Zeik
Herman Brusselmans
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Prometheus, 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 1420 |
Herman Jacobs
ob/kt/10 o
't Is geen slechte jongen, Herman Brusselmans, altoos beleefd en voorkomend en zo, maar die boeken die hij schrijft, ach lieve God... Neem nu zijn laatste, althans recentste, getiteld Mank , ondertussen alweer des auteurs zeshonderddrieëntachtigste roman of daaromtrent. Waar die over gaat -- de vraag stellen is ze beantwoorden. Nou goed, ,,wat er in gebeurt'' dan.
Even kijken: er is sprake van een ik, door andere personages genoemd Herman Brusselmans. Omdat de zool van zijn laars is losgekomen, begeeft hij zich naar Gustaaf Peeters, ,,de bejaarde, goedkope schoenlapper'' (en auteur, zo zullen we alras merken, van het markante vers Plitse pletse ploen / Ik klop op dezen schoen / Den schoen die is kapot / Plitse pletse plot ). We maken ook kennis met Kathy Strobbe, buurvrouw van de ik-figuur (welke laatste we hierna voor het gemak HB zullen noemen), met HB's badmintonleraar Guy Verhofstadt (geen familie), met Rozemarie, de enigszins malende vrouw van Gustaaf Peeters (hun zoon Lucien heeft zich in 1972 een kogel door het hoofd gejaagd, vandaar).
Voorts ontmoeten we Marcella de Troch, ,,de vrouw in de bus die me bij m'n kloten greep'' (iets waar deze Marcella een gewoonte van blijkt te maken, het bij hun gemacht omvatten van mannen in de bus, ,,vooral als die fors geschapen waren'') en Dénise de Baetzelier, gepensioneerde onderwijzeres en bibliothecaresse te Vlasselaer, in welke plattelandsgemeente HB nu en dan de openbare bibliotheek bezoekt. Dénise is een mededeelzaam mens. Zo maakt ze HB deelgenoot van een van haar levendige herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, toen de mannen nog van ijzer waren en de schepen van hout, en Witte Jef het verzet leidde in het buurdorp Zaffelare: ,,Witte Jef was de mooiste man van de hele streek. Iedere vrouw was dol op hem, ook wij, jonge meisjes. Witte Jef maakte daar geen misbruik van, al moet ik toegeven dat hij mij op een keer, toen ik in het bos wandelde om madelieven te plukken, onverhoeds van achteren besprong, mij achter een struik trok, mijn onderbroek van mijn gat sleurde en zijn charel in mijn schijthol duwde...''
Witte Jef dus. En graaf d'Oddelem Jaccuse . En de automecanicien Fons Crucke, benevens zijn echtgenote Anita. En Bastiaan van Rompaey en Wilfried Wouters en Marleen Hendrickx en de ober Geert en de arts Felix Claes en de kinderen Laurent en Charlotte Strobbe en Rozalie, zoals Rozemarie Peeters aan het einde van het verhaal plotseling blijkt te heten, en Tania de Metsenaere.
,,Het meeste van wat gebeurt is slechts een moment verwijderd van de ontkenning dat het ooit gebeurd is,'' bedenkt HB op zeker ogenblik, en niet zo heel veel pagina's later overweegt hij het volgende, dat op hetzelfde neerkomt: ,,Ik wil niks tweemaal daags of meer doen, maar ik doe het wel. Het kan niet anders. Het is onmogelijk om het te vermijden, het hele lange leven lang. Wat niet herhaald kan worden maakt ons zwakker. Ik mankte naar buiten. Ik ging weg van waar ik eerder geweest was naar een soortgelijke plaats die ik tevoren had betreden. Geef mij één reden om iets nieuws te proberen en ik zal je uitlachen in je gezicht.''
m is dusdoende niet de allerslechtste op 12,5 bij 20 centimeter grote pagina's afgedrukte verzameling woorden die Herman Brusselmans ooit in het licht heeft gegeven. Maar wel is het, mede doordat er figuurlijk gesproken niet één zin, niet één woord in staat of je had ze in zijn vroegere werk al talloze malen gelezen, de allerwezenlooste hoop geteem die ik ooit onder ogen heb gehad. Denk je aanvankelijk nog even: hé, dit heeft wel wat van Het einde van mensen in 1967 -- een van Brusselmans' minst ellendige werkjes -- al spoedig verzandt het verhaal -- wat heet -- in de willekeurige woordenkakkerij van iemand wiens enige aanleiding tot schrijven het bestrijden van de eigen verveling blijkt te zijn. Noodzaak: nul. Gedrevenheid: geen. Bestaansreden: bros .
En was het dan tenminste nog weergaloos geschreven, je zou Brusselmans véél vergeven. Anders dan de auteur zelve niet moe wordt te verkondigen, is stijl niet een van zijn forts. ,,De jaren veertig konden er ongetwijfeld een puntje aan zuigen,'' vernemen we als HB zijn indruk van de ouderwetsigheid van Gustaaf Peeters' schoenlapperszaak poogt over te brengen. ,,Ze kreeg een knik in haar stem,'' staat er als juffrouw De Baetzelier zich begint te ontboezemen. Een cliché op zijn tijd wordt niet geschuwd, wat nog tot daar aan toe is, noch helaas de even moeizame als larmoyante ,,originele'' vergelijkingen (,,de liefde is als een schaap dat op z'n rug in het moeras ligt''). Stijl?
Maar zo vlot als-t-ie schrijft! hoor je over Brusselmans wel goedkeurend opmerken. 't Is waar, hij wil weleens drie pagina's na elkaar afleveren die je uit hebt voor je 't goed en wel beseft. Ik wil niet beweren dat dat ieders werk is, en al helemaal niet dat het afkeuring verdient -- maar laten we ook niet doen alsof het nu zo'n geweldige kwaliteit zou zijn. (Goede copywriting, vlotter kan het al niet.) Alsof je van een auto waarvan de motor bij het starten niet meteen explodeert en die niet al na twee kilometer een klapband krijgt ooit verrukt zou opmerken dat hij zo wáánzinnig soepel rijdt.
Zeer schaars zijn de boeken van Herman Brusselmans, en Mank is niet een derzulke, die interessanter blijken dan de interviews die hun schepper erover geeft -- me dunkt dat dat alles zegt over zijn schrijverschap.
HEEL anders is dat bij J.M.H. Berckmans. Niet dat zijn nieuwe, dertiende boek, Het onderzoek begint , radicaal verschilt van het vorige. Ook in Na het baden bij Baxter en de ontluizing bij Miss Grace (2000) werden al halsbrekende verkenningstochten gemaakt in de terminale tegenwereld van ,,Bidonville Kromsky'' en ,,Eindstation Butebeton''. Ook daarin al klonken de door zowel Ian Curtis als John Coltrane en Ornette Coleman georkestreerde, wanhopige, bezeten psalmodieën van de stedelijke nulexistentie op. Ook in dat boek al poogde Berckmans de radeloze rijmelarij der broekschijterij, waarmee hij in de schrille, schrijnende maar literair vrij zwakke bundels Ontbijt in het vilbeluik (1997) en Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier (1997) naar een nieuwe stem had gezocht, in onontkoombaarder alinea's onder te brengen. Niet zonder succes -- ,,een boek dat naar de keel grijpt zoals we dat van de schrijver allang niet meer gewoon zijn'', oordeelde destijds deze krant over Baxter .
IK heb al eens eerder opgeschreven Berckmans altijd goed te vinden, zelfs als hij slecht is. Dat laatste voorbehoud hoef ik bij Het onderzoek begint niet te maken. Ook al is ook dit nog een werk waarin de auteur niet alle dwaalwegen van de lege retoriek weet te vermijden.
,,Ik [heb] alleen nog maar het verhaal te vertellen van Jan die zelfs geen pet meer heeft omdat ze Jan z'n pet van z'n kop hebben geslagen, en dat de socialisten stonden te gapen, met hun bakkes wijdopen, en vandaag zeggen ze aktieve welvaartsstaat, maar wie verrekken kan die mag,'' heet het zonder omwegen in het openingsverhaal. Zo vallen er wel meer hoogst citeerbare zinnen aan te strepen (één pagina Berckmans levert, wat dat betreft, meer op dan vijftig pagina's Brusselmans). Bijvoorbeeld deze (uit ,,Lente in Alaska''): ,,Als ik niet meer op mijn stoel kan blijven zitten kan ik nog altijd op mijn honger blijven zitten en als ik niet meer op mijn sofa kan blijven liggen kan ik nog altijd op sterven gaan liggen op een zaal in een hospitaal'', waar een nieuwe, inktzwarte laconiek-masochistische humor uit spreekt.
Misschien is het die humor die Berckmans onderscheidt van zijn generatiegenoot uit Hamme. Niet dat Brusselmans geen goede grappen weet te vertellen -- zeker wel. Maar bij hem zijn het niet meer dan krenten in de pap, en die pap is zouteloos en eigenlijk niet te vreten. Berckmans daarentegen, ondanks al zijn miserabilisme, weet zijn teksten te bezielen met de adem van een ondergangsprofeet, en slaagt er tegelijk in die pretentie kurkdroog te relativeren. Bij hem is dat niet een additief om het geheel een beetje op te peppen, het is organisch in de essentie van zijn schrijven verwerkt.
De overeenkomsten tussen beide auteurs zijn onmiskenbaar. Hun beider werk is geboren uit het huwelijk van de fundamentele menselijke eenzaamheid met de al even fundamentele zinloosheid van het aardse bestaan. Van allebei zou je ook kunnen zeggen dat ze opgesloten zitten in een autistisch universum. Maar Berckmans stuurt ons van daaruit berichten die vele malen aangrijpender zijn, (wánt ook vele malen vernuftiger opgeschreven) dan die van Brusselmans.
,,Zondag Luik-Bastenaken-Luik. Vandaag Kanapee-Stoel-Kanapee,'' deelt de zeer slecht ter been zijnde schrijver ons mee. Ik schiet erbij in de lach, terwijl tegelijk bijna de tranen me in de ogen komen. Jean-Marie Berckmans is, in zijn beste momenten, een onovertroffen schrijver.
ob/kt/16 o
Een eigen stijl is een van de stelregels voor het schrijven van een goed boek, zo meldde Brusselmans onlangs op Radio 1. Na twintig jaar in het vak en een enorme hoeveelheid schrijfwerk, is hij een echte stielman geworden, een schrijver pur sang. Tegenstanders zullen het eenheidsworst noemen - Brusselmans lijkt inderdaad een boek uit te brengen telkens hij een voldoende aantal pagina's tekst bijeen heeft geschreven - maar het is verdomd lekkere worst. Mocht Verkindere tijdens voetbalwedstrijden plots een ander soort braadworsten verkopen, dan zouden we daar toch ook triest van worden?
Vroeg genoeg heeft Brusselmans ingezien dat iedereen fundamenteel alleen is ('Wederzijds begrip is een kaakslag voor de taal.'), en hij dus niemand levenslessen kan meegeven. 'Kleine beslissingen met kleine gevolgen, die zijn de fundamenten van onze levens', en het is met die onbenulligheid dat hij ook Mank heeft gevuld. Het hoofdpersonage gaat een aantal keer naar de schoenlapper, ontmoet zijn badmintonleraar, overweegt de aankoop van een wagen, beslist Winston te gaan roken in plaats van Marlboro. Het lijkt De avonden wel, een halve eeuw later.
De handen vrij van een belerende taak, kan Brusselmans zich volledig richten op zijn unieke, onnavolgbare stijl. Snel en snedig, met een gezonde vorm van misantropie: 'Het is een zegen dat het menselijke verkeer niet evolueert. Altijd dezelfde reacties, altijd dezelfde tics, altijd dezelfde onwennigheid met de uitgepuurde omgang tussen individuen die allemaal bestaan uit dezelfde soort vlees, dezelfde soort bloed, dezelfde soort botten.' Cynisch ook: 'Mijn grootvader zaagde al dat hij dood wilde toen hij zestig was en bij dat zagen kreeg hij veel steun van m'n grootmoeder. "Doe gif in ons eten", zeiden ze dan tegen mijn moeder, die voor hen kookte.' Maar terwijl cynisme meestal snel verveelt omdat verbittering doorschemert, heeft Brusselmans duidelijk rust gevonden. Hij probeert niet hardnekkig gelukkig te zijn, hij trapt niet woest om zich heen en het cynisme is op die manier vooral zeer grappig. Duivels hoe het hoofdpersonage in Mank relaties spaak laat lopen en ronduit hilarisch zijn de plastische beschrijvingen van het fysiek geweld.
Brusselmans is een ouderwetse jongen geworden, met veel meer mededogen. Hij omschrijft de hemel als 'Dag zeggen, wuiven, glimlachen, en uitkijken naar etenstijd, want dan is het altijd gezellig. Na het eten een Marlboro. De hemel vol rook, dat beeld staat me wel aan.' De schitterende scheldtirades zijn niet langer ingegeven door woestheid maar door vakkennis. Het maakt een uithaal als ''t Is niet omdat je gek bent op boeken dat je ze zelf moet vullen' ook veel doeltreffender. Hopelijk mag Brusselmans dat zelf nog decennialang doen.
31/12/2003
Rode draad door het verhaal dat de avonturen van verteller Herman Brusselmans in het zeer recente verleden vertelt, vormt een steeds terugkerend bezoek aan de dementerende schoenmaker Gustaaf. Conform de opvattingen van de verteller dat je niet moet weggooien wat kan hersteld worden, wil hij de losgeraakte zool van zijn laars laten herstellen door een vakman. Tegelijk wordt Gustaafs tragedie uit de doeken gedaan: zijn enige zoon heeft zelfmoord gepleegd, zijn echtgenote is het noorden volledig kwijt en de arme man zelf herinnert zich niet wat amper twee minuten eerder gebeurde. Ook aan zijn geroemde vakmanschap mag je gaan twijfelen. De herhaling die zo typisch voor Brusselmans is, speelt ook in deze roman verhaaltechnisch een grote rol. Herhaalde bezoeken aan de schoenmaker leiden ondanks een zekere voorspelbaarheid toch altijd tot onverwachte situaties. Personages die op het eerste gezicht helemaal niets met elkaar te maken (kunnen) hebben, blijken na verloop van romantijd meer gemeen te hebben dan verwacht.
Hoewel de verteller alles schijnbaar ongeïnteresseerd observeert en verslag uitbrengt van de "gebeurtenissen", is hij niet zo onschuldig als hij lijkt. Zoals in de meeste autobiografische fictie is Brusselmans op zijn sterkst als intrigant. Bijna achteloos zorgt hij ervoor dat intriges zich ontwikkelen. Een terloopse opmerking vormt de aanleiding voor verwikkelingen die de andere personages niet kunnen voorzien. De verteller in zijn rol van god in zijn eigen universum kan dat wel en hij maakt dankbaar gebruik van de kleine kantjes die elk personage wel heeft. Auteur Brusselmans heeft blijkbaar ingezien dat schelden op BV's en hen portretteren op weinig flatterende wijze soms leidt tot vervelende gerechtszaken. Zeggen dat geen enkele BV nog in het verhaal flaneert, zou een leugen zijn. Naamsverwisseling is een beter alternatief en de mensen die geviseerd worden paraderen nog altijd in de Revue Brusselmans, zij het met een andere voor- of familienaam.
Mooie vrouwen hebben altijd een onweerstaanbare aantrekkingskracht op de verteller. De door haar man verwaarloosde, zeer aantrekkelijke doch niet al te slimme, buurvrouw ontdekt de capaciteiten die minnaar Brusselmans heeft. Maar ze moet het afleggen tegen de veel jongere en nog attractievere Tania die hij in een café ontmoet. Wanneer zij naar de verteller belt, voel je dat er nog veel moois kan komen. Dat zal echter voor een volgend autobiografisch fictiewerk zijn, want deze roman is afgelopen. De enige zekerheid die de verteller heeft, is dat hij nog eens naar de schoenmaker kan, want na een sprong uit het raam van zijn minnares, is zijn zool weer losgekomen. De ambachtelijke schoenmaker is niet zo'n beste vakman. Auteur Brusselmans is dat wel en Mank is een stilistisch pareltje. [Luk De Geyter]
Drs. Cees van der Pluijm
Herman Brusselmans beschrijft in "Mank" een dag uit het leven van een zekere Herman Brusselmans. Dit personage gaat als een Uylenspiegel weldoende rond en zaait overal onmin, haat en gewelddadigheid, bij voorkeur onder gewone, lelijke, domme, ongelukkige en oude mensen die geen vlieg kwaad zouden doen als ze Brusselmans niet waren tegengekomen. De ik-figuur beziet het leven vol cynisme (en ook niet zonder zelfspot). Hij is een burgerlijke anarchist die behagen schept in misverstand, chaos, ruzie en handgemeen. Hij is gewetenloos en vals. In zijn beschrijvingen van de gebeurtenissen en de zelfreflectie heerst een hoge grapdichtheid, maar zo hoog en van dien aard dat de meligheidsgrens permanent wordt overschreden. Hier en daar doet de humor aan Reve denken, maar wat Reve kon, kan Brusselmans niet. Daardoor is dit een flauw en inhoudsloos boek geworden, op een enkele geslaagde kwinkslag na. Een boek voor pubers die de slappe lach niet schuwen. Paperback; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.