Wat we toen al wisten : de vergeten groene geschiedenis van 1972
Geert Buelens
Geert Buelens (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Vantilt, 2001 |
Woord Volwassenen Informatief : OSTA |
3 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Volume | Plaats in de bib |
---|---|---|---|
Magazijn |
Vantilt, 2001 |
2 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : * 851.6 OSTA |
Magazijn |
Vantilt, 2001 |
1 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : * 851.6 OSTA |
Magazijn |
Vantilt, 2001 |
|
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NEDERLANDS 851.6 OSTA |
31/12/2001
Deze studie van Geert Buelens brengt de invloed in kaart die Van Ostaijen heeft uitgeoefend op de Vlaamse poëzie van de 20e eeuw. Uiteraard zou een dergelijke studie ook de Nederlandse dichters kunnen omvatten. De Vijftigers zagen in hem een van hun voorlopers en Hans Faverey is zonder de late Van Ostaijen ondenkbaar. Maar het boek telt nu al 1302 bladzijden. Het gaat hier niet om bloedeloze epigonen, die er in groten getale zijn geweest, of om oppervlakkige herhalingen van motieven (music-halls, kano's), maar om invloed die in de diepte werkt: "een bepaalde facture (baroque), een houding tegenover 'de fenomenen' (platonisch-pessimistisch), een herkenbare toon (gestrenge absurditeit), technische eigenaardigheden (ritmische typografie), theoretische a priori's (ontindividualisering), gehanteerde compositiemethoden (lyrisme-à -thème) of kunstfilosofische motiveringen (esthetica van het sublieme)". Oorspronkelijk wilde de auteur een proefschrift schrijven over poëzieopvattingen in Vlaanderen. Al gauw ontdekte hij dat Van Ostaijen in nagenoeg elk poëticaal debat bij ons een centrale rol heeft gespeeld. Die discussies reconstrueren en amenderen door naast de theoretische beschouwingen en standpuntbepalingen over poëzie ook de dichterlijke praktijk in zijn onderzoek te betrekken, was het niet geringe opzet. Zo ontstond niet alleen een geschakeerd beeld van de dichter en theoreticus Van Ostaijen, maar ook een geschiedenis van de Vlaamse poëzie in de 20ste eeuw, mét de tijdschriften, groeperingen en stromingen die naast en tegen elkaar in het literaire veld zijn verschenen.
"Schrijvers allerhande herkenden zich in steeds verschillende aspecten van dezelfde Van Ostaijen", aldus Buelens. Van Ostaijen heeft in 12 jaar tijd een enorme ontwikkeling doorgemaakt, van het unanimistische Music-Hall via het humanitair expressionisme van Het Sienjaal, het semi-dadaïstische Bezette stad en De feesten van angst en pijn met hun ritmische typografie naar het organisch expressionisme of de zuivere lyriek van Het eerste boek van Schmoll. Buelens toont aan dat het om een organische, doorleefde ontwikkeling gaat en ontzenuwt zo het beeld van Van Ostaijen als een weerhaan, die niet wist wat hij wilde. De veelzijdigheid van Van Ostaijens poëzie(opvattingen) verklaart waarom zo uiteenlopende figuren en richtingen op hem een beroep hebben gedaan om hun eigen positie te legitimeren. Na de doorbraak van de moderne poëzie na de Eerste Wereldoorlog moesten geestesverwanten als Victor J. Brunclair en Gaston Burssens uiteraard hun positie tegenover Van Ostaijen bepalen, zeker in het klimaat van relatieve restauratie in de jaren '30. Maurice Gilliams eigende zich Van Ostaijen toe, doortrokken van existentiële pijn. De Vlaamse Vijftigers herontdekten hem kritisch, waardeerden zijn autonomiedenken maar hadden soms moeite met zijn schijnbare gebrek aan maatschappelijk engagement en zijn vaak verkeerd begrepen voorbehoud tegenover de metafoor. Willy Roggeman spiegelt zich aan de strenge oermodernist Van Ostaijen, Hedwig Speliers vervormt hem letterlijk tot een formalist. De nieuw-realisten van de jaren '60 voelden zich gesterkt door zijn concentratie op het heldere woord, terwijl concrete en visuele dichters als Paul de Vree zijn typografische experimenten voortzetten met maatschappijkritische intenties. De Pink Poets zochten steun bij de dandy Van Ostaijen. In de jaren '80 en '90 zorgen postmoderne dichters voor een verdiepte lectuur van Van Ostaijen in het teken van het sublieme, terwijl dichter-performers als Tom Lanoye terug kunnen vallen op de poète maudit die de dichter met een goochelaar in een circus vergeleek.
Door de ruimte die Buelens zichzelf geeft om de poëticale discussies uitgebreid te behandelen, ze te vergelijken met Van Ostaijens principes, en theorie en praktijk van de dichters met elkaar te confronteren, ontsnapt zijn studie aan het gevaar van te gemakkelijk parallellen trekken en invloeden aantonen. Heel vaak blijken schijnbaar verwante termen immers andere inhouden te dekken of wordt een ogenschijnlijk vergelijkbaar procédé toch anders gebruikt dan bij Van Ostaijen. Soms blijkt een reële invloed om strategische redenen te zijn gecamoufleerd, zoals door Walravens in 'Tijd en Mens'. Het brede gezichtsveld van de auteur behoedt hem voor overhaaste conclusies en dwingt hem tot nuanceren. Buelens betrekt impliciete en expliciete, versinterne en versexterne poëtica van de behandelde auteurs in zijn onderzoek, d.w.z. alle manieren waarop hun denkbeelden over de aard en functie van literatuur tot uiting komen. Bovendien wijst hij, soms schetsmatig maar in elk geval revelerend, op de samenhang tussen de ontwikkeling van de poëzie en de maatschappelijke context. Het hooggestemde werk van Christine D'haen bv. wordt in verband gebracht met het unificerende welvaartskapitalisme waarin "alle Europese steden identieke winkelstraten en fastfoodketens zouden hebben [...]. Wars van alle literaire modes vormen haar zowel formeel als inhoudelijk conserverende gedichten zo een behoudsgezinde kritiek op een cultuur waarin verandering het ordewoord was geworden".
Gaat poëticastudie bij Buelens dus verrassend gepaard met een aanzet tot 'culturele studies', dan is een van zijn grootste verdiensten dat hij steeds weer inzoomt op gedichten, die hij niet louter als illustratie afdrukt, maar in de beste traditie van de close reading analyseert en interpreteert. Waar de weergave van de poëticale discussies door de vele nuanceringen en het soms hopeloos verouderde taalgebruik van de citaten (niet ieders Nederlands blijft zo levendig als dat van Van Ostaijen) soms voor taaie lectuur zorgt, zijn die gedichtbesprekingen bijzonder toegankelijk, scherpzinnig en vindingrijk, vaak juist bij teksten waar je kop noch staart aan lijkt te krijgen. Zelfs wie niet de moeite opbrengt om deze studie van a tot z door te nemen, heeft er baat bij een van de vele mini-essays over een afzonderlijke dichter te lezen. De stukken over de nog steeds te weinig bekende dichters Gaston Burssens, Maurice Gilliams, Marcel Wauters, Remy C. van de Kerckhove, Erik van Ruysbeek, Gust Gils, Willy Roggeman, Mark Insingel, Stefan Hertmans, Erik Spinoy en Dirk van Bastelaere zijn uitstekende introducties. De auteur verzeilt ondanks het monnikenwerk dat de overvloed aan bestudeerd materiaal moet hebben meegebracht toch niet in de stofnesten van een wereldvreemde filologie. Geregeld vergast hij je op een onverwachte vergelijking met een verschijnsel uit de hedendaagse hoge óf lage cultuur. En ook als filoloog blijft Buelens iemand die zijn mening niet onder stoelen of banken steekt. Dat is geen teken van vooringenomenheid, maar de vrucht van jarenlange kritische omgang met poëzie en bezig zijn met de vraag, wat een gedicht geslaagd maakt. Ook wie daarop een antwoord zoekt, mag dit boek niet ongelezen laten. [Erik de Smedt]
T. van Deel
Het is een overstelpende hoeveelheid materiaal die Buelens bijeenbracht en waaruit hij nochtans een helder, historisch gestructureerd beeld laat oprijzen van de invloed die Paul van Ostaijen (1896-1928) heeft uitgeoefend op de Vlaamse literatuur. Telkens wanneer er zich vernieuwingsbewegingen voordeden, werd Van Ostaijen in de discussie betrokken en kon één van zijn vele verschijningsvormen als lichtend voorbeeld fungeren: de dadaïst of de klassieke dichter, de postmodernist of de (on)dogmaticus, de verhevene of de nihilist, de verdorvene, de satiricus, de performer. Van Ostaijen, definitief gecanoniseerd na de Tweede Wereldoorlog, heeft alle modes overleefd en zijn rol in de ontwikkeling van de Vlaamse literatuur lijkt nog steeds niet uitgespeeld: van Gaston Burssens tot Tom Lanoye, in al die jaren hebben schrijvers naar hem verwezen. Buelens documenteert en interpreteert dit complexe verhaal van de Van Ostaijen-receptie en het gebruik van zijn naam en zijn opvattingen in de telkens oplaaiende poëticale strijd. Daarnaast besteedt hij ruime aandacht aan de reconstructie van de poëticale ontwikkeling van Van Ostaijen zelf, waarop hij in het vervolg van de historie telkens kan terugvallen. Met gedetailleerde inhoudsopgave en register.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.