Al onze gisterens : roman
Natalia Ginzburg
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, © 2023 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : GINZ |
Mirjam Van Hengel
ua/an/20 j
De Italiaanse schrijfster Natalia Ginzburg (1916-1991) was geen ik-zegger. In haar essaybundel De kleine deugden schrijft ze vaak over haar eigen leven zonder dat woord te gebruiken. Liever 'we', bijvoorbeeld in een essay over de jaren dat ze in ballingschap leefde met haar man Leone Ginzburg, antifascistisch activist, maar ook in een stuk over haar school- en studentenjaren waarin ze 'we' gebruikt als vervreemdend en verontrustend pluralis majestatis waarachter ze zelf weg kan duiken. In het essay 'Hij en ik' komt het woord 'ik' wél voor, maar is ieder 'ik' gesteld tegenover 'hij', waardoor het nooit zelfstandige zeggingskracht krijgt. 'Hij heeft het altijd warm; ik altijd koud'; 'Hij is niet verlegen; en ik wel'; 'Ik kan niet met de tijd omgaan. Hij wel.' Een indrukwekkende vorm die alleen ingezet kan worden door iemand die net zo goed naar anderen kijkt als naar zichzelf.
Een vertaling van De kleine deugden verscheen in de herfst van 2022 en ik (ja, ik) vond het een van de mooiste essaybundels die ik dat jaar las, zo weerbarstig, zo superieur, geschreven door iemand wier keuzes je pagina na pagina bewondert en bijna eerbiedigt. Wie schrijft er over een vriendschap aan de hand van schoenen? Wie maakt angst voor vervolging invoelbaar zonder uit te leggen door welke rampen die angst ontstond? Ginzburg is een meester in het kiezen van perspectief en er zijn weinig schrijvers die met zo veel zelfbehoud over persoonlijke onderwerpen schrijven, het particuliere haast ergerniswekkend doserend en daardoor ongekend soeverein.
Dat geldt ook voor het boek waarmee ze in 1963 in Italië haar populariteit in één klap zag toenemen, nadat ze al een hele reeks romans had geschreven (Zo is het gebeurd, Al onze gisterens): Familielexicon. Een boek over de mensen en de talige werkelijkheid van haar jeugd en jongvolwassen leven. Het is nu verschenen in de reeks Privé-domein, voorzien van een fraai voor- en nawoord en in de vertaling van Jan van der Haar, die waarschijnlijk dicht in de buurt komt van de taal van het schijnbaar eenvoudige en tegelijk raadselachtige origineel.
Taal is de kern van dit boek waarin Ginzburg, geboren Levi, haar uitgebreide Italiaans-Joodse familie (moeder, vader, drie broers en een zus) en een hele zwik van hun vrienden in het Turijn van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog portretteert. Ze schrijft over de jaren dat zij, jongste dochter, opgroeide, volwassen werd, uit huis ging en tijdelijk terugkeerde met haar kinderen, nadat haar man zijn gevangenneming door de nazi's niet had overleefd.
Summier stipt ze de 'rassencampagnes' van de jaren dertig en veertig aan, uitvoerig de politieke betrokkenheid van de ouders en hun vrienden, allen antifascisten. Meanderend door de typische gezinstaal, de grappen, liedjes, gewoonten en opvattingen, ontstaat een beeld van de familie en hun sociaal-politieke omgeving: de intellectuelen en schrijvers (Pitigrilli, Pavese), de activisten die eerst tegen Mussolini en later tegen de Duitsers in het geweer kwamen.
Hoofdrollen zijn er voor de ondiplomatieke, dominante vader die zijn vrouw en kinderen voortdurend een 'ezel' of een 'oelewapper' noemt, roept 'jullie moeten niet snaaien!', buldert dat er niet op de goede manier in de bergen wordt gewandeld. En voor de moeder, die gretig en blijmoedig jurken laat maken, televisie kijkt met de poetsvrouwen en haar schrijvende dochter de moeilijkste vindt van het hele stel, want die 'geeft nooit sjoege'.
Ginzburg vertelt direct, smakelijk, geestig. De combinatie van haar rechtstreekse taal en intelligente waarnemingsvermogen doet het werk en kleurt alles, van vette anekdotes over de broers die elkaar het huis uitvechten of de literaire familievriend Balbo tot het verlangen van de moeder naar bioscoopbezoek en reisjes ('Wat is het fijn om te trammen!') en de weergave van de woede-uitbarstingen van de vader als een van de kinderen gaat trouwen of als hij hoort dat zijn vrouw vertrouwelijke informatie deelt met de huishoudster ('Dat is een sufkous! Door haar komen we allemaal nog in de gevangenis!').
Er is ontzettend veel over Familielexicon geschreven en gepubliceerd - lees de nawoorden van Domenico Scarpa en Cesare Gariboldi. Ginzburg zelf noemde het boek een roman in plaats van een herinneringsboek, 'als ooggetuigenis of verslag van een voorbije periode' was het volgens haar van twijfelachtige waarde. Niet alleen omdat ze van haar jeugd lang niet alles meer wist, maar omdat ze van wat ze zich wel herinnerde lang niet alles vertelde: 'alleen dat wat doorgedrongen was in ons huis of in mijn familie'.
Het is die ogenschijnlijk eenvoudige uitspraak die weer het meesterschap over perspectief verraadt. Wie in staat is de eigen herinneringen op te delen in dat wat alleen het 'ik' en dat wat de hele familie ervoer, observeert met een bekwaam derde oog, een oog dat afstand weet te nemen van de persoonlijke ervaring. Zo vertelt ze niet over wat zijzelf als puber deed met haar eigen vriendinnen, maar wat de ouders in die jaren meemaakten, zeiden, vonden. Komen niet haar eigen gevoelens ten opzichte van het hilarisch-egocentrische gedrag van de moeder aan de orde, maar dat gedrag zelf.
Dat betekent ook, kun je concluderen, dat die eigen gevoelens niet 'doordrongen' tot het huis en de familie. Daarmee ontstaat impliciet toch een zelfportret: van een kind op de achtergrond, een puber in zichzelf gesloten, een volwassen vrouw met een leven ongezien door de ouders. Het sterkst en schrijnendst komt dat naar voren uit de summiere regels over haar eigen huwelijk met Leone Ginzburg. Niets wordt verteld over de intimiteit tussen hen tweeën, niets over haar pijn na zijn dood. Wel alles over hoe hij bij de ouders over de vloer kwam, een intellectueel uit hun kringen: ''Maar', zei mijn vader, 'hij ziet er niet uit. Je weet, Joden zijn allemaal lelijk.' 'En jij dan?', zei mijn moeder. 'Ben jij geen Jood dan?' 'Ja, ik ben ook lelijk', zei mijn vader.'
Natalia Ginzburg staat altijd afwerend op foto's, haar gezicht net scheef, lichte afschuw in haar blik, een lichaam dat zich wegdraait. In het schrijven is ze veel pontificaler. Italo Calvino schreef in zijn beroemd geworden tekst over Familielexicon hoe Ginzburg er zowel de fantasie als de verfraaiende directe autobiografie laat varen: 'ze is te werk gegaan met een onverwachte vrijheid'. Zelf zei ze iets vergelijkbaars, ze noemde Familielexicon het enige boek 'dat ik in volstrekte vrijheid heb geschreven'.
Een vrijheid waarin ze naar keuze kon wegdraaien, naar keuze 'ik' kon zeggen, zelf kon kiezen, selecteren en weglaten. En waarmee ze toont dat ook non-fictie fictie is.
Uit het Italiaans vertaald door Jan van der Haar.De Arbeiderspers; 300 pagina's; € 25,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.