Revolusi : Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld
David Van Reybrouck
David Van Reybrouck (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2010 |
Continenten: Afrika CAFR.ZAFR |
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
2 items magazijn |
Meulenhoff, cop. 2001 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : REYB |
Jo Tollebeek
ob/kt/31 o
Het vertrekpunt van De plaag is een beschuldiging: Maurice Maeterlinck zou zich in 1926, in zijn La vie des termites, aan plagiaat hebben bezondigd. Hij zou hebben gestolen bij de Zuid-Afrikaanse schrijver en natuuronderzoeker Eugène Marais, die kort voor de verschijning van La vie des termites een reeks artikelen over Die siel van die mier in het weekblad Die Huisgenoot had gepubliceerd. De beschuldiging is niet nieuw. Marais uitte ze al in 1927 en vanaf de jaren zestig werd zij zowel in de aan de Belgische als aan de Zuid-Afrikaanse auteur gewijde literatuur opnieuw ter sprake gebracht. Maar de affaire bleef met een waas van geheimzinnigheid omgeven.
Dat is merkwaardig. De vermeende letterdief won immers - in 1911 - de Nobelprijs en zijn werk behoort sinds lang tot de canon van de symbolistische kunst. Niet ten onrechte: geïnitieerd in de 'hogere wereld' door de Parijse dandy Villiers de l'Isle-Adam werd Maeterlinck de belichaming van het naar 'onzichtbare goedheid' en 'innerlijke schoonheid' hunkerende fin-de-siècle. Zijn toneelstukken, poëzie en essays gaven hem een uitzonderlijke faam. Maar dat was omstreeks 1900 geweest. In 1926 had Maeterlinck zichzelf overleefd. Hij was een grootburger geworden, potsierlijk en gedreven door geldhonger, nog slechts in staat tot symbolistisch seriewerk en bevangen door fascistische sympathieën. De oudere Maeterlinck roept slechts meewarigheid op. David van Reybrouck koestert geen warme gevoelens voor hem.
Daartegenover staan de figuur van Marais en diens bizarre en tragische leven. Een 'man van twaalf ambachten en dertien ongelukken' heet het in dit boek. Journalist en politiek activist, al snel morfineverslaafde en getekend door de dood van zijn jonge vrouw, verliet Marais Zuid-Afrika om in Londen een leven als student in de rechten en de geneeskunde en als bohémien te gaan leiden. Een mislukte expeditie in de Boerenoorlog bracht hem terug in eigen land, waar hij dichtte, op zoek ging naar mineralen, 'dokterde', natuurstudies opzette en uiteindelijk, in 1936, zelfmoord pleegde. Van Reybrouck raakte door Marais gefascineerd.
Dat was het begin van een zoektocht, van een poging de totstandkoming van La vie des termites nauwkeurig te reconstrueren. Zij leidde in de eerste plaats naar het museum Arnold Vander Haeghen in Gent, waar de papieren van Maeterlinck worden bewaard, samen met zijn boekenkasten, zijn werktafel, zijn paarse sofa's en zijn bibliotheek. De plaats van de misdaad - niet echt (Maeterlinck woonde in 1926 in Frankrijk), maar toch. Er viel geen spoor te vinden. De zoektocht leidde daarom verder, naar Kortrijk, waar een textielindustrieel de grootste collectie maeterlinckiana in privé-bezit had bijeengebracht.
Maar ook die verzameling gaf geen uitsluitsel over het plagiaat. Van Reybrouck trok naar Zuid-Afrika. Hij bezocht de bibliotheken van Pretoria en het archief van de uitgever van Die Huisgenoot. Hij was te gast bij Marais-biograaf Leon Rousseau in de buurt van Kaapstad. Hij doorzocht de Waterberg, waar Marais na zijn terugkeer uit Londen had gewoond, er bavianen had geobserveerd en Die siel van die mier had geschreven. De plaag laat zich lezen als een literaire en historische detective.
Tegelijkertijd echter is dit debuut een journalistiek reisverslag. Het boek brengt de lezer niet alleen in de wereld van de literatuur en de - Afrikaner - taal en in de wereld van de insecten, bij de 'witte mieren' en hun gigantische bouwwerken, maar ook en vooral in het 'donkere continent' dat Afrika heet. De auteur verhaalt over zijn busreis door de halfwoestijn die tussen Pretoria en Kaapstad ligt, over de terugreis per trein, over zijn autotocht door de verlaten Waterberg. Hij herinnert zich ontmoetingen, mensen, landschappen en cafés, biltong, chibuku en schietbanen. Elke bladzijde van het boek getuigt van avontuurlijkheid en exotisme, is gedrenkt in een aanstekelijk, jongensachtig enthousiasme, dat onwillekeurig het beeld van Kuifje oproept.
Zo eenvoudig liggen de zaken echter niet. Het Zuid-Afrika dat Van Reybrouck doorkruist, is immers een verscheurde wereld. De samenleving heeft er zich wel bevrijd van de apartheid, maar haar kwetsbaarheid is er niet minder groot om. Er is de wrok van de blanken, die alles verloren menen te hebben, en er is de teleurstelling van de zwarten, die nog niets gekregen menen te hebben. Er is de armoede en er is aids. Er is misdaad, er is geweld, en er zijn de spookgeesten die overal misdaad en geweld menen te zien. "Er zijn momenten", zo schrijft Van Reybrouck, "dat ik me geneer voor mijn exotische interesses."
Die gêne wordt in dit boek niet afgekocht met het kopergeld van sentiment en goede zeden. Zij leidt integendeel tot passages waarin het leed, de moed en het eigen onvermogen ten aanzien van het onrecht eenvoudig worden getoond. Er is de passage over de kapster, een passage die aanvangt met een inderdaad exotisch klinkende lof op het kappersbezoek 'in den vreemde' (van de getatoeëerde kapper in de haven van Dublin tot de zaak aan de voet van het Alhambra), maar die uitmondt in de zacht vertelde biografie van een blanke kapster, die haar man en haar zwager bij de moorden in Zuid-Rhodesië verloor, maar er desondanks op stond ook kroeshaar te leren knippen. Er is de onthutsende passage over de opgeschoten Afrikaner jongens, met hun verstikkend nationalisme en hun Victoriaanse antropologie (Ons is rasiste, ja), die desondanks de sympathie van de bezoeker weten te wekken.
De plaag is een reisverslag, in letterlijke, maar ook in figuurlijke zin: het boek is immers ook een verkenningstocht door de wetenschaps- en de cultuurgeschiedenis. Het exploreert daarbij uiteenlopende themata, waarvan het eerste door Maeterlinck zelf wordt aangereikt: wat bracht die zoeker naar 'het hogere' ertoe zich met insecten bezig te houden? Wat hebben literatuur en entomologie met elkaar te maken? Het antwoord, aldus Van Reybrouck, ligt in de metaforische kracht die in de wereld van althans de sociale insecten - de termietengemeenschap met haar kastes van werkers, soldaten en een koningskoppel - besloten lag. Die wereld kon de verbeelding van de menselijke cultuur voeden. Zij kon Maeterlinck, die in 1901 al over het leven der bijen had geschreven, een instrument bieden om zijn lezers voor de totalitaire samenleving van het communisme te waarschuwen. Aldous Huxley liet in 1932 zijn Brave New World verschijnen: zijn broer Julian, bioloog van professie, had twee jaar eerder over mieren en termieten gepubliceerd.
Het thema van de insectenmetaforiek brengt Van Reybrouck tot andere themata uit de wetenschaps- en de cultuurgeschiedenis. Het boek gaat in op de lange westerse traditie van het denken over staat en samenleving in termen van lichaamsgroei, het raakt de verhouding tussen wetenschap en literatuur aan, legt de relatie tussen wetenschap en ideologie bloot. Het trekt verder naar het thema van de wetenschappelijke geloofwaardigheid: hoe komt het toch dat Europese (en Noord-Amerikaanse) geleerden de archeologische paradigmata bepaalden, terwijl hun collega's uit andere continenten geen erkenning voor hun empirische vondsten kregen? Is wetenschap een kwestie van macht, van hiërarchie tussen kolonisators en gekoloniseerden? Of nog een ander thema, dat van de politieke recuperatie van de literatuur: Marais dichtte in het Afrikaans, hij werd door het apartheidsregime ingelijfd.
Waar ligt de samenhang tussen al deze themata? Waar vinden de grootburger die over termieten schrijft, en de 'gepolitiseerde' dichter elkaar, de Zuid-Afrikaanse anatoom met een niet erkend fossiel en de Engelse socioloog die het 'lichaam' van de samenleving ontleedt? Van Reybrouck brengt hen samen rond het vermeende plagiaat van Maeterlinck. Het plagiaat is "de zandkorrel waarin hij een wereld hoopt te zien".
Gemakkelijk gaat dat niet. De plaag is een boek dat systematiek ontbeert en waarin willekeur heerst. De auteur laat zich leiden door zijn ongebreidelde interesses, hij betreedt de zijpaden die hij ziet. Zijn zoektocht langs bibliotheken en archieven is bovendien een aaneenrijging van ontgoochelingen en verloren illusies. Wanneer hij wél een spoor vindt, dan is dat veelal te danken aan het toeval. Of erger nog: hij ontdekt dingen die hij niet zocht. Het boek kan bezwaarlijk gelden als een model voor de historicus.
En toch, toch biedt juist deze histoire sauvage een uitvergroting van wat de geschiedschrijving inhoudt, van elementen die in élk historisch onderzoek een wezenlijke rol spelen. Zij toont hoe de historicus door zijn thema wordt gegrepen (De plaag is ook het verhaal van een liefde), hoe vasthoudend hij kan zijn, hoezeer de geschiedschrijving verwant is met het oplossen van raadsels, hoe zij daarom ook altijd een moment van spanning bevat, hoe moeizaam het archiefonderzoek kan zijn. Deze histoire sauvage leert hoe gevarieerd de bronnen van de historicus kunnen zijn en hoe veelvormig de betekenisverbanden die hij kan leggen. Zij illustreert hoe de historicus door het gevoel kan worden bekropen verder en verder van zijn oorspronkelijke thematiek weg te drijven.
Dit boek, dat geen model is en dat ook niet wil zijn, toont wat elke historicus vermoedt en beangstigt: dat hij slechts snippers van het verleden kan verzamelen, die zich niet tot eenheid laten brengen. Het getuigt van de sensatie die kan uitgaan van de voorwerpen die uit het verleden zijn overgeleverd, van de toevallig gevonden medicijnflesjes die Marais zelf heeft gebruikt en die de dode dichter, net als de dichter uit Henry James' The Aspern Papers, even nabij brengen. Het verraadt hoe sterk ook de sensatie kan zijn van de plaats die ooit de plaats van de geschiedenis is geweest - de boerderijen waarin Marais heeft gewoond, de broodboom die zijn naam draagt, de termietenhoop die hij ooit heeft bekeken.
Zo waaien uit de willekeur van dit boek de lezer 'het besef van vergankelijkheid' en 'de tastbaarheid van de tijd' toe. Van Reybrouck laat zich door het verleden verleiden, zijn historische interesse voert hem weg en maakt hem tot een vreemdeling in de eigen tijd. Maar telkens opnieuw is er ook het stille knagen van het geweten. Is er geen andere omgang met de geschiedenis mogelijk, noodzakelijk? Juist in dit verscheurde Zuid-Afrika is de geschiedenis 'rauwe herinnering'. Dient de historicus daarom niet het voorbeeld van de Waarheidscommissie te volgen? Zijn terugblik tot een helend en troostend instrument te maken, niet om het verleden terug te halen, maar om het heden van de last van het verleden te bevrijden?
Van Reybrouck thematiseert en suggereert. Hij is genereus en zaait twijfel. Wie met hem thuiskomt, merkt dat de inhoud van zijn bagage is veranderd: zij is rijker geworden, er zijn stukken uit verdwenen. En het plagiaat waar het allemaal om begonnen was? La vie des termites en Die siel van die mier? 1926? De reiziger kijkt verstrooid rond. De aanleiding van de reis was hij alweer vergeten. En in het Gentse archief was geen spoor van misdrijf te vinden.
em/ov/15 n
Niemand minder dan de Belgische Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck zou plagiaat hebben gepleegd. Dat beweerde tenminste de Zuid-Afrikaanse schrijver Eugène Marais, dichter, morfineverslaafde en termietenkenner, in het voorwoord van Die Siel van die Mier (1934), een uiteenzetting over de Zuid-Afrikaanse termiet. Marais' beschuldiging leidde in heel Zuid-Afrika tot verontwaardigde reacties. Maurice Maeterlinck was in die tijd een gevierd schrijver, de toekenning van de Nobelprijs voor Literatuur in 1911 had hem wereldberoemd gemaakt. De prijs was echter de bekroning geweest van een literair oeuvre dat zich niet verder zou ontwikkelen. Sinds 1900 legde Maeterlinck zich meer en meer toe op het schrijven van filosofische en natuurwetenschappelijke essays met metapsychische en metafysische tendensen. Hij schreef boekjes over het leven van de bijen, de bloemen, de apen en de termieten. Het door Marais gewraakte boekje, La Vie des Fourmis, verscheen in 1930.
Dat een Nobelprijswinnaar, die weliswaar over zijn creatief hoogtepunt heen was, een Zuid-Afrikaans boekje over mieren zou hebben geplagieerd, veroorzaakte internationaal weinig wetenschappelijke beroering. Volgens archeoloog en cultuurhistoricus David van Reybrouck kropen alleen ,,een scenarist, een sociobioloog, een christelijk docent, een dermatoloog, een biograaf, een dierentuindirecteur, een vertaalster en een historica'' in de pen om hun licht over deze zaak te laten schijnen. Geen van hen is erin geslaagd om tot de kern van de zaak door te dringen.
David van Reybrouck kwam deze onopgeloste kwestie toevallig op het spoor en raakte erdoor gefascineerd. Hij vroeg een beurs aan, verdiepte zich in het werk van Marais en Maeterlinck en trok naar Zuid-Afrika om er de waarheid te achterhalen. Zijn bevindingen schreef hij neer in De plaag. Het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika . Van Reybrouck begint zijn boek met een paar redelijk diepgaande inzichten in het oeuvre van beide schrijvers, en schetst beider cultuurhistorische achtergrond. Als lezer word je meteen getroffen door Van Reybroucks uitzonderlijke opmerkingsgave. Dat blijkt niet alleen uit de talrijke wetenswaardigheden die de schrijver opdist, maar ook uit de manier waarop hij ruimere verbanden schetst, tussen beide schrijvers, tussen beide landen en tussen continenten. En of het nu om de geschiedenis van de entomologie, van het symbolisme of van Zuid-Afrika gaat, alles wordt in verband gebracht met die obsessieve zoektocht naar het ultieme bewijs van dat vermeende plagiaat.
Uit de schaarse bijdragen die over de kwestie werden geschreven, leert Van Reybroeck dat nauwelijks iemand de moeite heeft genomen om beide werken naast elkaar te leggen, maar ook hem levert die benadering niets op. Hij stelt wel vast dat Maeterlinck niet van woordelijk plagiaat kan worden beschuldigd, maar niettemin komt Marais' theorie over de organische eenheid van het termietennest ook bij Maeterlinck voor, zeg maar als een vorm van conceptueel plagiaat. Zou het kunnen dat Maeterlinck op een of andere manier het boekje van Marais of voorpublicaties eruit onder ogen heeft gekregen? Kon hij Zuid-Afrikaans lezen of zijn de overeenkomsten louter te wijten aan de tijdgeest? De talrijke omwegen via elk mogelijk politiek, sociaal of cultureel aanknopingspunt maken het boek van Van Reybrouck in meer dan een opzicht interessant . Bij momenten heeft De plaag zelfs iets weg van een detective, compleet met dader, slachtoffer en speurder die de ware toedracht van de feiten probeert te achterhalen. Alleen komt die speurder niet veel verder dan wat al jaren is geweten, meer nog, omdat elk spoor doodloopt, vergrijpt hij zich, net als Marais, aan narcotica.
De plaag is een boek dat je om verschillende redenen kunt lezen: om de ware toedracht van het plagiaat te kennen of om te lezen hoe Van Reybrouck via het vermeende onrecht van Maeterlinck terechtkomt in het Zuid-Afrikaanse post-apartheidstijdperk, waar hem een veel reëler en schrijnender onrecht aangrijpt. Je kunt dit boek ook lezen om getuige te zijn van de geboorte van een schrijver. Van Reybrouck, die voor De plaag alleen wetenschappelijke publicaties achter zijn naam had staan, lijkt zich met dit boek te hebben losgeschreven uit de cocon van het wetenschappelijke discours. De overgang binnen het boek van essay naar roman bevestigt trouwens het vermoeden dat Van Reybrouck de feitelijkheden rond de plagiaatkwestie louter als houvast aangreep, maar dat hem tijdens het schrijven de kracht van zijn literaire creativiteit is duidelijk geworden. Vooral zijn overtuigende schrijfstijl doet vermoeden dat Van Reybrouck meer in zijn mars heeft.
Marc Holthof
em/ov/24 n
Het slachtoffer van dat plagiaat was de Zuid-Afrikaanse schrijver, natuurkenner, opiumverslaafde en algeheel onfortuinlijk avonturier Eugène Marais (1871-1936), die min of meer deskundig het leven van mieren, termieten maar ook van veel andere dieren had bestudeerd en erover had geschreven. Diegene die in dit boek uitvoerig over de wandaad bericht en daarvoor enige tijd in Zuid-Afrika rondzwierf is David Van Reybrouck (1971), archeoloog en cultuurhistoricus (zoals op de achterflap van zijn boek staat) maar ook freelance journalist voor De Morgen.
Tot daar de acteurs in dit reisverhaal en sociaal drama. Want Van Reybrouck gaat weliswaar op stap om de waarheid achter het plagiaatverhaal te onderzoeken, maar uiteindelijk komt hij thuis met een politiek verslag, een stukje wereldvisie, zelfs een aangenaam lezend verhaal. De literaire onderzoeker moet gaandeweg plaats maken voor de reiziger die een andere cultuur uit eerste hand ervaart, wat niet zonder pijnlijke ontdekkingen geschiedt.
De man om wie het allemaal gaat, Maurice Maeterlinck, was met zijn termietenboek niet aan zijn dierkundig proefschrift toe. Hij had immers in 1901 La Vie des Abeilles gepubliceerd, zich baserend op de bijenkweek van zijn vader in Oostakker en op de lezing van wetenschappelijke traktaten. Hij had echter het ongeluk vroeg in zijn leven gekroond te worden door de Parijse literaire wereld dan nog als een literair genie. Tussen 1889 en 1896 beleefde hij artistiek gezien zijn hoogtepunt, maar hij bloedde daarna als kunstenaar dood. Toen hij in 1911 de Nobelprijs voor literatuur kreeg, was zijn talent allang verschrompeld, hoewel hij bleef genieten van een uitermate grote publieke belangstelling.
Een Vlaming uit de Franstalige middenklasse die zijn haard ontvlucht om in Parijs inspiratie te zoeken, was voor Van Reybrouck een te mooi verhaal om te laten liggen. Hij was uit de verstikkende duisternis van Gent ontsnapt, hij maakte een korte, adembenemende vlucht tijdens de belle époque, maar hij groef zich uiteindelijk in een positie in waar hij jarenlang non-stop teksten afscheidde maar artistiek volstrekt verlamd raakte. En daarenboven was Maeterlinck een voor die tijd geëngageerde schrijver, die zijn bittere opmerkingen over het communisme in zijn termietenboek kwijt kon. Vlaanderen hoort trots te zijn op deze literaire zoon, en dus komt de beschuldiging van plagiaat erg ongelegen.
Waarheidscommissie
Precies de details van deze zaak drijven Van Reybrouck naar Zuid-Afrika, want wat is daar nog te vinden van Marais, indertijd ter plekke even beroemd als Maeterlinck bij ons? Al gauw loopt de jonge onderzoeker op een dubbel spoor: de literaire excursie wordt gaandeweg terzijde geduwd door de ontdekking van een machtig mooi land, dat jammerlijk verscheurd wordt door zijn raciale en sociale tegenstellingen. Ik ben, schrijft Van Reybrouck, naar Zuid-Afrika gereisd om iets te leren over een heel klein beetje onrecht van driekwart eeuw geleden, maar hier word ik onophoudelijk geconfronteerd met een onrecht dat niet alleen veel groter, maar ook nog eens veel actueler is: de armoede en het racisme waaronder zovele zwarten blijven lijden. Ik heb geprobeerd de waarheid uit te pluizen over een paar zinnen uit de jaren twintig, terwijl dit land nog steeds worstelt met de gruwelverhalen uit het recente verleden die de Waarheidscommissie heeft blootgelegd.
Een land waar een inwoner op de negen seropositief of aids-patiënt is, waar een kwart tot een derde van de zwangere vrouwen besmet zou zijn met HIV. Een land waar de auteur geconfronteerd wordt met verbrokkeling, desintegratie, verlies van structuur, verlies van cohesie, van vertrouwen. Waar de xenofobie van de voornamelijk door blanken gedomineerde grootsteden al even erg is als het racisme op het platteland. In het nieuwe Zuid-Afrika is geschiedenis niet zozeer boeiend en zinvol, maar pijnlijk en noodzakelijk, besluit Van Reybrouck.
Van verzoening na het einde van de Apartheid is nauwelijks sprake, onderhuids lijkt er weinig veranderd en wat veranderde, is alleen maar erger geworden. De enige hoop van Afrika is weldra een puinhoop, lijkt het. De termietenhoop, met haar homogene werking en evenwicht en plichten van alle bewoners lijkt een verre utopie voor dit land, dat meer dan ooit behoefte heeft aan het samenwerken en samenwonen van zijn zeer uiteenlopende groepen.
De essentie van het boek wordt niet gevormd door zijn voorwendsel wat maakt het nog uit of Maeterlinck een Zuid-Afrikaanse natuurkenner plagieerde maar door de confrontatie met de toekomst van Afrika, of het gebrek daaraan. Hoe onderhoudend het boek ook is, precies daar stranden de goedbedoelde intenties van zijn auteur. De afstand tot het onderwerp blijft te groot, de academicus blijft een observator voor wie de armoede en de tegenstellingen moéten aangekaart worden, maar uiteindelijk slechts het onderwerp van een documentaire zijn. De vraag of de afstammelingen van de Boeren zich nu wentelen in een verlangen naar de voor hen grote jaren van de Apartheid en de traditie van de voorvaders is in essentie minder belangrijk dan het lot van vele miljoenen steeds armer wordende Afrikanen.
em/ov/08 n
GENT
Maurice Maeterlinck publiceerde in 1926 een boek over La vie des termites . Een jaar later beweerde de Zuid-Afrikaanse dichter en amateur-bioloog Eugène Marais dat onze Maurice zijn ideeën gepikt had.
Of Maeterlinck met dit boek een bijdrage aan de wetenschap wilde leveren, is zeer de vraag. In een brief uit die tijd bekende hij dat hij de plastische, poëtische interpretatie belangrijker vond dan de wetenschappelijke details. Hij schreef zijn boek overigens zonder dat hij één termiet gezien had. Hij kende ze alleen uit andermans boeken.
De vraag is dus veeleer of hij in zijn slordigheid vergeten was Marais te vermelden. Of had hij zich niet belachelijk willen maken door een ,,stomme'' titel als Die Huisgenoot -- het weekblad waaraan Marais meewerkte te citeren? Zo'n onderwerp lijkt alleen geschikt voor een niet al te lang artikel in een gespecialiseerd tijdschrift.
De Leuvense wetenschapper David Van Reybrouck schreef er een boek van 300 bladzijden over dat gepubliceerd werd door de Amsterdamse uitgeverij Meulenhoff.
Van Reybrouck brengt niet alleen het resultaat van zijn opzoekingen want daarmee zou hij wellicht zelfs geen artikel kunnen vullen maar hij neemt de lezer mee op zijn zoektocht naar de waarheid. Als archeoloog heeft de auteur niet genoeg aan archieven, maar wil hij ook de ,,sites'' bezoeken: de stoel waarop Marais gezeten heeft, de broodboom waaronder hij gewerkt heeft, het graf waarin hij rust. Het exposé over Maeterlinck en zijn termieten zit didactisch, maar bijna naadloos tussen al die plaatsbezoeken ingebouwd.
De ,,queeste'' begint op de tweede verdieping van het Museum Vander Haeghen in de Veldstraat, waar het archief van Maurice Maeterlinck bewaard wordt. Vervolgens trekken we naar een Kortrijkse textielbaron, die de belangrijkste verzamelaar van Maeterlinck blijkt te zijn. Ten slotte vliegen we samen naar Zuid-Afrika. Als het archief van Maeterlinck geen opheldering brengt, is het antwoord misschien te vinden in het land van Eugène Marais.
Aan de andere kant van de evenaar belandt de auteur in een land dat, na de afschaffing van het Apartheidsregime, nog op zoek is naar een goede relatie tussen blank en zwart en dat andere zorgen heeft dat een ouwe koe uit de literaire gracht.
Het resultaat is een meeslepende mengeling van historische detective en exotisch reisverslag, met literaire allure. Het verhaal charmeert door zijn onbevangenheid, eenvoud, oog voor detail en zin voor ironie. Hoe moeilijk het is komaf te maken met de Apartheid leert bijvoorbeeld een simpel bezoekje aan de kapper: de zwarte coiffeur knipt alleen kroezelhaar, zodat Van Reybrouck een salon van eigen kleur moet opzoeken. Die blanke vrouw heeft wél geleerd kroezelhaar te knippen, al geeft haar eigen traumatisch verleden niet veel reden om positief over haar zwarte medeburger te denken.
Bij zijn observaties maakt de auteur terloops vaak rake bedenkingen. Als hij een meisje haar vrienden hoort bellen om te vertellen dat ze zich in de bibliotheek bevindt, oppert de schrijver dat bellen ook in Zuid-Afrika meer met lokalisatie dan met communicatie te maken heeft.
DAL ■
em/ov/17 n
OPHEFMAKEND BOEK OVER NOBELPRIJSWINNAAR
Bewijzen werden tot nu toe niet gegeven. Ik heb ze gezocht.
Literaire eersteling van jonge Brugse archeoloog
Het literaire debuut van de Brugse archeoloog David Van Reybrouck (30) werd boven de doopvont gehouden in het Gentse Museum Arnold Vander Haegen waar het privé-archief van Maurice Maeterlinck is ondergebracht. In De Plaag probeert hij Belgiës enige Nobelprijswinnaar te ontmaskeren als een beoefenaar van plagiaat. Moeite heeft hij zich niet bespaard. Zo toerde hij een maand lang langs en in godvergeten Zuid-Afrikaanse oorden.
BRUGGE/GENT
Spijts je vele omzwervingen klink je nog altijd verrassend Brugs.
David Van Reybrouck: Brugge is altijd mijn biotoop geweest. In Assebroek opgegroeid, veel vrienden gemaakt. Met een aantal van hen ben ik in 1998 op skireis naar Cavalese geweest, een helaas bekende dramatische episode die mij nadien niet meer heeft losgelaten. Ik draag dit boek trouwens op aan mijn vroegere vriend Stefan Bekaert die ook van Afrika hield maar in Cavalese het leven liet.
Amper dertig, maar je kan al een stevig studiepalmares voorleggen.
Van Reybrouck: Ik heb in Leuven archeologie en filosofie gestudeerd, heb er een jaartje Cambridge aan vast gebreid en ben daarna voor vijf jaar in Leiden gaan studeren. Daar ook heb ik mijn doctoraat in de archeologie behaald. Ik wilde met name weten hoe gedragsstudies van mensapen de beeldvorming over onze voorouders gekleurd hebben. Vandaag werk ik aan een onderzoeksproject voor de Europese Commissie over de architectuur van 19de eeuwse dierentuinen en als freelance journalist. Ik schrijf ook poëzie."
Drie plagen
Je hebt onwaarschijnlijk veel opzoekingswerk gepleegd voor je boek. @tekst: Van Reybrouck: Precies, maar ik heb de plagiaatsaffaire Maeterlinck-Marais uitgebreid tot een boek dat over de termieten vertelt, net zo goed als over het leven in het huidige Zuid-Afrika na de apartheid. Het begon allemaal met het lezen van een onooglijk pocketje uit 1969 van ene Eugène Marais die in het begin van deze eeuw The Soul of the Ape schreef. Het voorwoord sprak over "een dichter, advocaat, journalist, verteller, drugsverslaafde, psycholoog en natuurwetenschapper ineen". Anderen noemden hem de eerste grote dichter in het Afrikaans, een Zuid-Afrikaanse Van Gogh die de termieten bestudeerde en in 1939 zelfmoord pleegde. In 1925 had hij in het weekblad Die Huisgenoot een overzichtsartikel over termieten geschreven en daaruit zou Maeterlinck hem in 1926 geplagieerd hebben. Bewijzen heen en weer werden tot nu toe niet gegeven. Ik heb ze gezocht.
Waar slaat de titel 'De Plaag' op?
Van Reybrouck: Ik schrijf over drie soorten plagen. Er is vooreerst de termietenplaag die door veel vooraanstaande zooùlogen is beschreven. Daarnaast is er de plaag van het plagiaat die Marais overvalt met de publicatie van Maeterlincks La vie des termites uit 1926. Tenslotte is er de voortwoekerende plaag van het racisme zoals dat vandaag in Zuid-Afrika nog altijd leeft.
Marais was overtuigd dat Maeterlinck zich bezondigd had aan "letterdiewery " .
Van Reybrouck: Beslist. Zijn vrienden overtuigden hem om te reageren en stappen te ondernemen. Hij erkende wel dat er geen sprake was van uitvoerig tekstueel plagiaat, wel van een conceptueel plagiaat. Het kon er bij hem niet in dat iemand die nooit termieten had onderzocht, uit zichzelf met dezelfde denkbeelden zou komen met presies deselfde hipotese .
L.F.B.
31/12/2002
Nadat Eugène Marais in 1925 een overzichtsartikel over termieten in het weekblad 'Die Huisgenoot' had gepubliceerd, zou Maurice Materlinck, de enige Belgische schrijver die ooit de Nobelprijs mocht ontvangen, hem het jaar daarop geplagieerd hebben in zijn La vie des termites. David van Reybrouck, archeoloog van opleiding, bijt zich vast in de zaak en gaat met een gedrevenheid die vaak aan het ongelooflijke grenst, op zoek naar gegevens die de waarheid of onwaarheid van de beschuldiging aan het adres van Maeterlinck moeten aantonen. "Achter elke deur schuilen nieuwe deuren", noteert hij op zeker ogenblik: telkens hij als onderzoeker meent een stap dichter te zijn gekomen bij de ontrafeling van de vraag waar alles rond draait, zijn er weer andere gegevens die opduiken en vooraf vermoede zekerheden weer op de helling zetten. Van Reybrouck gaat in Marais' geboorteland Zuid-Afrika spreken met prominenten uit de wereld van de cultuur, hij pluist de archieven uit, maar een definitief antwoord blijft uit. Aan zijn verblijf in Zuid-Afrika wijdt hij handig in het plagiaatverhaal opgenomen uitweidingen over de taal, de geschiedenis, de problemen van de jonge regenboognatie. Over de actuele situatie schrijft hij: "Ik krijg hoe langer hoe meer de indruk in een land te dolen waar veel blanken, en zeker Afrikaanstalige, het gevoel hebben alles kwijt te zijn, terwijl veel zwarten het gevoel hebben, nog niets verworven te hebben. Zelfs een kind ziet dat die wederzijdse frustraties op den duur tot een explosieve situatie kunnen leiden."
De plaag werd als non-fictieboek genomineerd voor de Gouden Uil. Terecht, want Van Reybrouck is erin geslaagd een vlot en onderhoudend boek te schrijven over een kwestie die al bij al in de marge van onze literatuur thuishoort. Die kwestie relativeert hij trouwens heel sterk: "Wat veracht ik me ineens om die onnozele termieten en dat minieme plagiaat. Ik ben naar Zuid-Afrika gereisd om iets te leren over een heel klein beetje onrecht van driekwart eeuw geleden, maar hier word ik onophoudelijk geconfronteerd met een onrecht dat niet alleen veel groter, maar ook nog eens veel actueler is: de armoede en het racisme waaronder zovele zwarten blijven lijden." Naast een wetenschappelijk betoog is De plaag ook en in de eerste plaats dan een aangrijpend getuigenis over (vermeend) recht en (bestaand) onrecht in Zuid-Afrika. [Jooris Van Hulle]
Drs. R.M.N. Tummers
'De plaag' is een boek dat tot stand kwam met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek. Auteur Van Reybrouck (1971) is archeoloog en cultuurhistoricus en werkt aan de universiteit van Leuven. Dit geeft al aan om wat voor boek het gaat: het boek zit tussen een roman en een journalistiek verslag in (de auteur geeft ook aan dat hij wat literaire ingrepen heeft gedaan waardoor het geen puur journalistiek verslag is). Zoals de ondertitel aangeeft, gaat dit boek in op de wereld van de termieten én op twee schrijvers die beiden over termieten schreven: Eugène Marais, Zuid-Afrikaans dichter, en Maurice Maeterlinck, de Belgische auteur. Maeterlinck zou zich schuldig hebben gemaakt aan plagiaat van Marais. De schrijver wil dit uitzoeken en gaat onderzoek doen in Zuid-Afrika. Daar raakt zijn onderzoek verweven met de politieke werkelijkheid van Zuid-Afrika. Door al deze invalshoeken komt het boek vrij verwarrend over. De auteur is zonder twijfel erudiet, etaleert veel kennis en legt allerlei overtuigende verbanden. Toch blijft het boek niet boeien, voor een deel omdat het zo specialistisch is en voor een ander deel omdat een boeiende verhaallijn ontbreekt. Het begint veelbelovend, maar weet de aandacht niet tot het einde vast te houden. Vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.