Zeik
Herman Brusselmans
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Niet beschikbaar |
Prometheus, 2002 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BRUS |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Prometheus, 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 2991 |
Jeroen de Preter
rt/aa/06 m
Schrijven om te overleven
De kus in de nacht is niet de roman die Brusselmans-haters zal bekeren. Het boek, een zeshonderd veertien pagina's tellende knoert, is nog monothematischer, nog radicaler en nog verontrustender dan de vorige 29 boeken waarmee de Hoofdman der Vlaamse Letteren (44) menigeen de gordijnen injoeg. De echte fans daarentegen zullen in De kus in de nacht mogelijk de bijbel van Brusselmans begroeten. 'De kus in de nacht is mijn Kapellekensbaan, mijn Verdriet van België', zegt de schrijver in een langdurig gesprek over ziekte, liefde en de dood in zowel leven als werk.
Interview.
Ik heb alweer niks te melden", verzucht schrijver Herman Brusselmans aan het begin van zijn magnum opus, "en dat zal ik doen in een pagina of zeshonderd à zeshonderdvijftig, we zullen zien." Waarmee de toon meteen voor de volgende 614 pagina's is gezet. "Ik vertel meer dan geregeld over hetzelfde, ik", heet het een pagina of dertig verder. "Over moto's, en wijven, en mijn goeie ouwe sexy Phoebe, en mijn hond Woody, en Gent, en in m'n ouwe boek was het weliswaar continu over een kopje thee doch in mijn nieuwe boek is het over een kopje koffie verkeerd. Van thee moet ik te vaak pissen."
Herman Brusselmans kijkt niet op een herhalinkje meer of minder, dat is inmiddels bekend. "Nina Vandango en Freya Vandenbossche", zo vraagt de schrijver zich pal in het midden van zijn boek nogal plotsklaps af, "heb ik die in m'n fantasie al aan elkaar laten likken? Allicht wel. Alle halfmooie tot mooie vrouwen die ik ooit ontmoet heb, hebben al aan elkaar gelikt in m'n fantasie. Als ik er zo'ns bij stilsta heb ik een heel toffe fantasie."
Betekenisloos gelul? Het tegenovergestelde is waar, zegt Brusselmans. "Die openingszin is een statement. Ik vertel dat ik niets te vertellen heb, en dat zoiets me niet zal tegenhouden om zeshonderd of meer pagina's te schrijven. Dat zegt iets over mijn werkwijze, maar tegelijk ook over de kern van mijn schrijverschap. Ik ben een schrijver, maar wil dat zeggen dat ik ook iets te vertellen heb? Zit er iemand op mijn boeken te wachten? Het zijn vragen die mijn critici zich vaak stellen, en die ik ook constant aan mezelf stel." "Schrijf ik alleen maar omdat ik nu eenmaal een schrijver ben? Of omgekeerd: ben ik een schrijver omdat ik nu eenmaal schrijf?
"Ik kan bij momenten heel relativerend tegen die schrijverij aankijken. Maar ik besef heel goed dat ik het schrijven nodig heb. Het schrijven van een boek als De kus in de nacht helpt mij bij het begrijpen van mijn waanzin. Als je me vraagt om het boek in één zin te pitchen, zou ik antwoorden: dit is het boek van iemand die bezig is met ziek zijn. Fysieke ziekte en (tikt op z'n voorhoofd) mentale ziekte. Het gaat ook vaak over het verband tussen die twee. Ik vraag me vaak af of de ziekte van mijn lijf, dat wat de dokters een neurologische disfunctie noemen, niet een gevolg is van dat altijd maar aan de ziekte en de dood te lopen denken."
Dat ruikt naar therapeutisch schrijven?
"Misschien wel. Ik kan in elk geval niet zonder. Ik voel me soms zo ziek dat ik helemaal niets meer kan. Behalve schrijven. Schrijven geeft me een high. Een roes, waarin ik soms in één adem 14 bladzijden kan schrijven. Waarna ik dan uitgeput op mijn bank moet gaan liggen... Ik moet schrijven. Om te overleven."
Heeft dat schrijven ook met escapisme te maken? Is het een manier om aan het door ziekte en angst gekwelde leven te ontsnappen?
"Een moeilijke vraag. Mijn leven is in principe fantastisch genoeg. Ik help het alleen maar naar de kloten door er zo veel over na te denken en te schrijven. Toch besef ik ook dat ik, zonder mijn gekwelde geest en zonder dat schrijven, niet zo'n fantastisch leven zou hebben. Mijn vrouw ziet me graag omdat ik schrijf, en dankzij mijn schrijven kan kopen wat ik wil. Schrijven is verbonden met alles wat ik doe. Ik heb geen leven zonder schrijven. Maar dat houdt me allemaal niet tegen om dat schrijven constant te relativeren. Ik kan moeilijk anders. Ik weet wel zeker dat informatie overdragen de kern van het schrijven, de kern van het spreken is. Terwijl ik niet geloof dat er zoveel informatie over te dragen is. 99 procent van wat er gezegd en geschreven wordt, is volgens mij niet informatief."
In de kritieken wordt u vaak verweten dat u eindeloos op dezelfde thema's varieert. Dat zal er na De kus in de nacht wellicht niet op verbeteren.
"Ik lees die kritieken ook. Maar ze raken me allang niet meer. Uiteraard ben ik niet ongevoelig voor kritiek, maar het zou wel erg dom zijn om me daar nog iets van aan te trekken. Zo'n kritiek is bovendien heel relatief. Ik zag op de tv onlangs een interview tussen Piet Piryns en Arnon Grunberg. Piryns had het verschillende keren over 'steeds terugkerende thema's in uw werk'. Bij mij heten die steeds terugkerende thema's 'altijd dezelfde bullshit'. Terwijl het toch maar vanzelf spreekt dat ik altijd dezelfde thema's behandel. Sommige waanideeën en angsten draag ik al mee sinds mijn 18de. En ook mijn ellebogen zijn in al die jaren min of meer dezelfde gebleven. Plus: ik beleef natuurlijk niet veel. Ik heb de afgelopen 25 jaar nauwelijks wat beleefd. En ik zal in de toekomst waarschijnlijk nog veel minder beleven. Toch kun je niet volhouden dat ik in die periode niet geëvolueerd ben. Wie de ontwikkeling van mijn oeuvre heeft gevolgd, weet dat ik inhoudelijk altijd verder ben gegaan, en dat mijn stijl gevarieerder en rijper is geworden."
Hebt u enig idee waarom de kritiek het in uw geval over 'steeds dezelfde bullshit', in andere gevallen over 'steeds terugkerende thema's' heeft?
"Ik denk dat het iets met canonvorming te maken heeft. Ik heb op een of andere manier nooit tot die canon behoord. Wellicht omdat ik die canon ook altijd de rug heb toegekeerd. Als ik dat niet gedaan had, hoorde ik er nu misschien wel bij. Maar ik schrijf natuurlijk niet om bij een of andere literaire kring te horen. Ik schrijf in de hoop dat de lezers er iets aan zullen hebben, terwijl ik vooraf weet dat het merendeel van de mensen het alweer niets zal vinden. Het merendeel van de mensen vindt dat ik in een dwangbuis moet, of erger nog, ze vinden mij gewoon niet amusant. Maar eerlijk gezegd: van die mensen trek ik me inmiddels geen fluit meer aan. Ik schrijf voor lezers die zich door mijn soort boeken aangesproken voelen. Bij wijze van boutade zeg ik wel eens: iemand die De Avonden van Reve niet goed vindt, die komt mijn huis niet binnen. Want iemand die niet van dat boek houdt, zal ook nooit van mijn boeken houden. Zo iemand spreekt een andere taal. Die zit op een andere planeet dan ik. Ik besef dat de planeet van mijn tegenstanders veel groter is dan de planeet waar ik op zit. Ik schat dat er maximum twintigduizend lezers zijn die mijn boeken willen lezen. En soms bekruipt me de lust om zelfs tegen die mensen te zeggen: verlaat mijn planeet, en laat me allemaal met rust."
In De Kapellekensbaan richt Boon een reservaat van gelijkgezinden op. En De kus in de nacht heeft ook in romantechnisch opzicht nogal wat gemeen met dat boek.
"De Kapellekensbaan is altijd een ijkpunt geweest. In alle opzichten. Al in het begin van dat boek schrijft Boon: 'Het is mogelijk dat het onmogelijk is om iets nieuwer en juister te zeggen, maar over al het geschrevene daalt het stof der tijden neer, en ik peins daarom dat het goed is als er om de 10 jaar een andere een kruis trekt over al die oude dingen, en de wereld-van-vandaag uitspreekt met andere woorden.' Die zin was voor mij een openbaring. Alleen al het besef dat je dat soort bedenkingen kwijt kunt in een roman. Boon laat van bij het begin duidelijk merken dat er iemand aan het schrijven is. Iemand die achter een bureau zit, en zich afvraagt wat zijn schrijven te betekenen heeft. Maar De Kapellekensbaan gaat natuurlijk niet alleen daarover. Het is ook een boek over de wereldproblemen, Aalst, het meisje Ondineke, het leven zelf. In dat opzicht is De kus in de nacht mijn Kapellekensbaan. Mijn Verdriet van België. Ik heb er, net als Boon en Claus, alles in willen proppen.
"Ik weet dat er critici zullen zijn die zeggen: had hij zich nu maar beperkt tot die 150 pagina's, de eigenlijke plot. Had hij maar al die bullshit over het witte konijn met het mes en Leonard Nolens op een koerspaard geschrapt. Ik heb zulke eendimensionale boeken geschreven, maar die behoren niet tot de kern van mijn oeuvre. De kern zit in De kus in de nacht."
In De kus in de nacht wordt meer dan eens het einde van de letteren afgekondigd.
"Soms denk ik inderdaad dat mijn boeken een vorm van stervensbegeleiding zijn. De literatuur verkoopt misschien wel even goed als vroeger, maar ze brengt niets meer teweeg. In die zin is de literatuur dood. Zo'n leesbevorderingsactie van Anciaux maakt het alleen nog maar erger. Zo maar 40.000 boeken weggeven? Daarmee stel je de literatuur toch gelijk met een eurocalculator of een staaltje reukwater? Ik vind die hele actie één potje paniekvoetbal. Je begint niet te lezen omdat je toevallig een boek in je handen geduwd krijgt. Geld is het probleem niet. Als je niet genoeg geld hebt om boeken te kopen, dan ga je toch naar de bibliotheek?"
Misschien is het wel een probleem van tijd? Wie heeft er vandaag nog tijd om zeshonderdveertien pagina's literatuur te lezen?
"Dat vind ik nonsens. Hoeveel Vlamingen zitten er zes uur per dag voor de televisie? Je kunt die tijd ook lezend doorbrengen. Het punt is natuurlijk dat de mogelijkheden om je vrije tijd te besteden de jongste jaren enorm zijn uitgebreid. Vroeger kon je lezen, wandelen of tv-kijken, en dat was het dan ongeveer. Vandaag zijn de mogelijkheden niet te tellen."
Intussen blijft een hele lichting jonge Vlamingen ijverig literatuur bedrijven.
"Ik volg van op een afstand de ontwikkeling van de nieuwe lichting. Ze interesseren me wel, maar ik heb het grote genie nog niet zien opstaan. Ik heb de indruk dat ze geen stenen meer in het water smijten. Dat men gelooft in de literatuur als een stil water. Het esthetische, het impressionistische en de schoonschrijverij zijn weer terug. Ik merk dat er geen zwaarden en harnassen meer gedragen worden, maar dat men zich in fluweel hult en op de luit speelt."
Brusselmans en Lanoye werden 15 jaar geleden altijd in één adem genoemd. Alsof jullie samen één stroming vormden. Terwijl er toen al weinig of geen overeenkomsten waren.
"Misschien niet, al zou je kunnen zeggen dat wij beiden stenen in de vijver smeten. Maar een echte stroming was het inderdaad niet. Ik denk dat de tijd van de literaire stromingen toen al voorbij was. Bewegingen als de Vijftigers, de Tachtigers, het surrealisme of dada, die zullen er niet meer komen. Kijk naar zo'n festival als De Nachten. Vroeger zou uit zo'n initiatief gegarandeerd een stroming ontstaan zijn. Terwijl die Nachten nu alleen maar aantonen hoe versnipperd de schrijvers wel bezig zijn. Schrijvers hebben duidelijk niet meer de behoefte om samen een vlag te planten. Mij zou zo'n nieuwe stroming wel interesseren. Alleen: er zijn geen bindmiddelen meer. Vroeger had je de literaire tijdschriften, maar die zijn onleefbaar geworden. Als er vandaag een deugdelijk literair tijdschrift bestond, dan zou ik daar wat graag aan meewerken. Ik geloof nog altijd in het nut van een goed literair blad. Een blad dat de zaken professioneel aanpakt. Zijn schrijvers betaalt, redactievergaderingen belegt, investeert in jong talent... Als Anciaux echt iets wil doen voor de literatuur, zou hij beter investeren in een degelijk literair tijdschrift. Het de kans geven om vijf jaar ongestoord te kunnen werken."
Aan het begin van uw carrière zat u veel dichter bij het literaire centrum. De eerste boeken kregen veel betere recensies, en u schreef columns voor de boekenbijlage van Herman de Coninck.
"En nu schrijf ik columns voor Humo en Het Laatste Nieuws. Dat vind ik oké. Zolang ze niets aan mijn teksten veranderen, vind ik alle kranten of bladen die mij publiceren oké. Zodra ik enige druk voel, ben ik weg. Mijn onafhankelijkheid is mijn grootste bezit. Ik wil denken en schrijven wat ik wil. Die vrijheid is, samen met mijn computer, mijn enige bezit als schrijver.
"Ik kan alleen maar vaststellen dat sommige mensen aanstoot nemen aan wat ik schrijf. Maar dat lijkt me nog niet zo slecht. Ik denk vaak: als wat ik schrijf zoveel schuim op de lippen verwekt, dan ben ik misschien nog niet zo slecht bezig. Ik heb Tom Lanoyes flirt met de politiek altijd met argwaan gevolgd. Het gevaar is te groot dat de politici je na een tijd gaan doodknuffelen. Dat ze bij wijze van spreken je karikatuur ingelijst in hun salon gaan hangen. Op dat ogenblik ben je een nar in hun kasteel. Terwijl een schrijver volgens mij uit dat kasteel moet wegblijven. In het beste geval scheuren die politici je column woedend aan stukken."
Is provoceren een doel op zich?
"Ik heb nog nooit geprovoceerd. Provoceren doe je bewust. Ik heb nooit iets geschreven met het oog op een controverse. Dat is een al te onnozel streefdoel. Ik schrijf om de wereld beter te maken. Of beter nog: ik schreeuw dat de wereld van vandaag niet deugt, in de hoop dat de wereld daar beter van zal worden. Daarin onderscheid ik mij van mijn collega Arnon Grunberg, een goede vakman, maar iemand die als mens verwerpelijk is. Net als ik hamert hij op de lelijkheid van de wereld. Maar hij staat daar handenwrijvend mee te lachen, terwijl ik om die lelijkheid treur, of ze uitschreeuw."
In De kus in de nacht staan ook enkele politieke stellingen. U neemt bijvoorbeeld uitdrukkelijk afstand van het Vlaams Blok.
"Ik haat fascisme. Ik heb een hekel aan alle soorten fundamentalisme. Het rechtse fundamentalisme, het linkse fundamentalisme, het moslimfundamentalisme, het feministische fundamentalisme..."
Met de Vlaams-Blokker deelt u wel de voorliefde voor het politiek incorrecte. Zo heten de Aziatische toeristen in uw boek 'gele hufters'. Nogal wat mensen zullen zulke omschrijvingen racistisch noemen.
"Vlaams-Blokkers, de echte racisten, zullen het nooit over 'gele hufters' hebben, wees maar gerust. Wie daarop afknapt is een slachtoffer van het politiek correcte denken. Hij is iemand die weigert om af te wijken van zijn boekje met voorschriften: 'De Chinezen zullen geen gele hufters genoemd worden.' Dat soort voorschriften lap ik inderdaad aan mijn laars. Chinezen noem ik, en ik denk ik niet alleen, wel eens gele hufters. Bij het becommentariëren van een voetbalwedstrijd zal ik een Afrikaanse speler ook wel eens 'een zwarte aap' noemen. Ben ik daarom een racist? En ben ik ook nog eens een seksist als ik schrijf over de leuke tieten van een wijf?
"Dat harde feminisme is op alle vlakken heilloos. Ik drink elke dag mijn koffie verkeerd in het café van een Turkse vriend, de man die Hakan heet in het boek. Wij spreken er geregeld over de wijven die passeren. Als ze niet naar ons kijken noemen we ze vorte hoeren. Maar ben ik daarom een seksist? Denken die vrouwen nu echt dat ik alle vrouwen vorte hoeren vind?
"Als we niet oppassen is het binnenkort verboden om de ene vrouw mooier te vinden dan de andere. Terwijl bepaalde vrouwen nu eenmaal aantrekkelijker zijn dan andere. Hetzelfde met mannen, auto's en meubelen. Als je dat niet wilt erkennen, kun je de hele esthetiek evengoed in de Leie smijten. Niet iedereen is even mooi, het is niet anders. Mieke Vogels mag duizend keer oproepen om dikke modellen op de cover van P-magazine te zetten, het zal niet helpen.
"Weet je wat ik seksisme vind? Dat boek van Catherine Millet, inmiddels een standbeeldfiguur voor feministes van de harde lijn. Sorry, maar een vrouw die fluiten gaat afzuigen in een park noem ik een psychopatische hoer. Zo iemand is rijp voor de dwangbuis. Punt."
31/12/2002
In zijn onnavolgbare stijl beweert Herman Brusselmans dat dit boek der boeken de prachtigste roman is die ooit werd gepubliceerd. Zijn lijvigste werk tot op heden is het zeker, want al slaat hij -- zoals in het verwante Vergeef mij de liefde -- ditmaal gemakkelijkheidhalve niet een paar honderd bladzijden over, toch slaagt hij er schijnbaar moeiteloos in de kaap van de zeshonderd bladzijden te halen. Binnen het oeuvre sluit dit werk bijna naadloos aan bij zijn vorige 'autobiografische fictie'.
Het alter ego van de auteur treedt weer naar voren en beleeft al bij al niet al te veel avonturen: hij verlaat niet te vaak zijn veilige loft waar hij met Phoebe en Woody woont. Zijn Buell staat in de garage, want hij heeft last van zwijmelingen en hartkloppingen en durft daarom haast niet met zijn motorfiets naar buiten komen. Daarom begeeft hij zich meestal te voet op straat en beperken zijn verplaatsingen zich tot Gent. Brusselmans-lezers weten dat er niet veel hoeft te gebeuren om toch een heel relaas te krijgen, want de geest van de schrijver is voortdurend actief en heel dikwijls spelen de gebeurtenissen zich vooral af in zijn gedachten. Dat levert bij momenten zeer sprankelend proza op, waarbij de lezer af en toe naar adem moet happen, want de (gedachte)sprongen en de associaties van de verteller zijn dermate onvoorspelbaar dat je de aandacht niet mag en kan laten verslappen. Critici zullen beweren dat Brusselmans "weer niets nieuws brengt en blijft hangen in hetzelfde straatje." Dat is gedeeltelijk waar en de auteur is zich daar zeker van bewust. Zoals critici niet hoog oplopen met de literaire capaciteiten van de schrijver, heeft hij geen hoge pet op met critici en recensenten. Ze lezen te oppervlakkig of niet en doorzien de bedoelingen van de schrijver niet. Ze praten onzin. Critici die boeken van Brusselmans recenseren zijn per definitie stomme hufters. (p.269) Brusselmans relativeert echter, stelt niet alleen de kritiek, maar ook zijn lezers in vraag en soms zichzelf. Over zijn werk zelf zegt hij dat het bedrieglijk moeilijk is en dat slechts drie tot negen procent van zijn lezers doorheeft waar hij het eigenlijk over heeft. Slechts een professionele criticus gunt hij dezelfde eer: Hans Warren. Inmiddels is die ook overleden. Toch besteedt de kritiek aandacht aan zijn werk, omdat men zijn werk niet kan negeren, want "ik ben een fenomeen, een monument, een cultgod. [...] Zelfs als ik morgen een boek zou publiceren met louter tekeningen van eigen hand erin, nóg zou het de grond worden ingeboord, hoewel ik helemaal niet kan tekenen." Ironie is Brusselmans' handelsmerk. Terwijl hij een halve roman lang beweert dat hij een negendelige cyclus 'Creperen' gaat schrijven, kondigt hij naar het einde van het werk aan dat alle plannen worden afgevoerd en dat hij misschien niets meer zal schrijven. Hebben critici ooit beweerd dat Brusselmans de romantechniek niet beheerst, dan voert hij nu de romantechniek in als een bijna handelend personage in zijn roman en slaagt hij erin de lezer erop te wijzen dat het dankzij de romantechniek is dat bepaalde gebeurtenissen verlopen zoals ze verlopen. De auteur herhaalt voortdurend zichzelf? De herhaling wordt een vast gegeven en zo ook uitgespeeld. De kus in de nacht is een voortzetting van de fictieve biografie die Brusselmans al een hele poos aan het schrijven is. Verwijzingen naar het vroegere werk zijn legio, maar er zijn verschuivingen. Accenten worden verlegd. Het schelden wordt minder persoonsgebonden, namen worden minder genoemd. Sommige collega-schrijvers mogen zich wel in de gramschap van het Vlaamse letterenopperhoofd wentelen, maar ook de zelfspot is niet uit de lucht. Hoewel hij zich de grootste schrijver in ons taalgebeid noemt, relativeert hij zijn prestaties, zegt hij dat hij het alleen om het geld doet en dat hij met het grootste gemak weer enkele pagina's aan zijn meesterwerk heeft toegevoegd, want de lezer maakt de creatie van dit werk zelf mee. Toch valt het lezen ervan niet altijd even makkelijk en hap je als lezer naar adem naarmate de lectuur vordert. Gedoseerd lezen lijkt mij aangeraden, want Brusselmans zelf weigert te schrappen. [Luk De Geyter]
Redactie
Zelden is het zo moeilijk te beschrijven wat je in 600 pagina's gelezen hebt, als bij dit boek. Omdat het gaat over van alles en nog wat. Omdat het van de hak op de tak springt. Van de ene associatie in de andere. Het gaat over schrijven, seksualiteit en vooral over liefde. 'De kus in de nacht' is geen eenvoudige roman geworden. De Vlaming Brusselmans (1957), auteur van diverse liefdesromans, schrijft dan ook bijna in staccato. Veel korte zinnen na elkaar, korte dialogen ook. Bizar soms, zoals het begin: 'Ik heb alweer niks te melden en dat zal ik doen in een pagina of zeshonderd à zeshonderdvijftig, we zullen zien.' Humoristisch ook: 'Toen legde ik haar uit wat er te gebeuren stond. Daar zwijg ik verder over of de lezer zou zich nu al bedrogen voelen. Tsjonge, tsjonge, wat ben ik dol op romantechniek'. Voor doorgewinterde lezers die van iets aparts houden. Of om het in zijn eigen woorden te zeggen: 'Ja, het is me de roman wel'. Paperback; volle bladspiegel, kleine letter.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.