Hans Driessen in het Nederlands vertaald. Tezamen vormen ze een bijna duizend pagina's dik boek -- een indrukwekkend sferenepos vol gewaagde ideeën en uitdagend denkplezier.
Sloterdijk stelt in zijn monumentale antropologische en cultuurtheoretische studie een volgens hem jammerlijk miskende vraag aan de orde: 'Waar zijn we wanneer we in de wereld zijn?' De reden van de veronachtzaming van de vraag naar het 'waar' is niet moeilijk te achterhalen. Voor de hedendaagse mens is de plaats van het zijn geen rustgevend woonoord meer dat hem de nodige geborgenheid en veiligheid kan verschaffen. De religieuze hemelen, waaronder men zich in metafysische tijden kon koesteren als in een broeikas, hebben definitief plaatsgemaakt voor de kosmische kou van uitdijende sterrenstelsels. Met het besef van deze existentiële dakloosheid worden we niet graag geconfronteerd. Zo gretig en vastberaden de moderne mens zich van de veiligheidsillusies van het verleden heeft ontdaan, zo wanhopig probeert hij nu te negeren wat hem dat heeft opgeleverd: een leven in het onvertrouwde, zinloze en ongeborgene.
Toch is de nieuwe existentiële situatie van de mens voor Sloterdijk geen reden tot paniek. De comfortabele nestwarmte en de veiligheidsgevoelens van de vroegere wereldbeelden mogen dan onherroepelijk verloren zijn, de mens kan nog steeds bezielde ruimtes - sferen dus - creëren waarin hij niet aan zichzelf overgeleverd is. Meer nog: het hardnekkige en wijdverbreide individualisme van tegenwoordig ten spijt is er volgens Sloterdijk niemand die niet in een bezield verband met anderen opgenomen is. Hoe weinig mensen zich ook kunnen onttrekken aan de individualiserende werking van de marktgerichte samenleving en hoezeer ze hierdoor ook in kille en manipulatieve subject-objectrelaties dreigen te vervallen, toch is volgens Sloterdijk het zijn-in-sferen, in een gemeenschappelijke belevings- en ervaringswereld, de basistoestand van het menselijk leven: "Geïsoleerde punten zijn alleen in de gehomogeniseerde ruimte van de meetkunde en het verkeer mogelijk, werkelijke geest daarentegen is altijd al geest in en tegenover geest, werkelijke ziel altijd al ziel in en tegenover ziel." Hier spreekt een fundamentele optimist, die niet alleen het juk van het donkere existentialisme à la Sartre van zich af heeft geschud, maar zich ook met veel bravoure en vol goede moed verzet tegen de huidige sfeerverstorende ideologie van het ieder voor zich. Iemand met een missie dus, die de mensheid d.m.v. een nieuw denkparadigma wil redden van de 'sferenvergetelheid'.
In het eerste deel van zijn trilogie -- 'Bellen' - richt Sloterdijk zich op de 'microsferen'. Cruciaal zijn het vierde en vijfde hoofdstuk -- 'De clausuur in de moeder' en 'De oerbegeleider' -, waarin hij een gedurfde expeditie onderneemt naar de eerste sfeer waarin we terechtkomen, de intieme ruimte van de baarmoeder. Hoewel we aan ons verblijf in dit 'hol der holen' geen bewuste herinneringen meer overhouden, is deze eerste intimiteitservaring volgens Sloterdijk bepalend voor de rest van ons leven. Om dit aannemelijk te maken, bewandelt hij de glibberige wegen van de speculatie. In een even avontuurlijk als zonderling exposé, waarin o.a. de schilderijen van Magritte en visioenen van de mystica Hildegard van Bingen een rol spelen, probeert Sloterdijk ons te doen geloven dat we al in onze eerste levenssfeer een gedeelde ruimte bewonen. Het presubjectieve bestaan in de baarmoeder beleven we volgens hem niet als een isolement, maar als een 'tezamen', een betrokkenheid op een 'Met'. Dat dit 'Met' de in vroegere culturen vereerde maar tegenwoordig tot afval gedegradeerde moederkoek is, vernemen we pas aan het eind van het verhaal. En dat is veelzeggend voor zowel de methode als de inzet van Sloterdijks filosofie. Zijn weigering om de placenta als zodanig te benoemen, houdt verband met zijn inzicht in de beperkingen van het objectieve denken. Alleen door zich te verzetten tegen het onbedachtzame gebruik van objectiverende termen, kan men spreken over datgene wat zich in geen enkele objectiviteit laat vangen. Als van een filosoof verwacht mag worden dat hij zicht probeert te krijgen op onopgemerkte dimensies van de werkelijkheid - zoals het 'intieme Atlantis' van ons voorbewuste bestaan in de moederschoot - dan is een verheffing van het intuïtieve denken ten koste van de analytische en observerende intelligentie onvermijdelijk. Of zoals Sloterdijk het i.v.m onze onbewuste vertrouwdheid met onze eerste levenspartner stelt: "wie zich vóór het inslapen nog even dankbaar onder zijn dekbed oprolt, is al meer van het Met aan de weet gekomen dan uiterlijke blikken er ooit van zouden kunnen aflezen".
Zoals gemerkt kan worden, is Wittgensteiniaanse behoedzaamheid in Sloterdijks 'sferologie' ver weg. Waarover men niet kan spreken, moet men mythologiseren. Met de kracht van de eigen inlevingsverbeelding en steunend op het voorstellingsvermogen van de kunstenaar of de premoderne mens, reanimeert Sloterdijk in 'Bellen' de mythologie van de innerlijkheid. Na zijn evocatie van de twee-enige baarmoederlijke binnenwereld van het presubject en zijn Met, richt hij zich op andere, latere 'delers van zielenruimte', die als substituten, als 'figuraties van de placentaire double' optreden. Het levert alweer erg wonderlijke verhalen op over engelen, tweelingen en dubbelgangers, die in al hun buitenissigheid niet te gauw als esoterisch gebrandmerkt mogen worden. Sloterdijk is namelijk niet zo gek als sommige van zijn critici denken. Hij bekijkt de overspannen mystieke teksten, theologische absurditeiten of obscure theorieën die hij opvoert, wel degelijk met de argwanend-kritische blik die de moderne mens eigen is, alleen ziet hij tegelijk de beperkingen in van die ontmaskeringsdwang. Wie historisch en mythologisch ideeëngoed al te gauw als achterhaald en ongeloofwaardig bij het vuilnis zet, verliest in zijn moderniteitspretentie uit het oog dat deze tradities ons veel inzichten kunnen bieden in de denk- en leefwijzen van onze voorouders, en dus in onszelf. Wie zich al te gretig vrolijk maakt over de enormiteiten uit het tijdperk van de metafysica, zit dikwijls meer dan hij vermoedt verstrikt in de waan van de alledaagse fysica.
Door de waardevolle aspecten van het mythologisch-religieuze denken te reactiveren, probeert Sloterdijk in 'Bellen' op een nieuwe manier na te denken over de wordingsgeschiedenis van de mens. Toont hij in dat eerste deel hoe een individu zich ontwikkelt door steeds complexere zielsverhoudingen met anderen aan te gaan, dan laat hij in het tweede deel van zijn trilogie zien hoe de microsferische, intieme relaties herhaald worden in politieke en kosmische verhoudingen. Op die manier herschrijft Sloterdijk in 'Globes' de ontstaansgeschiedenis van de menselijke beschaving. Middels uitgebreide beschouwingen over etnologie, architectuur, stedenbouw, filosofie, mythologie, theologie en kunst toont hij aan dat hoogontwikkelde culturen altijd ontstaan d.m.v. een verruiming van sferen, d.w.z. door een verhuizing vanuit de baarmoederlijke bellen naar grotere samenlevingsvormen.
Omdat deze overdrachtstechnieken het risico meebrengen dat mensen in het onherbergzame belanden, zal de macrosfeer zodanig ingericht moeten worden dat ze dezelfde weldadige warmte en bescherming kan bieden als de bellen van de microsfeer. Het bracht de oud-Griekse denkers tot de constructie van de kosmologische bol. Door het onmetelijke te 'globaliseren' creëert de vroeg-Europese mens een sfeer waarin hij zich veilig waant tegenover het 'buiten'. Door zich de kosmos voor te stellen als een hem omvattende bol, kan hij -- als een kosmopoliet in de letterlijke zin van het woord -- in het heelal wonen als was het zijn thuis.
Voor ons, modernen, biedt de metafysische wereldbol geen bescherming meer. De zin 'God is dood' betekent voor Sloterdijk in de eerste plaats "een morfologische tragedie -- de vernietiging van de denkbeeldig bevredigende, aanschouwelijke immuniteitsbol door onverbiddelijke veroneindiging". In een tijd die gekenmerkt wordt door openheid en verregaande decentrali-se-ring, heeft de gesloten bolwereld afgedaan als model en garantie voor een veilige binnenwereld. Gedoemd als we zijn om onder ogen te zien dat de voor het menszijn onmisbare sferen langs alle kanten belaagd worden door een vreemd buiten, zullen we andere vormen moeten creëren om ons de nodige veiligheidsgevoelens en zelfbemoedering te kunnen verschaffen. Het valt te verwachten dat we over deze bedreiging door het onbezielbare buiten in het derde deel van Sferen, het zopas in het Duits verschenen 'Schäume', heel wat meer te weten zullen komen. In ieder geval werpt Sloterdijk hier al de vraag op die volgens hem het denken van de toekomst zal bepalen: 'Waar zijn we wanneer we in het onvertrouwde zijn?'
Wanneer Sloterdijk enkele ideeën van de wetenschapper en psycholoog Alfred Tomatis bespreekt, roemt hij diens 'kennis stimulerende vermogen om te overdrijven'. De uitspraak is zonder meer op hemzelf van toepassing: Sloterdijk overdrijft in alles -- zijn hybride, uit talloze registers puttende taalgebruik; zijn hoge, meer dan riskante ideeënvluchten; zijn excentrieke filosofische methodes -- maar hij geeft op zijn geheel eigen wijze enorm veel te denken. Als we bereid zijn dit boek niet te lezen met de bijziende blik van de objectieve wetenschap, maar met het verder ziende oog van de denkende verbeelding, dan wordt deze verkenning van de sferen een avontuur dat we nooit meer willen of kunnen vergeten. [Koen Van Baelen]
Redactie
Deze vertaling is een uitermate belangwekkend boek. Het bevat een ingekorte versie in één band van de eerste twee delen van een drieluik, en het is te hopen dat het derde deel ook snel vertaald zal worden. Peter Sloterdijk, het enfant terrible onder de Duitse filosofen, geeft in dit boek zijn visie op de mens en zijn wereld. Hij doet dat in termen van een centrale metafoor: die van de bolvorm. Tussen eicel en globalisering gunt hij ons een blik in een fascinerende kaleidoscoop, die theologie en filosofie, mythologie, literatuur en beeldende kunst in steeds weer verrassende combinaties met elkaar verbindt. De tekst is allesbehalve eenvoudig, het lezen vereist concentratie en doorzettingsvermogen, maar het resultaat is verrijkend en stimulerend. De vertaling is van hoog niveau. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.