Het proces
Franz Kafka
Franz Kafka (Auteur), Willem van Toorn (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2019 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : KAFK |
Arjan Peters
2/ei/04 m
Dat is niet fijn. Het feestje duurt al tot middernacht, er gaan een paar mensen weg. Jij zit aan een tafeltje met taart en een glaasje benedictine. Ja hoor, daar komt hij aanzetten, de man die je slechts kent van een beleefde groet, en die met trillende stem móét vertellen dat hij overstroomt van geluk omdat hij met zijn meisje anderhalf uur in een zijkamertje heeft doorgebracht. Zeg maar dag tegen je genoeglijke afzondering.
Zo begint 'Beschrijving van een strijd', een verhaal van Franz Kafka (1883-1924), en die scène lijkt een beschrijving van overkomelijke hinder. Maar uit Brief aan mijn vader, de forse bundeling van proza uit de nalatenschap van de Tsjechische meester, nu verschenen in een nieuwe vertaling van Willem van Toorn, wordt duidelijk dat we hier met een pijnlijk hoofdthema te maken hebben, te karakteriseren als: de medemens én de wereld waarvan hij deel uitmaakt, zijn opdringerig.
De twee mannen gaan naar buiten, de onuitstaanbare tortel en de beklemde solitair. Het ijzelt, de maan schijnt, het is stil - op het gekwek van die nieuwe kennis na. De verteller voelt zich in een hoek gedreven. Vanuit die benauwenis maakt hij de man naast hem in gedachten nog vervaarlijker. Die was, met zijn nieuwverworven geluk, tot alles in staat:
'Ja, als hij er zin in kreeg - een gelukkig mens is zo gevaarlijk, dat staat vast - zou hij mij ook doodslaan als een doodgewone moordenaar. Dat is zeker en omdat ik laf ben, zou ik van schrik niet eens durven schreeuwen. - 'In godsnaam!' - Ik keek angstig om me heen. Voor een koffiehuis in de verte met rechthoekige zwarte ruiten gleed een politieagent over het plaveisel als op een glijbaan. Zijn sabel zat een beetje in de weg, hij nam hem in zijn hand en nu ging het veel gemakkelijker. En toen ik hem van die niet al te grote afstand ook nog zachtjes hoorde kraaien van plezier, was ik ervan overtuigd dat hij me niet zou redden als mijn kennis me wilde doodslaan.'
Wel ja, de hoeders der openbare orde spannen samen met de levensbedreigende lebensbejahende kerel naast hem.
Wat is hier eigenlijk aan de hand? Feitelijk niks. Een feestje is afgelopen, en een van de gasten heeft zich verpoosd met een kamermeisje, en een andere is liever alleen maar dat lukt even niet, omdat hij niet van zich af kan bijten. Maar in diens hoofd is het al zo ver dat hij elk moment kan worden afgemaakt, zonder hoop op redding.
Dat is Kafka ten voeten uit. In 'Bruiloftsvoorbereidingen op het land' voert hij een zoveelste kantoorslaaf op, Eduard Raban, die in zijn vakantie, 'een lange, zwarte tijd van veertien dagen', naar zijn verloofde op het platteland moet: 'Het zijn maar veertien dagen', probeert hij de aanstaande ellende van verplicht contact met anderen te bezweren, 'dus een afgebakende tijd, en al worden de ergernissen steeds groter, de tijd dat je ze moet verdragen wordt dan ook korter. Daardoor groeit ongetwijfeld je moed. Alle mensen die me willen kwellen en die nu de hele ruimte om me heen ingenomen hebben, worden heel geleidelijk door het gunstige verloop van deze dagen achteruit gedrongen, zonder dat ik ze ook maar in het minste zou moeten helpen. En ik kan op een manier die heel natuurlijk lijkt zwak en stil zijn en alles met me laten doen, en toch zal alles dan louter door de verstrijkende dagen goed aflopen.' Had je gedacht. Het regent, en wanneer hij in het dorpje is gearriveerd, laat de koetsier hem heel lang wachten, en als die hem bij een logement aflevert, komt de waard niet eens opdagen om hem iets te geven, akelig vet eten natuurlijk, want ze weten niet dat hij een zwakke maag heeft. Ja, dat weerzien met de verloofde belooft een knalfuif te worden, dat voelen we op onze klompen aan.
Er is veel geschreven over Kafka, Jood, Duitssprekende Tsjech, jurist bij verzekeringsmaatschappijen, stiekeme schrijver, vrijgezel, tuberculoselijder. Van beroep minderheid, per definitie gesjochten. De tegenkrachten en vijandige machten zijn nooit te weerstaan. Daar gaan die romans en soms ultrakorte verhalen en parabels over. Maar ook zit er een zwelger verborgen in de geslagen verteller, die de opdringerigheid van de buitenwereld aangrijpt om zich nóg dieper te wentelen in de malaise, zodat hij ook geen enkele poging meer hoeft te doen om ergens uit te geraken. Terecht dat de beroemde autobiografische 'Brief aan mijn vader' van 65 pagina's, de ultieme uitwerking van genoemde fatale dynamiek, deze verzameling mag afsluiten.
Voordat het zover is, biedt deze Kafka-collectie mooie kleine verrassingen. De schets 'Blumfeld, een vrijgezel op jaren' heeft al een troosteloze titel, en die geeft Kafka een handenwrijvende opening in, over een heerschap dat elke avond zes verdiepingen op moet klimmen naar zijn eenzame kamer. Moest hij zich niet een hondje aanschaffen, om hem gezelschap te houden? Maar tja, gaat hij denken, wat haal je binnen met zo'n blaffende kameraad? Die maakt de kamer vuil. Er zouden vlooien binnenkomen. En honden worden ziek, ga daar maar van uit: 'Dan zit zo'n dier in elkaar gedoken in een hoek of loopt hinkend rond, jankt, kucht, stikt haast door een of andere pijn, je wikkelt het in een deken, fluit er iets voor, zet het melk voor, kortom verzorgt het in de hoop dat het, wat immers ook mogelijk is, om een voorbijgaande aandoening gaat, maar intussen kan het een ernstige, walgelijke en besmettelijke ziekte zijn.'
En dan wordt de hond oud, en komt de tijd dat 'je eigen ouderdom je uit die tranende hondenogen aankijkt'. Tegen die tijd hoor je, als je jouw zes trappen omhoogklimt, dat halfblinde mormel naast je nog harder zuchten. Wil je dat soms? Dacht het niet. Vakkundig heeft Blumfeld zijn eigen suggestie om zeep geholpen.
Waar gaat u heen, vraagt een knecht in 'Het vertrek' aan een man die zijn paard zadelt. Ik ga weg, ver hiervandaan. Maar u hebt geen proviand, zegt de knecht. Nee, antwoordt de man, de reis is zo lang dat ik moet verhongeren als ik onderweg niets krijg: 'Geen proviand kan me redden. Het is gelukkig een waarachtig enorme reis.'
Inmiddels ben je, op pagina 234, zo vertrouwd met dit proza, dat je de reiziger toewenst dat de buitenwereld zich niet met hem gaat bemoeien, in de vorm van ongevraagd gezelschap of godbetert proviand, waardoor de tocht naar zijn doel, ver hiervandaan, des te ellendiger en langer zal zijn.
MIJN VADER
De beroemde Brief aan zijn vader, die Franz Kafka in november 1919 schreef, draagt nu voor het eerst de Nederlandse titel Brief aan mijn vader. In eerdere vertalingen van het Duitse Brief an den Vater luidde de titel Brief aan zijn vader (Nini Brunt), en Brief aan vader (Gerda Meijerink en Willem van Toorn). Vertaler Willem van Toorn verklaart zijn keuze voor Brief aan mijn vader met de uitleg dat het duidelijk om een brief van Kafka aan zijn eigen vader gaat. Kafka vroeg zijn moeder destijds de brief aan zijn vader door te geven, maar dat weigerde zij.
****
Uit het Duits vertaald door Willem van Toorn. Athenaeum-Polak & Van Gennep; 412 pagina's; € 27,50.
J. IJbema
Bundel korte verhalen uit het werk van Franz Kafka (1883-1924) in een nieuwe vertaling van Willem van Toorn, die Kafka’s complete werk vertaalt. Het betreft een aantal wat langere teksten, zoals 'Beschrijving van een strijd' en 'Bruiloftsvoorbereidingen op het land', die in verschillende versies zijn opgenomen en veel zeer korte verhalen van soms een paar pagina’s. Ook opgenomen is 'Brief aan mijn vader', het centrale egodocument waarin veel literaire motieven uit Kafka’s werk doorklinken en dat veelal apart wordt uitgegeven. Een fraaie, relevante uitgave die Kafka’s thematiek - het machteloze individu dat zich schuldig voelt ten overstaan van de buitenwereld - helder als kristal en tegelijkertijd beklemmend en vervreemdend representeert.
Shira Keller
2/ei/25 m
Franz Kafka (1883-1924), nu gezien als één van de belangrijkste schrijvers van de twintigste eeuw, vond het zelf allemaal even waardeloos wat er uit zijn pen kwam. Tijdens zijn leven publiceerde hij nauwelijks. "Ik kan niet schrijven", zegt hij in 1910 tegen zijn vriend Max Brod, "ik heb niet één zin geschreven waar ik achter sta."
Gelukkig geloofde deze Max Brod, zelf ook schrijver, wel in Kafka's talent, en niet zo'n beetje ook. Ieder verhaal dat ondanks Kafka's buitensporige zelfkritiek (en vaak dankzij Brods gesmeek en gevlei) toch gepubliceerd werd, kon rekenen op een jubelende krantenrecensie van Brods hand - tot grote gêne van Kafka zelf. Brods fanatieke verering van zijn vriend nam zelfs religieuze vormen aan: "De categorie van heiligheid (en niet die van de literatuur) is de enige categorie waarin Kafka's leven en werk eigenlijk kan worden gezien", noteert hij in 1937 in zijn biografie over de schrijver.
Het maakt het op zijn minst wat dubieus dat Kafka uitgerekend hem vroeg om na zijn dood al zijn ongepubliceerde teksten te verbranden. Want dat kon Brod natuurlijk helemaal niet. Hij deed dan ook precies het tegenovergestelde: hij smokkelde alles wat hij in Kafka's bureaula aantrof mee naar Palestina, redigeerde het en bood het ter publicatie aan. Brod zou zich de rest van zijn leven inzetten om het werk dat zijn vriend hem had willen laten verbranden internationaal onder de aandacht te brengen. "Als Franz absoluut en onherroepelijk had gewild dat zijn opdracht zou worden uitgevoerd", zei hij, "had hij een andere executeur moeten vragen."
Het lot van de door Max Brod onderschepte manuscripten zou nog een vreemde wending nemen, zo schrijft Benjamin Balint in het onlangs in vertaling verschenen 'Kafka's laatste proces', een boek dat je zou kunnen typeren als literatuurhistorisch onderzoek in thrillervorm. Balint legt op aanstekelijke wijze uit hoe het kon gebeuren dat Kafka's nalatenschap het onderwerp werd van een jarenlange juridische strijd tussen de staten Israël en Duitsland. Beide landen zouden zich Kafka's naam proberen toe te eigenen. In zijn enthousiasme staat Balint zichzelf soms iets te uitvoerige omwegen toe, maar het krankzinnige verhaal houdt toch ook de Kafka-leek bij de les.
Eigenlijk was Max Brod van plan om Kafka's teksten, zodra hij er klaar mee was, aan een bibliotheek of literair archief te schenken - maar hij werd verliefd. In 1945 schonk hij zijn complete archief, inclusief de manuscripten van Kafka, aan zijn secretaresse Esther Hoffe, die de handel op haar beurt, na Brods overlijden, aan haar dochters schonk.
Dat is het moment waarop Israël en Duitsland begonnen te steigeren. Brod had zijn archief weliswaar aan zijn minnares geschonken, maar het kon, aldus de Nationale Bibliotheek van Israël en het Duitse Literatuurarchief in Marbach, onmogelijk zijn bedoeling zijn geweest dat zij het materiaal doorschoof naar haar dochters. Gezeten tegenover twee machtige literatuurinstellingen zagen de zusters Hoffe hun kansen op de eigendomsrechten slinken. Intussen kibbelden Israël en Duitsland over de vraag of Kafka nou in de eerste plaats een Joodse of een Duitstalige auteur was geweest. "Elk land probeerde een nationaal wij-gevoel aan Kafka's naam te verbinden", aldus Balint.
Israël zag het als een 'kwestie van historische rechtvaardigheid' dat de Nationale Bibliotheek de verzamelplaats zou worden voor 'alle overblijfselen van de Joodse cultuur die overal ter wereld zijn gered'. Voor Duitsland kon het omarmen van een Joodse auteur die de holocaust niet had meegemaakt bijdragen aan een vorm van eerherstel. Filosoof Günther Anders verklaarde de 'Kafka-epidemie' onder de Duitsers met het feit dat ze "halfhartige medeplichtigen waren geweest en wilden bewijzen, ook aan zichzelf, dat ze de schuld die hen door de overwinnaars was opgelegd in ieder geval in literaire vorm konden aanvaarden, om zo hun wroeging te kunnen verwerken in de vorm >> van kunstzinnige bewondering". Kafka-kenner Alena Wágnerová noemde de grote Duitse interesse voor Joodse auteurs 'een geraffineerd verdringingsmechanisme'. Voor beide landen was het binnenslepen van Kafka een manier om met een oorlogstrauma af te rekenen.
Kafka was Duitstalig en Kafka was joods, maar wat was hij nou het meest? Hoe absurd de vraag ook lijkt, het was niet de eerste keer dat hij werd gesteld. "Wil jij me trouwens ook niet eens zeggen wat ik nu eigenlijk ben?" vraagt Kafka zelf in 1916, grappend, aan zijn geliefde Felice Bauer. In de laatste Neue Rundschau schrijven ze: "K's vertelkunst heeft iets oer-Duits." In het opstel van Max daarentegen: "K's verhalen behoren tot de meest Joodse documenten van onze tijd."
Kafka haalt er zijn schouders over op. Hij voelt voor beide beweringen even weinig.
Wir-Schwäche, noemt Balint het, 'wij-zwakte'. Kafka's oeuvre ontsproot aan de onmogelijkheid om ergens bij te horen. Zijn protagonisten zijn solitaire anti-helden; vaak verstoten, en anders wel in vrijwillige ballingschap. Marginaliteit, ontheemding en Weltfremdheit zijn de rode draad in zowel zijn leven als zijn werk. Al zou hij het gewild hebben, het lukte Kafka niet zich aan een groep of ideologie (of zelfs maar een ander mens) te verbinden. "Wat heb ik met Joden gemeen?" schrijft hij in 1914 in zijn dagboek. "Ik heb nauwelijks iets met mijzelf gemeen."
Groepsvorming maakte Kafka huiverig. Volgens hem vormt het menselijke verlangen zich bij een groep aan te sluiten de grootste bedreiging voor harmonie. "Met het zionisme groeit het antisemitisme", zei hij bijvoorbeeld. Kafka's antwoord op de steeds grimmiger vormen aannemende polarisering in zijn tijd was zijn individualisme - een antwoord dat ook in deze tijd ter inspiratie zou kunnen dienen. Het is dus tamelijk ironisch dat het proces over zijn nagelaten werk zich primair richtte op de vraag bij welke club de schrijver het meeste thuishoort.
In augustus 2016, ruim negentig jaar na Kafka's dood, sprak het hooggerechtshof het definitieve vonnis uit. De hele nalatenschap van Brod, inclusief de manuscripten van Kafka, werd toegewezen aan de Nationale Bibliotheek van Israël.
Wie door het boek van Balint nieuwsgierig is geworden naar de teksten die Brod uit Kafka's bureaula viste, wordt op zijn wenken bediend: een selectie ervan verscheen onlangs in een nieuwe vertaling van Willem van Toorn. De bloemlezing, getiteld 'Brief aan mijn vader', bevat korte verhalen, aforismen en de brief uit 1919 waarnaar de titel verwijst.
Zo multi-interpretabel als Kafka's fictie is (Adorno beschreef het ooit als 'een parabel waarvan de sleutel is gestolen'), zo ondubbelzinnig is de brief die hij vijf jaar voor zijn overlijden aan zijn vader richtte. Je voelt je een beetje een voyeur als je hem leest. Het valt dan ook sterk te betwijfelen of Kafka Max Brod de publicatie ervan in dank af zou nemen. Maar interessant is hij wel, want hij werpt een uniek licht op thema's - onbestemd schuldbesef, het gevoel een uitzonderingsgeval te zijn, machtsverschil natuurlijk - die in vrijwel ieder verhaal van Kafka een rol spelen.
Wat misschien nog wel het wonderlijkste is aan de brief, is dat Kafka het klaarspeelt om zelfs in het conflict met zijn eigen vader de rol van buitenstaander op zich te nemen.
Aanvankelijk geeft de brief de indruk dat het Kafka, in relatie tot zijn vader, wat ontbreekt aan zelfinzicht, aan afstand. Maar liefst elf keer (ik heb geturfd) drukt hij zijn vader op het hart dat hij hem echt-echt-echt nergens van wenst te beschuldigen, maar ondertussen doet hij in geuren en kleuren verslag van de autoritaire, minachtende, veroordelende opvoedingsstijl van 'deze reusachtige man, de hoogste instantie', en hoe die ertoe had geleid dat Kafka (in zijn eigen ogen althans) op alle fronten was mislukt.
Net wanneer zijn gezwelg in zelfmedelijden iets potsierlijks begint te krijgen, geeft Kafka de brief een verrassende draai: hij wisselt van perspectief. Vanuit het gezichtspunt van zijn vader beantwoordt hij zijn eigen epistel, waarbij hij geen spaander van de zoon heel laat. Dit is een verkapte aanklacht, zegt de vader. (Klopt!) Je hebt het maar steeds over je neiging tot zelfbeschuldiging, maar ondertussen schuif je mij alle verantwoordelijkheid voor jouw falen in de schoenen. (Ja!)
Wonderlijk genoeg doen zoon en vader qua argumenten niet voor elkaar onder. En zo lijkt de brief uiteindelijk geschreven te zijn vanuit een derde instantie; de buitenstaander, de onpartijdige. Terwijl hij duidelijk maakt dat er inderdaad geen sprake is van schuld, weet deze meta-verteller dondersgoed dat er geen oplossing is voor het conflict dat hij beschouwt; de toenaderingspoging van de zoon is tevergeefs.
Zo past deze 'Brief an den Vater' toch naadloos in Kafka's oeuvre, dat bevolkt wordt door personages die, hoe hard ze ook hun best doen, gedoemd zijn tot in den eeuwigheid die onbegrepen zonderling te blijven.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.