Liefde
Karl Ove Knausgård
Karl Ove Knausgård (Auteur), Anselm Kiefer (Illustrator), Maud Jenje (Vertaler), Sofie Maertens (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Geus, © 2017 |
VOLWASSENEN : ROMANS : KNAU |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Geus, © 2017 |
VOLWASSENEN : ROMANS : KNAU |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Geus, © 2017 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 13781 |
Alexander Van Caeneghem
te/ep/22 s
In Zomer, het vierde en laatste deel van zijn cyclus over de seizoenen, hanteert Karl Ove Knausgård dezelfde structuur als in Herfst en Winter. Elke zomermaand krijgt een aantal erg uiteenlopende lemma's, die op maximaal vijf pagina's worden uitgewerkt. Op die manier wil hij zijn jongste dochter Anna, die inmiddels twee jaar oud is, laten kennismaken met het leven. Prachtige korte teksten, bijvoorbeeld over herhaling, cynisme en de Zweedse dichter Gunnar Ekelöf, staan naast banale en overbodige, bijvoorbeeld over berken, gras of ijsblokjes.
Knausgårds 'eeuwige' thema's zijn bekend: schaamte, schuld, tijd, dood, kunst, de natuur, het goddelijke. Af en toe maakt hij ook uitstapjes naar het maatschappelijke domein, bijvoorbeeld wanneer hij speeltuinen ziet als een symbool van een overgereguleerde maatschappij.
Maar plots staat daar dan: 'Ik zou me zo veel beter voelen als ik een grote, mooie pik had. [...] En mooie tanden.' Die gedachte veroorzaakt, zoals zo vaak bij Knausgård, een golf van schaamte - niet alleen over de gedachte op zich, maar ook over zijn dubbele moraal. Net het feit dat die gedachte 'zichtbaar is geworden voor anderen', maakt ze pijnlijk. Bovendien beseft hij: 'Ik kan me moeilijk voorstellen dat Heidegger over zijn penis schreef'. Die radicale openheid en de evenwaardige behandeling van 'hoge' en 'lage' onderwerpen: het zijn de kernen van Knausgårds schrijverschap.
De penisgedachte komt uit Knausgårds dagboek, dat hij in de maand juni introduceert. Dag na dag, pagina na pagina, beschrijft hij wat hij ziet, wat hij denkt, wat hij leest. Dat gaat van zijn ontmoeting met de grote schilder Anselm Kiefer, die de illustraties voor Zomer heeft geleverd, over voetbal en de kinderen tot Donald Trump.
Dat Knausgård als dagboekschrijver debuteert, is niet zo vreemd. Uiteindelijk schrijft hij over zichzelf, en is hij daarvoor nog steeds rusteloos op zoek naar de beste literaire vorm. Hij wil vertellen wat hij heeft beleefd, zonder er zijn eigen versie van te geven, in het volle besef dat een schrijver per definitie een compromis moet sluiten tussen 'de algemeen geldende waarheid' en 'de persoonlijke waarheid'.
'Ik ben slecht in verzinnen en goed in voelen', tekent Knausgård op. Dat blijkt in het ontroerende en meeslepende verhaal dat hij van zijn grootvader heeft gehoord, over een Oostenrijkse soldaat en een Noorse vrouw. Wanneer Knausgård dat verhaal vertelt in zijn dagboek, verdwijnt hij als dagboekschrijver, en laat hij het vrouwelijke personage de ik-verteller worden: 'Als ik haar nu in de volgende zin opnieuw de ik van de tekst laat overnemen, tracht ik daarom niet zozeer háár te representeren, maar wel haar verhaal'.
Het zijn veruit de beste pagina's van het boek, en de beste van Knausgård sinds Mijn strijd. Ze bieden een mooie inkijk in de interne keuken van een dapper zoekende, indrukwekkende schrijver.
Tot slot buigt Knausgård zich ook nog over de vraag waarom hij schrijft. Het draait om een streven naar vrijheid, concludeert hij, maar uiteindelijk is literatuur 'de arena [...] van de lafaards', en zijn schrijvers 'gladiatoren van de zieligheid'. Toch hebben ze een cruciale taak: ons 'laten inzien dat onze zingevingsproductie slechts een van de vele in de wereld is, naast die van het bos, het veld, de berg, de zee en de hemel'.
Die spirituele dimensie is in Zomer opvallend aanwezig. Ze opent ook perspectieven. In een dagboeknotitie kondigt Knausgård aan dat zijn volgende boek een religieus thema zal hebben, en dat hij het in thrillervorm wil schrijven. Dat klinkt een klein beetje als zijn tweede roman, Engelen vallen langzaam (2010). En dat is een prachtig vooruitzicht. ()
Vertaald door Sofie Maertens en Maud Jenje, De Geus, 434 blz., 19,99 € (e-boek 11,99 €).
Persis Bekkering
i /ul/29 j
Het net verschenen Zomer, waaruit dit fragment komt, bestaat net als de eerste delen uit korte stukjes, afgewisseld met dagboekfragmenten en verrassend zomerse afbeeldingen van de doorgaans sombere kunstenaar Anselm Kiefer. De Noorse schrijver, die wereldberoemd werd met zijn reeks Mijn strijd, beschrijft objecten en fenomenen in en rond het huis, de tuinsproeier, een mixer, wespen en de barbecue; dingen die bij de zomer horen.
Inmiddels is zijn bedoeling met het project wel duidelijk, hij wil dichter bij de werkelijkheid komen. Die nabijheid vond hij niet in romans, maar in het fysieke en lichamelijke, en dus onvermijdelijk ook in het dagelijkse en banale. Steeds weer schrijft hij over binnen en buiten, innerlijk en uiterlijk, het zichtbare en het onzichtbare.
In eerdere delen was Knausgårds kijk op de fenomenen bijzonder, het was alsof de werkelijkheid zich inderdaad opende. Het vierde deel valt tegen omdat het in herhaling valt, de blik verandert niet meer, we weten het nu wel. In één opzicht is Zomer interessant: geleidelijk neemt de fictie het weer over, in passages over een oude Noorse vrouw die haar gezin verliet voor een Duitse soldaat. Het kondigt een nieuwe fase aan in Knausgårds schrijverschap, en dat werd ook wel tijd.
**
Uit het Noors vertaald door Sofie Maertens en Maud Jenje, De Geus, 440 pagina's, € 19,99.
G. Boomsma
Prachtig uitgegeven slotdeel van 'De vier seizoenen', dagboeken waarin de bestsellerauteur zich vooral richt tot zijn tweejarige dochtertje Anne. Hij schrijft over van alles: katten, campings, kastanjebomen, muggen, vleermuizen, eieren, vlinders en tranen. Die korte impressies wisselt Knausgård af met dagboekfragmenten. Daarin krijgt het dagelijkse gezinsleven met jonge kinderen de ruimte, zijn reizen, zijn literaire visie en zijn lectuur. Vooral om die laatste twee thema's is het dagboek van belang. Over zijn 'ik' zegt hij bijvoorbeeld dat dat slechts een plek is waar zijn gedachten en gevoelens doorheen gaan. De dagboeken van filosoof Emanuel Swedenborg vormen voor de auteur ook een stimulans. Het gevoel egoloos te zijn is een belangrijke opmerking in deze dagboeknotities uit 2016. Met aquarellen van Anselm Kiefer.
Sofie Messeman
i /ul/08 j
Karl Ove Knausgård had zijn zesdelige megareeks 'Mijn strijd' nog maar net afgerond, of hij pakte alweer uit met een nieuwe reeks: 'De vier seizoenen'. De schrijver toont zich daarin van een heel andere kant, minder gefocust op zichzelf en meer begaan met anderen, al blijft hij altijd een buitenstaander. Met de publicatie van het laatste deel - 'Zomer' - nadert ook die reeks nu haar einde.
'De vier seizoenen' begon met 'Herfst', een boek waarin de schrijver zich richtte tot zijn ongeboren jongste dochter Anne, aan wie hij in korte hoofdstukjes - een 'selectief lexicon van de wereld' - uitlegde op welke plek ze zou terechtkomen, van 'luizen' tot 'wespen', van 'eenzaamheid' tot 'aarde', 'zon' of 'kauwgom'. De stukjes begonnen steeds met een 'objectieve' definitie, om daar vervolgens een eigen gevoel of anekdote mee te verbinden. In het vervolgboek, 'Winter', hield de schrijver vast aan dat procédé, zij het dat de thema's abstracter en grootser werden: minder 'kleren' en 'tandenborstels', meer 'dood' en 'eenzaamheid'. In het derde deel, 'Lente', veranderde Knausgård radicaal van tactiek. Hij beperkte zich tot het verslag van één lange dag. Geen prettige dag, want de schrijver ging op bezoek bij zijn vrouw Linda, die in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen vanwege een depressie. Dat bracht Knausgårds eigen angsten naar boven, maar ook zijn teleurstelling in zijn vrouw: "Hoe kon het dat ze dat niet zag, hoe goed alles was?" Het derde boek was in één woord een terugkeer naar de thema's uit 'Mijn strijd': zelfmoord, angst, dood, schuld en schaamte.
Maar in 'Zomer' is Knausgård weer terug bij zijn eerdere werkwijze. Opnieuw richt hij zich in dagboekachtige fragmenten tot zijn (nu tweejarige) dochter Anne. "Je vindt het leuk om de spullen in het karretje te leggen", schrijft hij haar na een bezoek aan het warenhuis. "Soms doe je het ook op eigen initiatief, het gebeurt wel vaker dat we thuiskomen met de meest bizarre dingen." Als huisman-schrijver brengt Knausgård minutieus verslag uit van het snel voorbijglijdende leven van alledag, iets wat merkwaardig genoeg meeslepend uitpakt. Hij schrijft over het onderhoud van de tuin, de schoolfeestjes, de barbecues, de logeerpartijtjes. Telkens als hij het over zijn (vier) kinderen heeft, wordt zijn toon ongemeen teder. Wat ze zeggen en doen, stemt hem mild. Hun aanwezigheid lijkt hem op een bijzondere manier te vervullen. Ze lijken zelfs belangrijker te worden dan zijn schrijverschap, iets wat in 'Mijn strijd' ondenkbaar was geweest.
De drie zomermaanden - juni, juli en augustus - komen achtereenvolgens in beeld. Ze zijn van elkaar afgebakend met prachtige aquarellen van Anselm Kiefer, die de zomer in al zijn pracht visueel verbeelden. Elke maand telt dagboekfragmenten, naast korte stukjes over alles wat de wereld te bieden heeft. De korte stukjes over pakweg 'campings', 'barbecue' en 'speelpleinen', bieden de schrijver kansen om maatschappijkritisch uit de hoek te komen, zij het op een haast lichtvoetige manier, die doet glimlachen. "Barbecueën is een soort speerpuntactiviteit van het gezin, het hoogste wat de gezinsleden samen presteren. Het vindt ook plaats in de zone van het gezin die het dichtst bij de andere gezinnen ligt en daarom erg zichtbaar is. De façade dreigt af te brokkelen: een puberzoon die naar zijn ouders schreeuwt, een moeder die dronken wordt." Ook speelpleinen moeten het ontgelden als Knausgård ze omschrijft als 'een soort bureaucratische utopie die niet past bij de fantasie van kinderen'.
Telkens weer komt de schrijver terug op de jaren zeventig, toen hij zelf nog een kind was. Niet zonder melancholie weegt hij die tijd af tegen het heden, de jaren waarin zijn kinderen opgroeien. "Misschien komt het doordat ik ben opgegroeid in de jaren zeventig, een tijd waarin het leven op de boerderij van mijn grootouders, met hun wortels in de jaren twintig, die op hun beurt waren geplant in de tweede helft van de negentiende eeuw, nog steeds toegankelijk was, terwijl jongeren die nu opgroeiden door een mentale kloof gescheiden zijn van het oude. Of is alles altijd hetzelfde?"
Ook 'identiteit' komt telkens terug. De schrijver beseft dat hij als persoon veranderd is. "Ik krijg zo vaak het gevoel dat ik niet iemand ben, maar dat ik gewoon een plek ben waar gedachten en gevoelens doorheen stromen."
Het betekent niet minder dan dat de auteur - na het schrijven van 'Mijn strijd' en de talloze lezingen daarover - verlost is van zijn innerlijke kwellingen. Hij komt tot die conclusie tijdens het lezen van Emanuel Swedenborgs dagboek over zijn verblijf in Ystad, waarin de achttiende-eeuwse wetenschapper plots uitweidt over de innerlijke demonen die hem onophoudelijk sarren.
Toch is Knausgårds nieuwe rust geen stilstand, net zomin als zijn beschrijving van de 'gewone dingen' een oefening in banaliteit zou zijn. Want de meeste van zijn korte stukjes over 'de buitenwereld' zijn doortrokken van een ongekende bevreemding. Als hij het over 'vleermuizen' heeft, kan hij niet anders dan constateren dat deze levensvorm totaal vreemd en anders is dan de onze. Hetzelfde geldt voor de regenworm, die 'niet weet wie hij is'. Knausgård noemt hem 'een snaar van het bestaan'. En dan de meeuwen, die met hun krijsen als het ware uitdrukking geven aan de zinloosheid van het bestaan zelf. "Misschien is hun krijsen wel zo beangstigend omdat het ons duidelijk maakt dat we ook onszelf en onze aanwezigheid hier niet begrijpen."
De schrijver is wonderwel geslaagd in zijn poëtische verwoording van de natuur als het oneindig vreemde. Tot die vreemdheid - en tot zijn eigen eindigheid - kan de mens zich slechts verhouden door de band met anderen en door routines, die 'de lawine van dagen en jaren hanteerbaar maken'.
Ondanks de oppervlakkige schijn dat de schrijver het over 'gewone', 'alledaagse' dingen zou hebben, gaan Knausgårds observaties over moeilijke, ongemakkelijke thema's, zoals de zin van het bestaan en het oneindig vreemde van de natuur. Hij vat het allemaal in een taal die zowel scherp als poëtisch is, en die de lezer van pagina tot pagina steeds meer weet te bekoren. "Wanneer de duisternis 's nachts donkerder wordt, eind juli, begin augustus, wanneer ze vochtiger lijkt te worden en niet meer zo snel oplost in de lucht, beginnen de pruimen te rijpen. De zoetsappige smaak brengt daarom altijd ook een zweem van melancholie mee; de zomer is weer voorbij."
Vert. Sofie Maertens en Maud Jenje, Ill. Anselm Kiefer De Geus; 440 blz. € 19,99
Oordeel
Meeslepend tekent Knausgård het voorbijglijdende leven van alledag op.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.