Ouderen zijn het gelukkigst : en alle andere gedichten van 1971 tot nu
Anton Korteweg
Anton Korteweg (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Meulenhoff, © 2017 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : KORT |
Luuk Gruwez
2/ei/18 m
In Ouderen zijn het gelukkigst, zijn verzamelbundel uit 2015, probeerde Anton Korteweg (74) zich nog vast te klampen aan de conclusie van een studie die pretendeert dat menselijk geluk het sterkst bij zeventigers aanwezig is. In zijn nieuwe bundel, Het leven deugt. Althans op onderdelen, lijkt hij afstand te nemen van dat dubieuze optimisme. Deugt het wel echt, het leven? Hier en daar misschien, maar − eerlijk − hoofdzakelijk niet: vanaf de aanvang wordt het een toenemende cluster van mankementen. Korteweg maakt, zoals zoveel oudere dichters, de balans op. 'Ich lebe nicht mehr gerne', zegt hij op zijn oude dag Hölderlin na en hij blikt ook vooruit op wat hem mogelijk nog te wachten staat.
Kortewegs bundel biedt, drie cycli lang, inzicht in de achtereenvolgende levensfases. In de eerste cyclus liegt hij zichzelf voor dat het ergste aan het begin komt: 'Je moeder heeft zich achter je gesloten./ Het huis is dicht. Je komt er nooit meer in.' Korteweg, nog meer dan vroeger de domeinbeheerder van de kortstondigheid, corrigeert vervolgens een bundel lang de consequenties van deze verstoting en komt tot de conclusie dat het, beetje bij beetje, alleen maar erger wordt. Het leven is een aaneenschakeling van onfortuinlijkheden en je komt pas tot bedaren door je eigen lot te vergelijken met dat van wie het nog minder getroffen heeft. Want de dichter is een vergelijker, is het eens met Blaise Pascal dat te kunnen vergelijken aan de basis van alle geluk of ongeluk ligt.
Verstoppertje
Wat is nu eigenlijk de conclusie van deze verzen? Zij klinken heel licht, lijken soms op light verse, kunnen op hun best ergens tussen Heinrich Heine en Piet Paaltjens worden gesitueerd. Maar het is niet te ontkennen: de ellende begint al vanaf de geboorte. En toch: allemaal kommer en kwel is het niet geweest. Alleen is het helaas zo dat wat daaraan is kunnen ontsnappen, zich hoe langer hoe meer in het verleden bevindt. Korteweg raakt zijn moederschoot niet meer in, niet eens de alternatieve schoot van een geliefde. Eigenlijk beweert hij tongue in cheek zoals hij dit al een dichtersbestaan lang doet, dat hij, verstoppertje spelend, streeft naar een soort onbestaan. De kunst van het missen zo koninklijk mogelijk beheersen, dat vindt hij interessant: 'Ik heb er nooit veel moeite mee gehad/ de schaduwzij te zien van wie ik hield,/ en nu er rijkelijk bezweken wordt,/ komt me die vaardigheid prima van pas.' De dichter probeert te minimaliseren wat hij hoe langer hoe meer mist, om aan dat gemis zoveel mogelijk te ontkomen, vanuit het idee dat het in het leven toch allemaal niet zoveel voorstelt. Bij Emily Dickinson heet het 'the art of losing is not hard to master'.
Er is in deze bundel iets aan de hand met de vertrouwde ironie van Korteweg. Ze wordt harder, gaat vaker aan de geestige waarneming voorbij, kan niet optornen tegen de wrangheid die soms van de waarheid uitgaat. Al in de eerste cyclus heet het dat het demasqué van twee notoire leugeniconen, Sinterklaas en God, de dichter niet bepaald gelukkiger stemt. Nee, het leven is al bij al nog het prettigst, wanneer je onderdak in de leugen wordt vergund. Beter is het dus daar halsstarrig in te geloven, overtuiging die ook in 'Over de waarheid', het slotgedicht van de bundel wordt beaamd: wat je onthoudt van het leven is helaas niet wat je hebt kunnen realiseren, maar datgene waarin je niet geslaagd bent. In de optiek van de dichter blijft men zich beter zijn nederlagen dan zijn overwinningen herinneren, een ontmoedigende vaststelling die vooral in een mens met het einde in zicht hoe langer hoe meer infiltreert: 'Toch blijven van je als man/ slechts dwanggedachten over:/ aan wie je nooit hebt gehad,/ aan wat je nooit hebt bereikt.'
Stuntelig
Hoe dat komt? Doordat de dood vanaf de geboorte een 'meegroeier' is, doordat er geen beter verweer is dan het besef daarmee te moeten leren omgaan. Deze vaststelling is zwartgalliger dan het luchthartige parlando van deze poëzie laat vermoeden: zelfs met de billen bloot probeert de dichter nog een glimlach uit. Niettemin lijkt hij hier meer dan ooit doordrongen te zijn van het besef van zijn eindigheid. Intussen blijft hij als vanouds meer waarnemer dan deelnemer. Door zo vaak zowel zijn medemens als zichzelf te portretteren, schetst hij, misschien met minder mededogen dan in zijn vroegere werk, een beeld van de kwakkelende mensheid die het, bijvoorbeeld door oorlogen of voortplanting, nog erger maakt dan het initieel al was.
Eigenlijk heeft Korteweg geen al te hoge verwachtingen met betrekking tot de efficiëntie van iets als de dichtkunst. Geen woord kan uiteindelijk een vuist tegen de dood maken. En wanneer deze laatste toestemt in een interview, geeft hij toe dat ook hij vaak in gebreke moet blijven. Hij verontschuldigt zich voor de stunteligheid en de onrechtvaardigheid wanneer hij weleens iemand uit het leven weggraait die eigenlijk nog niet aan de beurt was. Te veel werk: jammer!
In Het leven deugt. Althans op onderdelen voel je voortdurend dat daar een dichter aan het woord is die niet kan verhullen dat zijn sterfelijkheid hem kwelt.
Meulenhoff, 76 blz., 18,99 €
Jos Damen
Veel dichters schrijven over verlangen, dood, religie en vergankelijkheid. Anton Korteweg doet dat ook, maar dan met een licht ironische toon en op een intieme, toegankelijke manier. Hij toont wederom zijn vakmanschap in een vijftigtal gedichten. Die staan vol literaire (Auden, Hölderlin) en historische (Cruijff, Napoleon) verwijzingen, maar blijven licht. Korteweg is een scherp observator, die ook nog eens heel Nederland lijkt te bereizen: Venlo, Middelburg, Emmeloord en Helmond komen langs. Dat scherpe kijken komt onder meer tot uiting in de natuur, met een prachtige waarneming van een gierzwaluw als ‘het middelpunt van alles’. Of deze observatie: ‘De badkraan opendraaiend / moest ik aan de mensheid denken, / toen een frêle spinnetje, jong nog, / het op een drafje zette / rechtstreeks de afvoer in.’ Het sterkst is Korteweg in zijn gedichten over de vergankelijkheid van het leven, zoals in het schitterende openingsgedicht ‘Het ergst’. Verlangen en terugverlangen: Korteweg in topvorm. Toegankelijke dichtbundel. Aantrekkelijke thematiek in aansprekende vorm.
Janita Monna
em/ec/09 d
Zo ongeveer heel Nederland kent Hendrik Groen. Dat moet wel, als je ziet hoeveel exemplaren er zijn verkocht van de dagboeken over zijn dagelijkse beslommeringen in een verzorgingshuis in Amsterdam-Noord.
En ook de televisieserie over het personage Hendrik, de 80 ruim gepasseerd, trekt genoeg bekijks. Wekelijks is te zien hoe hij en zijn medebewoners, allen lid van Omanido, de Oud-maar-niet-dood-club, tobben met de kwalen van het ouder worden, maar weigeren hun laatste dagen te slijten met gezapige bingomiddagen.
Anton Korteweg (1944), dichter en voormalig directeur van het Literatuurmuseum, is nog niet zo oud als de fictieve Hendrik Groen, en hij woont ook niet in een verzorgingshuis, maar ze hebben toch iets gemeenschappelijks. Je zou het een levenshouding kunnen noemen. Eén die misschien wel valt af te lezen aan de titel die Korteweg zijn verzamelde gedichten meegaf: 'Ouderen zijn het gelukkigst'.
In Kortewegs gedichten hangt een licht spottende weemoed. Er klinkt een stem van iemand die het leven aanvaardt, die berustend terugblikt, met pijn afscheid neemt van vrienden, maar even laconiek beweert dat de dood zelf slechts 'een overkoombare kleinigheid' is vergeleken met het trauma van de geboorte - 'Je moeder heeft zich achter je gesloten' - en de vergeetachtigheid die vaak bij het ouder worden hoort: 'niets moois van vroeger raakt nog in je hoofd.' Ook in zijn nieuwe bundel 'Het leven deugt. Althans op onderdelen', waaruit deze regels afkomstig zijn.
En opnieuw kijkt Korteweg veel terug. Hij haalt herinneringen boven, bijvoorbeeld aan het moment waarop hij zijn beide geloven verloor, dat in Sinterklaas en in God, en hoe dat eerste erger was.
Hij portretteert zichzelf met een ironische knipoog als een niet al te avontuurlijke, wat vroegoude man. Zo een die in zijn jonge jaren, toen leeftijdgenoten wegliepen met The Beatles of Bob Dylan, zijn hoofd 'stoffeerde' met requiems.
En dat tegenwoordig overal, te pas en te onpas gebeld wordt, hij zal er niet meer aan wennen. Of zoals een 'oudere man' in een vorige bundel mompelde: "Ik heb niet eens een mobieltje / want stoor mezelf al zo vaak".
Hij nam een serie 'chagrijnige' kwatrijnen op, waarvan sommige erg flauw. Toch is hij vooral opgewekt. Hij fietst nog, en zo ontstaat ook de poëzie: "Al fietsend malen je benen / als waren ze baggermolens / heel wat memorabels naar boven / dat ze je hoofd in kieperen." Wat niet wegneemt dat hij met de aanblik van een fietsende oudere buurman meer moeite heeft.
Al te diep graaft Korteweg niet en de onvermijdelijke dood lijf je maar het beste in, zo is zijn motto. Een 'inwoner' noemt hij 'm daarom, een 'meegroeier', die gaandeweg aanweziger wordt. De strijd hoef je uiteindelijk niet met hem aan te binden. 'Begint hij je te pesten / (bril, kaal, reuma, tiaatje), / laat hem zijn gang maar gaan'.
Meulenhoff; 72 blz. € 18,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.