Le lambeau
Philippe Lançon
Philippe Lançon (Auteur), Annelies Kin (Vertaler), Nathalie Tabury (Vertaler), Ghislaine van Drunen (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Geus, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : LANC |
Marijke Arijs
2/ei/22 m
Vijf jaar geleden werden we plots allemaal Charlie. Op 7 januari 2015 vielen twee moslimterroristen de redactielokalen van het Franse satirische tijdschrift Charlie Hebdo binnen. De meeste redactieleden konden het niet navertellen. Philippe Lançon werd geraakt door een drietal kogels. Zijn onderkaak was weggeslagen en zijn gezicht hing aan flarden, maar hij overleefde de aanslag. Er waren talloze operaties nodig om de journalist van Charlie Hebdo en Libération weer enigszins toonbaar te maken. Het relaas van zijn wedervaren verscheen twee jaar geleden, werd bekroond met de prestigieuze Prix Femina en is sinds kort in het Nederlands beschikbaar. Wie de lockdown zwaar vindt wegen, moet De flard maar eens lezen. De auteur bracht maar liefst 282 dagen door in Parijse ziekenhuiskamers, eerst in het Pitié-Salpêtrière en daarna in het Invalides.
Zijn getuigenis begint aan de vooravond van die noodlottige 7 januari en eindigt op de plek waar 11 september zich afspeelde, met een telefoontje over de al even noodlottige 13de november, toen islamisten een slachting aanrichtten in de Bataclan. Op de dag van de aanslag verscheen Onderworpen, de veelbesproken roman van Michel Houellebecq waarin Frankrijk een moslimpresident krijgt. Dat maakte op de redactievergadering van Charlie Hebdo een stevig debat los, dat al snel door de realiteit zou worden ingehaald.
Wie meer te weten wil komen over de feiten kan dit boek rustig ongelezen laten, want het verslag van de gruwelen beslaat amper een zestal pagina's. De flard gaat namelijk over Lançon als persoon. Het is het relaas van een man die het slachtoffer is geworden van een aanslag, negen maanden in het ziekenhuis heeft doorgebracht en zo nauwkeurig mogelijk onder woorden brengt hoe een en ander zijn leven, zijn gevoelens en zijn gewaarwordingen overhoop heeft gegooid. Negen maanden lang is hij 'een oorlogsslachtoffer in een land in vrede', een patiënt die terug probeert te keren onder de levenden. Buiten is iedereen Charlie, binnen is hij helemaal teruggeworpen op zichzelf, afgesneden van de boze buitenwereld. De actualiteit is niet meer aan hem besteed. Liever dwaalt hij door zijn herinneringen.
Links
Eenzaam was Lançons persoonlijke lockdown niet. Zijn kamer had zelfs veel van een duiventil. Zijn bezoekers, zijn familie, vrienden en kennissen, zijn ex en zijn huidige vriendin worden uitgebreid aan de lezer voorgesteld, net als de vier agenten die hem de klok rond moesten bewaken. Een gastrolletje is weggelegd voor François Hollande. Lançon vindt de toenmalige Franse president een geschikte peer, maar is vooral vol lof voor het ziekenhuispersoneel, 'veelal heldhaftige mensen die met aftands materiaal werken dat een afspiegeling lijkt van hun karige loon'. De glansrol is weggelegd voor Chloé, de chirurg die hem een nieuw gezicht en een tweede leven heeft geschonken.
Verwacht geen politieke commentaren, geen diepgravende analyses en geen overpeinzingen over moslimterrorisme of over de islam. De auteur heeft lak aan de gebroeders K en aan het 'oeverloze gezwets' in de media over 'die zombies'. Hun naam wordt niet eens genoemd. Tussen de regels door proef je zijn ontgoocheling over politiek links, dat Charlie Hebdo ijskoud in de steek heeft gelaten. 'Op 7 januari 2015 rond 10.30 uur waren niet veel mensen in Frankrijk Charlie', klinkt het bitter. Menigeen vond stiekem dat de redactie het allemaal over zichzelf had afgeroepen door de beruchte Mohammed-cartoons te publiceren. De meeste kranten distantieerden zich van het satirische weekblad. Hun gebrek aan solidariteit maakte Charlie Hebdo tot een gedroomd doelwit voor islamisten.
Ontsporen
Met muziek, kunst en literatuur trekt Lançon een muur van schoonheid op tegen barbarij en fanatisme. De brieven van Kafka, De toverberg van Thomas Mann, het proza van Marcel Proust en de muziek van Bach sleepten hem door de moeilijkste momenten, maar ook Baudelaire en Hergé, Shakespeare en Michel Foucault, Racine en Dr. House deden wonderen. Zijn lichamelijke en psychische lijdensweg wordt beschreven met een haast chirurgische precisie, want 'je zou de futielste details van wat je meemaakt tot in de kleinste kleinigheden moeten opschrijven', vindt de auteur, zich ervan bewust dat hij behoorlijk lang van stof is.
Allemaal goed en wel, maar je kunt het ook te bont maken. Op zijn woordenstroom drijft helaas ook wrakhout mee, in de vorm van ontsporende zinnen en vergezochte beeldspraak. Wat te denken van bezoekers die komen aanzetten 'als een gadget in een pak cornflakes', van iemand die zo snel is 'als een fret die op Stalins snor klimt' en van aderen die zijn 'verhard als grassprieten die onder de voeten van de paddenstoelenplukker knakken'? Geen wonder dat de vertalers het spoor een paar keer bijster zijn geraakt. Maar het maakt deze hartverscheurende getuigenis er niet minder aangrijpend op.
Vertaald door Ghislaine van Drunen, Annelies Kin en Nathalie Tabury, De Geus, 512 blz., 24,99 €. Oorspronkelijke titel: 'Le lambeau'.
Henk Pröpper
i /un/27 j
De ochtend van de aanslag op Charlie Hebdo, op 7 januari 2015, doet de journalist Philippe Lançon gedisciplineerd zijn dagelijkse oefeningen. Op de radio hoort hij de provocerende stem van Houellebecq met zijn kenmerkende, laconieke pessimisme spreken over de islamitische machtsovername in Frankrijk. Tijdens zijn sit-ups overdenkt hij de Shakespeare-voorstelling die hij de avond tevoren heeft gezien. Hij beziet met enige treurnis de staat van het tapijt dat hij in 1991 vlak voor de Golfoorlog meenam uit Irak. Het roept allerlei - schaamtevolle - herinneringen op. Dan weet hij nog niet of hij die ochtend naar de redactievergadering van Charlie Hebdo zal gaan, of dat hij een stuk zal gaan tikken voor zijn krant Libération. De wereld lijkt nog intact en ligt open voor hem: hij kan in alle luxe en verwarrende vrijheid kiezen. Pas veel later realiseert hij zich dat de daders van de aanslag op Charlie Hebdo zich op datzelfde moment voorbereidden op hun grote werk, hun keuze was duidelijk en eendimensionaal.
Deze eerste, treffende scènes van De flard laten Lançon onmiddellijk zien als een bedreven journalist en chroniqueur, met stijl, humor en inbeeldingsvermogen. Van elk onderwerp kan hij wel een stukje brouwen, zo lijkt het, persoonlijk, met kennis van zaken, maar niet altijd even noodzakelijk. Het is de productie van een man van de linkse intelligentsia die iedereen kent, bijna overal toegang heeft en die zich weliswaar geëngageerd, maar toch losjes en onbekommerd kan laten leiden door de dingen die op zijn pad komen. Een voorrecht dat alleen waarlijk talentvolle mensen onderkennen en trachten te ontstijgen.
Dit boek, waaraan Lançon maanden na de aanslag begon te werken, is in die zin een krachttoer en heeft iets magisch. Want hoe trek je jezelf omhoog uit de diepten van zo'n aanslag, als je vrienden en strijdmakkers dood zijn, de onderste helft van je gezicht is verdwenen, de wereld buiten het ziekenhuis niet meer is dan een wormvormig aanhangsel van de wereld binnen? Als de man die zichzelf graag hoort spreken tot zwijgen is veroordeeld, de veelschrijver tot nauwelijks leesbaar gekrabbel met een krijtje op een lei.
Vanuit dat absolute dieptepunt smeedt Lançon het boek dat verslag doet van zijn leven na de aanslag. Het is echter veel meer dan het verhaal van een overlever en blijft verre van het Amerikaanse, optimistische genre van de zelfhulpliteratuur. Het boek is eerder een gracieus, meanderend essay, waarin Lançon zijn ziekenhuisbestaan en onze tijd met grote scherpte doorlicht, en tegelijk een ongenadig - en daarom zo aansprekend - zelfportret.
De flard verwijst naar de reconstructie van zijn gezicht, dat voornamelijk uit zijn eigen weefsel wordt opgebouwd, in een eindeloze reeks stappen. Er zijn talrijke complicaties, er is pijn, er zijn vele minuten en uren van ongemak waarvan hij zich niet kan voorstellen dat ze ooit voorbij zullen gaan. Omdat hij nu eenmaal heeft besloten alles zo welgemutst mogelijk tegemoet te treden en zijn tijd van pijn en verdoving goed te benutten, begint hij aan een reconstructie van zijn leven. Eerst alleen in zijn hoofd, later ook op schrift, uitmondend in dit boek. Want hoe is hij, opgegroeid in een burgerlijk milieu, hier terechtgekomen, hoe is hij de man, de journalist geworden die hij is? Uit welke flarden van verhalen is hij eigenlijk opgebouwd? De compositie van herinneringen aan ouders, liefdes en keuzes toont haarfijn de breuken en littekens in zijn leven. In de samenhang ontstaat een verhaal van een pijnlijke schoonheid, gelardeerd met bespiegelingen over literatuur, film, theater, schilderkunst, die chirurgisch precies in dit weefsel passen.
Intussen weet Lançon de wereld van het ziekenhuis wonderwel in woorden te vangen. Artsen, verpleegkundigen en de agenten die hem na de aanslag 24 uur per dag bewaken zijn onderdeel van een soort corps de ballet: ze komen op, doen hun dans en verdwijnen weer in de coulissen. Maar Lançon heeft ze allen waargenomen en genoteerd wie ze zijn, welke handelingen ze uitvoeren, zoals voor personages in een roman. Met enkelen bouwt hij een persoonlijke relatie op, maar uiteindelijk stuit hij op de wet dat het ziekenhuisleven altijd eindig is, dat artsen en verpleegkundigen gedecideerd afscheid nemen, dat hun zorg ook eindig is. Hij moet op eigen benen verder.
Dat is een schok voor de patiënt die zich, door zijn charme en de merkwaardige roem die hem als overlever ten deel is gevallen, een prins waant. Zelfs president François Hollande komt hem bezoeken en speels eer bewijzen. Lançon moet naar buiten, naar de resten van zijn oude leven. Gelukkig hebben vrienden in de tussentijd zijn appartement gefatsoeneerd - er is zelfs een nieuwe bibliotheek aangelegd. Zichzelf heeft hij misschien wel de meest drastische opknapbeurt gegeven. De aanslag op Charlie Hebdo beschrijft hij aanvankelijk als een extreme vorm van kunstkritiek, met de humor die het blad kenmerkt. Opnieuw in het schelle licht van het leven weet hij als geen ander hoe broos het weefsel van de mensenwereld is. Dat noopt tot inzet en gedisciplineerde actie om het te beschermen, en soms ook tot zwijgen, als men niet verbindend en verzoenend spreken kan. In de maanden van noodgedwongen stilte leert hij te zwijgen en de pijn van te snelle, ongefundeerde oordelen te vermijden.
Vijfhonderd bladzijden over de helende kunst van het welgekozen zwijgen. Dat is mooi.
****
Uit het Frans vertaald door Ghislaine van Drunen, Annelies Kin en Nathalie Tabury. De Geus; 512 pagina's; € 24,99.
Dr. B.J.S. Hoetjes
De auteur, een Franse literair journalist (1963), was slachtoffer van de aanslag op Charlie Hebdo, raakte zwaargewond, en vertelt in romanvorm zijn traject van herstel, medisch (gezichtsreconstructie) en vooral psychologisch. Het boek is grotendeels gewijd aan zijn persoonlijke geestesgesteldheid voor, tijdens en na de aanslag: herinneringen, hallucinaties, obsessies, stemmingswisselingen en aan het eind van het boek ook aan zijn relaties, relatieperikelen etc. Vele chirurgische ingrepen, vanuit patiëntperspectief. Zeer rijk literair taalgebruik, vele verwijzingen naar de Franse en klassieke literatuur, Baudelaire, Pascal, Camus, Hoellebecq, Kafka, Thomas Mann en vele anderen. Mooie vertaling. Geen gemakkelijke lectuur. Interessant, maar het vereist vertrouwdheid met de Franse context.
Ger Leppers
il/pr/11 a
Op 7 januari 2015 stierf mijn favoriete cartoonist, de Fransman Cabu. Hij werd doodgeschoten in het kantoor van het satirische weekblad Charlie Hebdo door de broers Saïd en Chérif Kouachi, twee tot de radicale islam bekeerde jonge Parijzenaars die aanstoot hadden genomen aan de herpublicatie van de Deense Mohammed-cartoons in het Franse tijdschrift.
Cabu: niemand kon indertijd de voormalige president Chirac zo mooi tekenen als hij, het was iets halverwege karikatuur en kunstportret in. Bij Cabu voelde je - dat was het knappe - tegelijkertijd afkeer en vertedering voor de doortrapte opportunist en de hartstochtelijke lelevensgenieter die Chirac was. Iets dergelijks gold ook voor Cabu's serie tekeningen over de beaufs, een Franse versie van de benepen en ongecultiveerde white trash. Zo goed als Cabu waren de overige slachtoffers van de moordpartij voor mijn gevoel niet. Maar dat neemt niet weg dat zij samen de eigenzinnige crème de la crème van de Franse cartoonisten en satirici vormden.
Het paradoxale van het geval is echter dat Charlie Hebdo op het moment van de aanslag, ondanks zijn kwaliteit, een zieltogend bestaan leidde. Als typisch product van de geest van mei '68 was het blad van lieverlede het contact met het grote publiek kwijtgeraakt. De medewerkers, hoe goed ook, waren merendeels al een dagje ouder en deels ver over de pensioengerechtigde leeftijd. De dodelijke aanslag betekende voor het blad niet de beoogde genadeslag, maar leidde juist tot een heropleving. In één keer kreeg Charlie Hebdo, in elk geval voor enige tijd, de prominente plaats terug die het blad de jaren daarvoor had verloren.
Hoe is het om aanwezig te zijn bij een brute slachting, en die te overleven? Eén van de weinigen die dat kan vertellen, is de cultureel journalist Philippe Lançon. Hij doet dat in zijn aangrijpende memoir 'De flard'.
Een schot met een kalasjnikov door een van de broers vaagde de onderkaak van Lançon weg, alsmede dertien tanden. Aan de twee ellendelingen die zijn leven voorgoed veranderden omdat zij meenden dat het goed voor hem was te sterven voor andermans geloof, maakt Philippe Lançon in zijn dikke boek nauwelijks woorden vuil. Zelfs hun namen worden niet genoemd. Tegen een zo massieve domheid valt toch niet op te schrijven. Blijven stilstaan bij hun motieven zou daaraan een onverdiend belang geven, en dat zou het slachtoffer niet vooruithelpen bij de zoektocht naar het nieuwe begin dat hij voor zijn leven moet vinden.
In zijn boek verhaalt Lançon eerst uitvoerig maar ingetogen over de aanslag, het gevoel overrompeld te worden door gebeurtenissen die zich sneller ontrollen dan de hersenen kunnen bijhouden, alvorens daarna weer gelijke tred met het leven te krijgen - een proces dat maanden in beslag neemt.
Het grootste deel van het boek is gewijd aan de lichamelijke en psychologische reconstructie van Lançon. Tweeëntwintig operaties, waarvan dertien voor de kaak alleen, waren nodig om hem weer enigszins bedrijfsklaar te krijgen. Eerst verblijft Lançon ruim twee maanden in het Salpêtrière-ziekenhuis, en daarna negen maanden in dat van het militair revalidatiecentrum van de Invalides, gelegen in het hart van Parijs, maar op een vreemde manier van de stadsdrukte afgesneden. In de loop van het herstelproces ontwikkelt hij een bijzondere band met het ziekenhuispersoneel, vooral met zijn chirurg Chloé, wordt de band met zijn ex-vouw Marilyn hechter, en wordt die met zijn nieuwe vriendin Gabriela, die in New York woont, problematischer. Ook president Hollande komt langs en ontpopt zich als een bijzonder aardige man.
In zijn bed leest Lançon voortdurend, om de gedachten te verzetten, maar ook om de wereld te begrijpen, of om er toch in elk geval een nieuwe verstandhouding mee op te bouwen. "Sociologie, technologie, biologie, en zelfs filosofie hadden niet kunnen verklaren wat uitstekende romanciers hadden weten te beschrijven." Steeds weer komt hij uit bij dezelfde paar teksten: Kafka's 'Brieven aan Milena', 'De Toverberg' van Thomas Mann en de grote romancyclus van Marcel Proust - 'mijn Bijbel', zoals Lançon zegt. Kracht - eerder dan troost - put hij ook uit het luisteren naar opnames van jazzmuziek en van de meest abstracte werken van Bach: 'Die Kunst der Fuge', 'Das wohltemperierte Klavier' en de Goldberg-variaties. "Net als Kafka combineerde Bach kracht en bescheidenheid." Over een operatie onder plaatselijke verdoving schrijft Lançon: "Ik concentreerde me dus weer op fuga. Ik probeerde erin te komen, deze fuga te worden, om te ontsnappen aan de variaties van mijn verbeelding. Klagen in het bijzijn van Bach was geen optie." Zo trekt hij, tegen de barbarij, rondom zich een muur op van cultuur, gemaakt van het beste wat de menselijke geest tot stand heeft gebracht.
De reconstructie van Lançons gezicht, waarbij een stuk kuitbeen de onderkaak moet vervangen, is een medisch huzarenstuk dat, mede door de politieke achtergrond van de aanslag, ook de chirurgen bepaald niet onberoerd laat. "Beseft u wel wat u hebt doorstaan?", zegt Chloé tegen hem. "Met de transplantatie van uw kuitbeen knepen we hem behoorlijk. Als het mis was gegaan waren wij allemaal met u eraan onderdoor gegaan."
"Elke vorm van censuur", schrijft Lançon wanneer hij dan toch een keer terugblikt op de motieven van zijn aanvallers, "is inderdaad een extreme en paranoïde vorm van kritiek. De meest extreme vorm kon alleen door onwetenden en ongeletterden worden gebezigd: we waren slachtoffer geweest van de meest efficiënte critici, die alles uit de weg ruimen zonder een letter te hebben gelezen."
In november van datzelfde jaar, na maanden van operaties en revalidatie, is Lançon eindelijk in New York herenigd met Gabriela, wanneer hij overvallen wordt door het nieuws van de aanslag op de Bataclan. Chloé stuurt hem dadelijk een berichtje: "Ik ben blij dat u ver weg bent; kom niet te snel naar huis." Frankrijk is opnieuw verbijsterd, maar Lançon voelt zich een veteraan.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.