Swanns kant op
Marcel Proust
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 1995 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PROU |
Marijke Arijs
em/ov/30 n
De naam Marcel Proust klinkt u allicht bekend in de oren. U weet wel, die Franse schrijver die op zoek ging naar de verloren tijd en hem meer dan drieduizend bladzijden later keurig wist te hervinden. Dat u zijn meesterwerk hebt gelezen, is minder waarschijnlijk. Logisch, want met zijn 40.881 zinnen, 1.267.069 woorden en 9.609.000 lettertekens is Op zoek naar de verloren tijd de lijvigste roman ter wereld.
Proust is namelijk niet alleen de grootste, maar ook de wijdlopigste twintigste-eeuwse Franse auteur. Zijn labyrintische zinnen schrokken de uitgevers destijds af en het had niet veel gescheeld of zijn levenswerk had nooit het licht gezien. André Gide wees het manuscript af. Bij uitgeverij Ollendorf begrepen ze niet 'dat een meneer dertig pagina's nodig had om te beschrijven hoe hij in bed lag te woelen' en ook bij Fasquelle ving de schrijver bot: 'Na zevenhonderdtwaalf bladzijden van dit manuscript (minstens zevenhonderdtwaalf, want veel bladzijnummers zijn getooid met bis, ter, quater, quinque) - na momenten van oneindige wanhoop (...) heeft men nog geen idee waar het over gaat. Wat stelt dat allemaal voor? Wat heeft dat allemaal te betekenen? Waar wil dat allemaal heen? Daar valt niet achter te komen! Daar valt niets van te zeggen!' Proust betaalde de publicatie dan maar uit eigen zak.
Onleesbaar
Of die reputatie van onleesbaarheid terecht is, kunt u voortaan zelf uitmaken, want zijn beroemde romancyclus is weer integraal in het Nederlands verkrijgbaar. De Bezige Bij stopte de zeven kloeke delen in een gloednieuw jasje met een opvallende print. Zes ervan zijn een heruitgave van de oude vertaling, maar In de schaduw van meisjes in bloei heeft een facelift gekregen. Dat heeft alles met de woelige vertaalgeschiedenis van dat deel te maken. In 1977 gaf vertaler C.N. Lijsen er op twee derde van de roman de brui aan, midden in een zin. Thérèse Cornips nam het van hem over, ging door tot de finish en werd daarvoor in 1999 bekroond met de Martinus Nijhoffprijs. Voor haar dood nam ze samen met Anneke Brassinga Van de kant van Swann nog onder handen - waarvan drie jaar geleden nog een nagelnieuwe vertaling van Martin de Haan en Rokus Hofstede verscheen (zie blz. L2). Maar tot de herziening van In de schaduw van meisjes in bloei is het niet meer gekomen. Die klus werd geklaard door Désirée Schyns en Philippe Noble. In de geest van Cornips vertalen bleek een mission impossible. Zij hanteerde namelijk een eigenzinnige, archaïserende stijl, met een voorkeur voor constructies waar het Frans nog doorheen schemert. Dat heeft zijn charme, maar het komt de leesbaarheid niet ten goede. Schyns en Noble vernederlandsten de Franse syntaxis.
Dat de bloeiende meisjes een verjongingskuur hebben ondergaan, is op zich goed nieuws, maar heeft als vervelend neveneffect dat deel twee nu vloekt met de zes andere delen.
Of de wildgroei aan vertalingen tot de popularisering van zijn werk zal bijdragen, valt nog af te wachten. De auteur mag dan inmiddels gecanoniseerd zijn, zeldzaam zijn de lezers die doorstoten tot het tweede deel. En dat is eeuwig zonde, want In de schaduw van meisjes in bloei is een meesterlijke ontwikkelingsroman over de ontluikende seksualiteit en het ontkiemende schrijverschap van een hypergevoelig jongmens. Het boek werd in 1919 bekroond met de Prix Goncourt.
Kalverliefde
Nadat de verteller in De kant van Swann met behulp van een madeleine een heel dorp tevoorschijn heeft getoverd uit een kop lindebloesemthee, cultiveert hij zijn kalverliefde voor de jonge Gilberte en gaat hij vakantie vieren in Balbec. Die badplaats bestaat alleen op de literaire landkaart, maar je kunt er met gemak Cabourg in herkennen. Een uitgelezen excuus om een frisse neus te gaan halen aan de Normandische kust. In het stadje leiden alle wegen naar het Grand-Hôtel. Het gebouw heeft iets van een gestrand stoomschip en de straten liggen er in waaiervorm omheen. Je komt dus vanzelf uit bij het vijfsterrenhotel waar Proust de zomers van 1907 tot 1914 doorbracht. Tegenwoordig ademt het onversneden nostalgie, maar in die tijd was het een gloednieuwe constructie, voorzien van een lift, centrale verwarming, warm water à volonté en andere technologische snufjes.
In de monumentale hal werd je scheef bekeken door strenge heren die 'niet erg bedreven waren in de kunst van het ontvangen' en werd er diep neerkeken op iedereen voor wie 'vijfhonderd franc (…) een behoorlijke som was'. Marcels grootmoeder voerde er verbeten onderhandelingen over de condities van hun verblijf. Intussen is de democratisering van het toerisme ook tot Cabourg doorgedrongen, maar een overnachting in het Grand-Hôtel is nog steeds een aanslag op de portemonnee. Vooral de chambre Marcel Proust kost een rib uit het lijf. Op mijn vraag of de schrijver er wel degelijk heeft gelogeerd, mailt het hotel bevestigend terug, maar eenmaal ter plekke geven ze grif toe dat hij er waarschijnlijk nooit heeft geslapen. Het gebouw is grondig gerenoveerd en de oorspronkelijke tweehonderd kamers werden tot zeventig gereduceerd, zodat niemand weet waar hij precies verbleef. Kamer 414 heet dan ook 'chambre souvenir Marcel Proust'.
Dat dé kamer van Proust niet bestaat, weten we uit zijn correspondentie. In 1908 zat hij op de hoogste etage, tegenover de lift. Het jaar daarop verkaste hij van een vochtig hok op de tweede naar een slecht verluchte kamer op de vierde, waar hij geen buren, maar ook geen badkamer had. Een paar dagen later bracht hij zijn bagage over naar nummer 304, met badkamer en lawaaierige buren. Het jaar daarop zat hij naast een meubelmagazijn en in 1911 in een appartement. In 1912 huurde hij maar liefst vijf kamers - 'een om in te verblijven en vier om er de stilte in te vangen' - en in 1914 drie. Volgens zijn huishoudster had hij toen nummer 137, met zeezicht, op de hoogste etage.
Paarse gordijnen
In het hoogseizoen tellen literaire groupies meer dan 500 euro neer om met hun idool naar bed te gaan, maar in het laagseizoen is het nog net te doen. Na wat gepingel waar de oma van de verteller nog een puntje aan kan zuigen, neem ik de lift naar 'het hoogste gewelf van deze seculiere tempel' en beland in een hotelgang die weggelopen lijkt uit The shining.
Nummer 414 ligt helemaal aan het eind en is ingericht zoals de 'belvedère in de nok van het hotel' uit de roman. De geur van vetiverolie die er hing, is gelukkig vervluchtigd, maar het raam kijkt nog wel uit op de 'azuren bergkammen van de zee'. Ook de paarse overgordijnen zijn niet vergeten: 'Ze gaven deze kamer met haar hoge plafond een bijna historische sfeer, waardoor het vertrek geschikt leek voor de moord op hertog de Guise'. Aan de wand een portret van de jonge Marcel, een reproductie van Vermeers Gezicht op Delft - zijn favoriete schilderij - en een citaat over de blijdschap die de verteller ervoer wanneer hij 'naar de golven keek, die af- en aanrolden als verende trampolinespringers in de lucht.' Er is zelfs gedacht aan de wandboekenkastjes waarvan de verteller het zo op zijn zenuwen kreeg. Achter de glazen deuren zijn een aantal delen uitgestald uit de Pléiade-reeks, naast partituren van Gabriel Fauré en Reynaldo Hahn, de componist die twee jaar lang Prousts geliefde was.
Afijn, het is een bizarre enscenering, maar het antieke koperen bed maakt veel goed. Best mogelijk dat de auteur er ooit in heeft geslapen. En zo'n meubelstuk activeert prompt de mémoire involontaire, het mechanisme van onwillekeurige herinneringen waar zijn hele werk op drijft. Na een nacht vol onvrijwillige geheugenactiviteit schuif je een beetje pips aan bij het ontbijtbuffet, waar de schaal met kakelverse madeleines lokt. In de eetzaal, die is omgedoopt tot Le Balbec, zorgen de groen en blauw geschilderde plafonds er nog steeds voor dat de ruimte 's avonds iets heeft van 'een levensgroot, sprookjesachtig aquarium'.
Ongeschoren
In het stadje herinnert bitter weinig aan de beroemde zomergast, op een paar borden met citaten na. Volgens zijn huishoudster, Céleste Albaret, was hij er erg geliefd. Dat had alles met zijn vorstelijke fooien te maken, want Cabourg is nooit dol geweest op Proust. De eerste jaren gedroeg hij zich als een voorbeeldige badgast, vergokte hij zijn geld in het casino en speurde hij op de dijk naar bloeiende meisjes. Zijn verteller ziet hen op een middag opdoemen aan het einde van de zeedijk, inmiddels omgedoopt tot Promenade Marcel Proust, 'als een uit de lucht gevallen zwerm meeuwen'. In werkelijkheid moeten die meiden fleurige jongens zijn geweest. Het personage van Albertine is geïnspireerd op Alfred Agostinelli, een jonge taxichauffeur met wie Proust half Normandië afstroopte.
De zeelucht deed de schrijver kennelijk geen goed. In 1909 zag zijn vriend Marcel Plantevignes hem nog uit zijn kamer opduiken in een parelgrijs pak, laklaarzen, witte handschoenen en een grijze bolhoed, opgetuigd als voor een tuinfeest op het Elysée, maar drie jaar later beschreef Marie Scheikévitch hem als volgt: 'Dolend, verloren, wankelend onder het licht in de hal, ondanks de hitte in een zware overjas over een smoking en verschillende wollen vesten.' Steeds vaker hing hij ongeschoren rond, met blauwe kringen onder de ogen en uitgedost alsof hij op poolexpeditie vertrok.
In bladzijdenlange epistels klaagde Proust dat hij onmogelijk kon schrijven in 'dit afschuwelijke en luxueuze hotel', waar hij niettemin ieder jaar terugkeerde. Aan het eind van het seizoen was hij zo goed geacclimatiseerd dat hij er met geen stokken meer weg te krijgen was. Tegenwoordig blijft het etablissement het hele jaar open, maar in de slotregels van In de schaduw van meisjes in bloei komt aan de zomerpret onverbiddelijk een einde. Het slechte weer zet in en het hotel zal spoedig zijn deuren sluiten. De hoogste tijd om terug te keren naar de realiteit. Proust wist het al: de mooie plekjes uit boeken zijn slechts droombeelden. Dat je de betovering van de fantasie in de werkelijkheid kunt terugvinden, is een illusie.
Drs. Elly Poppe-Stolk
Zesde deel van het literaire meesterwerk ‘Op zoek naar de verloren tijd’. In het eerste en langste hoofdstuk toont Proust (1871-1922) zich vooral een scherpzinnig analyticus van het innerlijk. Hier beschrijft en becommentarieert verteller Marcel namelijk minutieus zijn tegenstrijdige reacties nadat hij door Albertine is verlaten en na Albertines plotselinge dood. De beide volgende hoofdstukken gaan over Marcels weerzien met zijn vroegere liefde Gilberte en over anderen uit Marcels kennissenkring. Dit levert, naast verfijnde psychologische portretten, ook haarscherpe en vaak meedogenloze beschrijvingen van de toenmalige mondaine levensstijl op, zoals de botte opstelling n.a.v. de Dreyfus-affaire. Ook wordt Prousts visie herhaald dat alleen kunst de doorleefde ervaringen als uniek en tegelijk universeel herkenbaar kan herscheppen. In deze adequate, tot in de puntjes verzorgde vertaling is Proust alle recht gedaan.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.