Leven als een beest
Charles Foster
Charles Foster (Auteur), Inge Pieters (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Signatuur, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : FOST |
Hans Cottyn
em/ec/11 d
Hoe is het mogelijk om Charles Foster te zijn? Als je het curriculum van de Britse jurist, reiziger en professor diergeneeskunde in Oxford bekijkt, dan begrijp je dat je zelf nooit genoeg levens zult kunnen leiden. Foster bestudeerde de chemotaxis van bloedzuigers, het Bengaals konijn in de Himalaya, de berggazelle in Saudi-Arabië, deed mee aan de Marathon des Sables, trok op ski's naar de Noordpool, schreef boeken over aristotelische filosofie, zwaluwen, medische ethiek, is advocaat in grote rechtszaken en wat weet ik nog allemaal. En hij is de vader van zes kinderen.
In zijn vorige boek Leven als een beest (2017) probeerde Foster een bestaan uit als das, edelhert, otter, vos en gierzwaluw. Voor die amusant beschreven en beleefde metamorfosen werd hij bekroond met een Ig Nobelprijs en dat was geen grap. Het was een geweldig boek, waarin Foster enigszins verrast moest concluderen dat een gedaante als mens niet zomaar in te wisselen is.
Leven als een mens is het logische vervolg en het is even krankzinnig, vol, mystiek, drammerig, avontuurlijk, dubieus, poëtisch en geestig. Het boek behandelt in grote lijnen en heel veel uitweidingen drie perioden in de menselijke geschiedenis: het laatpaleolithicum (35.000 tot 40.000 jaar geleden), het neolithicum (10.000 tot 5.300 jaar geleden) en de verlichting.
Foster blijft het langst hangen in die oudste periode, die van de jager-verzamelaars, omdat hij daar duidelijk het liefste in vertoeft, al dan niet samen met zijn kinderen. De nog niet aan de haard gebonden mens trok er, om in leven te blijven, met de kuddes mee. Hun hele hebben en houden was nauwelijks meer dan zichzelf en hun naasten. Zwerven is je bevrijden. En plaats maken in je hoofd voor wilde ideeën, voor beeldspraak, symbolen en een notie van het individu.
Vertwijfeld treedt Foster in die prehistorische voetsporen, op zoek naar wat zo'n laatpaleolithische buitenmens zou kunnen zijn geweest. Om die buitenmens te zien moet je de binnenmens exploreren, begrijpt hij. Die laat zich moeilijk kennen, je moet hem uitdrijven, met soms extreme sjamanistische experimenten, waar Foster gretig in gelooft. Door extreem te vasten, door zeedierensoep te koken ('de eerste hap voelt als een hap uit de bil van een rugbyer, ergens halverwege de tweede helft van de wedstrijd'), door allerlei geestverruimende middelen uit te proberen, door voortdurend in beweging te blijven.
Want sedentair worden is nefast voor botten en hoofd, bodem en water. En dat zie je in het jonge steentijdperk. De mens werd meester van het vuur, hij domesticeerde dieren en plantte tarwe. En, schrijft Foster, 'landbouw is als heroïne: het is makkelijker om ermee te beginnen dan om ermee op te houden.'
De uitdrijving uit het paradijs werd voltrokken. We vergaten dat alles bezield is, en dat we ons moesten verontschuldigden voor wat we aten. De mens bedacht machtsverhoudingen en ongelijkheid, bijvoorbeeld die tussen man en vrouw. Gemeenschappen werden veel groter dan de menselijke hersenen aankonden. De echtscheiding tussen mens en natuur kreeg een Bijbelse pendant in het verhaal van Kaïn en Abel. Foster ziet het als een strijd tussen manieren van bestaan, met een duidelijke winnaar. Kaïn, de landbouwer, vermoordde Abel, de herder. De straf van God bestond erin, aldus Foster, dat Kaïn stedeling werd, vastgeklonken werd aan één plek.
Fosters poging om jager-verzamelaar te worden is 'een aloude zoektocht naar contact met de realiteit, een contact dat niet wordt voorgekookt door taal, priesters, denksystemen, beelden, vooronderstellingen, sjablonen, ijdelheden, regels of instituten. Het idee is simpel. Het komt gewoon neer op wat alle jonge kinderen de hele tijd doen, tot wij ze verpesten.'
Zijn eigen kinderen leren hem diepe waarheden en maken hem nederig. Zoon Tom slaapt rustig onder de blote hemel, opgekruld op een natte rots, deelt zijn platgereden egel ruimhartig met de vogels. 'Ik heb nog nooit westerlingen ontmoet die niet verbannen waren - altijd uit het verloren paradijs van hun jeugd en meestal ook van de plek waar ze hun leven begonnen en waar ze bij hoorden', treurt Foster. Hij lijkt het anders te willen doen als vader, maar dat willen alle vaders.
Leven als een mens is een onderzoek op het snijvlak van archeologie, geschiedenis, filosofie, psychologie, biologie en poëzie. Dat is een bak vol, maar Foster houdt het allemaal samen en prettig leesbaar. Hij biedt in zeker zin een antwoord op Yuval Noah Harari, maar de Brit ging op reis, zette een stap in de echte wereld. Daarom zijn Fosters boeken levendiger, bezielder, spiritueler en menselijker.
Wat is leven als een mens? Leven als Charles Foster lijkt al moeilijk genoeg en het is de vraag in hoeverre dit de everyman is die aan wie je de soort zou kunnen aflezen. Daarvoor is hij te excentriek. Maar hoe ken je de mens? Toch voor een groot deel ook in zijn onherkenbaarheid. Natuurlijk kan de mensheid niet overleven op kariboes alleen en natuurlijk is Foster schaamteloos romantisch, maar dat maakt niet uit. Hij toont glimpen van hoe hij is, de mens.
Vertaald door Inge Pieters, Signatuur, 491 blz., 24,99 € (e-boek 13,99 €)
Oorspr. titel: 'Being a human'
Marcel Hulspas
em/ec/11 d
Charles Foster studeerde biologie in Cambridge, en die nare ervaring was bepalend voor zijn leven. Foster constateerde dat de moderne biologie mechanisch is, zielloos, en dat ze geen enkele aandacht heeft voor de geest - dierlijk dan wel menselijk. Hij besloot de wereld rond te reizen op zoek naar het antwoord op de vraag wat die 'geest' precies is. In Leven als een beest beschreef hij zijn verblijf in de wereld van dieren, om te leren denken als een dier. Dit nieuwe boek, Leven als een mens, beschrijft zijn verblijf in de Steentijd en in de mysterieuze tempelstad Catalhöyük, waar hij op zoek gaat naar de geest van de bouwers van deze oudste stad. Foster schrijft gedreven, en zijn overpeinzingen zijn prikkelend. Aan het slot doet hij een poging de geest te verklaren. Ze is niet het resultaat van neurochemische processen, aldus Foster. De materie zélf is 'geestelijk'. Dat is geen antwoord op de vraag - maar dat vergeeft de lezer deze originele denker graag.
Uit het Engels vertaald door Inge Pieters. Signatuur; € 24,99.
Bart Van der Straeten
em/ov/16 n
***1/2
Als een das, otter, vos, hert en gierzwaluw: zo ging Charles Foster leven voor zijn merkwaardige boek ‘Leven als een beest’ uit 2017. In zijn nieuwe, even maffe ‘Leven als een mens’ doet hij dat kunstje over en kruipt hij in de huid van onze voorouders. Zijn punt? ‘Het is lachwekkend om moderne mensen als de norm te zien.’ Foster neemt achtereenvolgens de gedaante aan van een jager-verzamelaar van veertigduizend jaar geleden, van een sedentair geworden boer uit de nieuwe steentijd (zo’n twaalf millennia terug) en van een verlichtingsdenker uit de 18de eeuw. Zijn grillige boek houdt het midden tussen jongensachtige avonturenroman, reisverslag, autobiografie, moppentrommel, baldadig betoog en wetenschappelijk traktaat. Een beetje zoals Foster zelf: de man is een gediplomeerd dierenarts en Brit, maar ook advocaat, hoogleraar medische ethiek in Oxford, vader van zes kinderen, amateurjazztrompettist én pleitbezorger van een ander soort kennis, die de ‘paniek op het gezicht van gerenommeerde academici’ bestrijdt ‘als je het woord ‘voelen’ zegt’. Om dingen te begrijpen moet je ze aan den lijve ondervinden, schrijft de veearts: ‘Onze voornaamste manier om dingen te weten die er echt toe doen, is via het type kennis dat voortvloeit uit relaties, door rechtstreeks contact, zonder tussenkomst van cognitie of taal.’
Wie zich afvraagt waarom een buikige vijftiger per se door de donkere bossen van Derbyshire wil trekken, in een grot bij de zee verblijft en ‘een maritiem soepzootje’ kookt van zelfgeplukte schaaldieren in zeewater (dat overigens smaakt ‘als een hap uit de bil van een rugbyer, ergens halverwege de tweede helft van de wedstrijd’, mocht u het zich afvragen), heeft hier meteen het antwoord. De mensen die we nu zijn, zijn afgedwaald van wie we waren, betoogt Foster. Weg met de boekenwijsheid dus, maar hop, de wijde wereld in: doen! En voelen! De zwervende jagers-verzamelaars van het paleolithicum leefden veel inniger met hun omgeving samen en daardoor hadden ze er ook meer respect voor. De ellende begon, aldus Foster, in het neolithicum. De mens trok zich terug op één plaats, bouwde een huis, verbouwde graan en kweekte dieren, die eveneens op één plek bleven. Hij spande een draad of plaatste een hek en bracht zo een grens aan tussen zichzelf en de natuur, het begin van wat Foster omschrijft als onze ‘psychopathische afstandelijkheid’ tegenover onze omgeving. In de 17de eeuw maakte René Descartes de breuk compleet: alleen de mens was nog drager van een bewustzijn, en alles wat niet-mens was, werd gedegradeerd tot zielloze massa. De mens moest heersen over zijn omgeving. Daardoor vervreemdden we van onze band met gras, bomen, dieren, zeeën en sterren – en uiteindelijk van onszelf. Aan het slot van zijn bizarre, uiterst grappige en leerrijke boek – denk: Saartje Vandendriessche in haar bos, maar met John Cleese en David Attenborough erbij – ontbindt Foster al zijn duivels. Hij gaat tekeer tegen de wetenschappers – ‘materialistische reductionisten van negen tot vijf’ – die verstrikt zijn geraakt in een oneigenlijk verlichtingsdenken. Voor die ‘verlichtingstaliban’ is wetenschap geen methode meer, schrijft Foster, maar een dogma, een ‘religie’, die niets meer te maken heeft met ‘onbevreesd onderzoek’. Echt verlichte denkers, impliceert hij, vallen die dogma’s aan en zetten de boel op stelten. Dat doet Foster zelf in ‘Leven als een mens’ op een sympathiek anarchistische en ongrijpbare, maar soms wat al te chargerende manier. Met zijn avontuurlijke verhalen en verleidelijke formuleringen – pollen zijn ‘het ejaculaat van bloemen’, hooi is ‘de gekristalliseerde zon van vorige zomer’ – stuurt hij je met een kluitje in het riet. Maar dat is net de bedoeling: alleen zo kun je voelend begrijpen wat de jagers-verzamelaars wisten, maar wat wij al lang vergeten zijn: ‘dat alles net zo bezield is als wij’.
Lisette Eindhoven
De auteur is onder andere rechtsgeleerde en dierenarts en hij gaat op reis naar het leven van onze verre voorouders om het bewustzijn van de mens te begrijpen. Hij gaat met zijn zoon wild kamperen, zoals jagers-verzamelaars dat deden in het laatpaleolithicum, 40.000 jaar geleden. Ze eten onder andere zelf geroosterde roadkill en bessen. De auteur logeert op een boerderij om het neolithicum van circa 14.000 geleden te beleven, en gaat met wetenschapsbeoefenaars in discussie over het bewustzijn tijdens de Verlichting, rond de achttiende eeuw en later. In de vroege periodes herkent hij de verbondenheid van mens, dier en plaats. Het leven was in die tijd nog bezield. Het is duidelijk dat de auteur niet blij is met de huidige Verlichtingscultuur in de wetenschap. Er is geen onderzoek naar effecten van de geest buiten de schedel, maar die bestaan wel: een geur die er niet kan zijn, een hond die weet dat zijn baas eraan komt. Wat wij zijn volgens de auteur? 'Schitterende wezens'. De combinatie van persoonlijke ervaringen en theoretische beschouwingen is niet voor iedereen even gemakkelijk te lezen. Met noten en literatuurlijst.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.