Coniferen
Max Temmerman
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Vrijdag, 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : TEMM |
Luuk Gruwez
us/ug/17 a
Huishoudkunde is de vierde dichtbundel van Max Temmerman (43). Van meet af aan is duidelijk dat hier een thema aan de orde is dat ook in vroeger werk van de dichter al speelt: de zoektocht naar een huis dat bewoonbaar is, een huis, met andere woorden, waarin men zich thuis kan voelen. Door de circulaire structuur van deze bundel valt dit des te meer op: zowel de eerste drie, vier gedichten als de twee laatste, 'zoekgeschiedenis' en 'zacht wonen', focussen daarop. Maar hoe ziet dat huis eruit? 'Het eerste huis was een steen die beschutting bood (...),' lezen wij. En elders gaat het om de geliefde. 'Laat mij wonen in je lijf,' schrijft Temmerman.
Evenmin laat hij er twijfel over bestaan dat het huis een metafoor voor nog iets anders is: de poëzie. Hij improviseert namelijk op de beroemde versregel van Slauerhoff die stelt dat hij alleen in zijn gedichten kan wonen en nergens onderdak vindt. Hier luidt dat als volgt: 'Zoals een huis een gedicht is met membranen/ van baksteen, zo is een gedicht een plek om zacht/ in te wonen.' Het verschil tussen deze dichter en zijn beroemde voorganger is een kwestie van geloof. In tegenstelling tot Slauerhoff is Temmerman ervan overtuigd dat hij in de wereld een leefbare plek kan vinden. Dat maakt zijn poëzie minder getormenteerd. Zijn zoektocht verschilt drastisch van die van de zwerver die nergens rust vindt, zelfs niet nadat hij alle wereldzeeën heeft bevaren en er nog niet in slaagt thuis te komen. Temmerman weet uiteindelijk waar zich het huis bevindt waarin hij wil wonen. En hij keert er zelfs in het holst van de nacht naar terug om troost te vinden in de armen van de geliefde. Huishoudkunde klinkt daardoor niet enkel veel minder defaitistisch dan het werk van Slauerhoff, maar ook van dat van veel hedendaagse collega's. Deze dichter deert het helemaal niet als zijn lezer op een wijze die vast niet in elke poëtica bon ton is, troost vindt in de door hem bedachte woorden.
Saamhorigheid
Maar naar welk soort huis gaat hij op zoek? Het ademt een zekere knusheid, een rustige burgerlijkheid, die niet in bekrompenheid ontaardt en die bij mij reminiscenties opriep aan 'Le Bonheur de ce Monde', het bekende gedicht van Christoffel Plantijn waarvan de eerste regel luidt: 'Avoir une maison commode, propre et belle.' Maar het gaat om meer dan dit. Het begrip 'huis' wordt namelijk voortdurend met nieuwe betekenis geladen. De dichter ontpopt zich als spoorzoeker. Hij zoekt daarbij niet enkel naar de sporen uit het verleden, uit de historiek van het huis, maar reflecteert ook op de sporen die daarin nog gevormd zullen worden. Dit impliceert een toekomst met een diversiteit aan mogelijkheden. Niets apocalyptisch bij Temmerman: 'Later wonen hier mensen/ van krijt die door de ramen naar binnen kijken/ en niets anders zien dan gebroken wit en wolken/ en de kalkneerslag van bomen door de open deur (...).'
Dat muren geen oren hebben en niet kunnen praten? Daarmee is hij het duidelijk oneens, met name blijkens deze boutade: 'Wie denkt dat muren niet kunnen praten,/ die wil niet weten wat ze te zeggen hebben.' De hier beschreven wereld is er hoe dan ook een waarin communicatie slaagkansen heeft en waarin er een zekere saamhorigheid tussen heden, verleden en toekomst is. Dat vergt misschien kunde, maar het gaat om een soort die niet veel moeilijker is dan wat de titel van deze bundel suggereert: huishoudkunde. Dat is ook de kunde om dingen, desnoods in een besteklade, met een zekere eendracht samen te houden. En het is de kunde om samen te leven, zoals dat in een min of meer acceptabele maatschappij het geval is.
Ontstijgt de dichter in dit streven het aardse? Wil hij op naar hoger of beter? Ja, maar zonder dat hij zich daarbij in het etherische verliest. Soms beleeft hij het laag-bij-de-grondse met zoveel intensiteit dat hij er, bijvoorbeeld in het gedicht 'de stem van god' waarin een kermiskoers per megafoon wordt becommentarieerd, de sterrenhemel bij betrekt. En hij zondert zich allerminst af van de maatschappij waarin hij zich opgenomen weet. De waarde die hij daaraan toevoegt, is die van een troost die voortspruit uit de verbeelding. Minstens twee gedichten bewijzen dit: 'dynastie' en 'de preek tot de vissen'. In het eerste gedicht stelt de dichter zijn geliefde badinerend voor een soort utopia te stichten, waarin zij het onder hun beidjes voor het zeggen zullen hebben. In het laatste richt hij zich tot de heilige Antonius, de patroon van de verloren voorwerpen. In dit bijzonder geestige gedicht neemt hij de verzamelwoede die hem eigen is, op de korrel. De dingen in zijn huis presenteren zich namelijk hoe langer hoe meer als ware tirannen. Het zijn, zoals Temmerman schrijft, 'bezittingen die ons dreigen te verstikken': 'Tien ovenschotels. Twintig pannen./ Dertig lepels./ Een oplader, nog een oplader,/ een stempelkussen en de biljartstok van je vader.' Het zijn beslist geen verloren, maar veeleer overtollige voorwerpen waarover Temmerman het heeft en misschien is hij bij de heilige Antonius wel aan het verkeerde adres. Of dreigen alle voorwerpen misschien verloren te raken zonder een dichter die ze verzamelt? In poëzie als deze hoort alles thuis.
Vrijdag, 56 blz., 15 € (e-boek 9,99 €).
Miel Vanstreels
De laatste regels van deze bundel van de dichter (1975) luiden: 'Zoals een huis een gedicht is met membranen / van baksteen, zo is een gedicht een plek om zacht / in te wonen. Een oord van woorden om te schuilen / tegen regen, wilde beesten, het kleine leven'. Daarmee zijn de inhoud en de toon van de bundel mooi samengevat. Thuis kan veel: 'Elk landschap bevindt zich nergens. / Je moet thuisblijven om het te zien'. Er valt veel te genieten, maar enige kunde om het huis in goede staat te houden is vereist: 'Stof hoopt op in de hoeken van de besteklade. / Het begint traag, maar een week later hangt er / een deken van dauw over het aanrecht'. En de dichter adviseert: 'Verzamel de bladeren die ritselen onder de lakens / en verjaag de ochtendmist boven het bed'. In dat wonen komen veel thema's aan bod: 'De stem van God bulderde over de wereld. / Binnenskamers verstond ik niets van wat hij zei'. En uiteraard is er liefde en dood: 'Weet je nog, moeder, van die keer / dat je man stierf, mijn vader, / en van de novemberkoude zondagen // die ons huis inpalmden?' Een bundel lieve gedichten die veel poëzielezers (geoefende en niet geoefende) zal aanspreken.
Janita Monna
i /un/30 j
Eigenlijk was ik bezig met een stukje over de laatste bundel van Max Temmerman, een Vlaamse dichter wiens debuut destijds meteen in het oog sprong van de jury van de Buddingh'-prijs. 'Huishoudkunde' heet zijn nieuwste werk. Zijn vierde bundel inmiddels.
In de gedichten klinkt een stem die een onderkomen zoekt, intimiteit, geborgenheid. Bescherming tegen 'de immer gulzige tijd'. Maar al las ik aardige gedichten, ik raakte toch vaak afgeleid. Kwam dat doordat krachtige regels - 'Augustus blaft zich naar binnen' - net te vaak werden afgewisseld met gemakzuchtige beelden als 'Leven is blind een sonate spelen'? Of kwam het door iets anders?
Had dat 'Huishoudkunde' me misschien onbewust naar de discussie over dat Boekenweekthema geleid? Overigens geeft Temmerman het woord een eigenzinnige draai in een gedicht over hypotheken en 'een orgie van aftrekposten'.
Ook ik ondertekende de open brief aan de CPNB, maar in de discussie over vrouwen in de literatuur wordt, zo heb ik het idee, een nogal enge definitie van het begrip 'literatuur' gehanteerd. Het gaat vooral over proza. Poëzie doet niet mee. En dat is jammer.
Elders beweerde ik onlangs dat in de poëzie de vrouwen namelijk stevig in het zadel zitten. Je hoeft maar naar de winnaars van de C. Buddingh'-prijs, de prijs voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut, te kijken of je ziet dat die in de afgelopen elf jaar vaker naar een vrouw dan naar een man is gegaan. Zo gaf de jury in 2012, het jaar dat ook Max Temmerman genomineerd was, de voorkeur aan Ellen Deckwitz. En na Marieke Rijneveld en Vicky Francken, bleek eind vorige maand opnieuw een vrouw de sterkste: Radna Fabias, met haar overweldigende, geestige, prikkelende bundel 'Habitus'.
Bij de grootste prijs voor poëzie, de VSB Poëzieprijs, waren dit jaar liefst drie vrouwen genomineerd, terwijl in 2017 de jonge Hannah van Binsbergen twee vrouwelijke concurrenten en twee mannen, achter zich liet.
Vrouwen doen ertoe, ze zijn als Dichter des Vaderlands zelfs al zes jaar achtereen ambassadeur voor de poëzie: Anne Vegter natuurlijk, en Ester Naomi Perquin.
Tegen het Boekenweekthema heb ik niet zo'n bezwaar, maar waarom geen motto gekozen van een moderne dichteres? Van Eva Gerlach bijvoorbeeld, die zulke krachtige gedich- ten over moederschap schreef, of van Maria Barnas, die de spagaat van de werkende moeder geestig en treffend ving. Of van Hester Knibbe in wier laatste bundel deze rake woorden staan: "Moeder, // maar wat wil dat zeggen? Dat er / een kind is ja, maar kan ze het / redden?"
Hoe je het wendt of keert: poëzie is literatuur. Naar goede vrouwelijke dichters, jong of oud, hoef je in Nederland en in België niet lang te zoeken. In de coulissen staan er alweer een paar hun opwachting te maken. Zou mij niet verbazen als volgend jaar wéér een vrouw die Buddingh'-prijs in de wacht sleept.
Vrijdag; 56 blz. € 15.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.