Harmonia caelestis
Péter Esterházy
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Uitgeverij De Arbeiderspers, © 2017 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 13826 |
Karen Billiet
ob/kt/20 o
Toen Péter Esterházy in 2016 op 66-jarige leeftijd overleed, kwam ook een stuk geschiedenis ten einde. Eeuwenlang beheerste de adellijke familie Esterházy het politieke en culturele leven in Hongarije. De schrijver putte rijkelijk uit dat verleden, vooral in Harmonia caelestis waarin hij de Hongaarse geschiedenis vertelde via de levens van zijn voorvaderen. Zelf maakte hij die roemrijke tijden niet meer mee. Bij zijn geboorte in 1950 was Hongarije al een communistische staat waarin de Esterházy's werden uitgeroepen tot staatsvijanden.
Péter Esterházy vocht tegen dat politieke klimaat door openlijk als intellectueel door het leven te gaan. Zijn literaire werk was een wapen in die strijd. Vanaf zijn vroegste romans in de jaren 1970 eiste hij noest denkwerk van zijn lezers. Als wiskundige bouwde hij zijn teksten graag op volgens onzichtbare getallenstructuren. De traditionele gereedschapskist van de literatuur - met een plot, spanningsbogen en karakterontwikkeling - wees hij van de hand. Die vernieuwingsdrang én de geïsoleerde positie in eigen land leverden hem veel waardering op in West-Europa.
In Geen kunst - verschenen in 2008 maar pas nu naar het Nederlands vertaald - brengt Esterházy een portret van zijn moeder. Net als in het eerder verschenen Reis naar het einde van het strafschopgebied zoomt hij in op de jaren 1950, de gouden jaren van het Hongaarse nationale elftal onder leiding van topspeler Ferenc Puskás.
De superspits was goed bevriend met Esterházy's moeder. Deze excentrieke vrouw lijkt wel een superheldin van achter het IJzeren Gordijn. Terwijl haar echtgenoot wegzinkt in een depressie probeert zij het hachje van de familie te redden. Ze gaat aan de slag in een weverij, hakt er alle mannen in de pan bij het kaarten en ontpopt zich tot een obsessieve voetbalsupporter.
Voetbal is haar afleidingsmanoeuvre in onzekere tijden. Sinds ze in 1945 de eerste Russische soldaat zag naderen, leeft ze met een tergende angst voor het nieuwe regime 'waarvan zij de wetten niet begreep, en waarin zij ook niet begrepen zou worden'. Het boek bevat prachtige miniatuurtjes over de veranderende tijdgeest. Zoals het verhaal over de kapper die zijn klanten aanspreekt met 'edelachtbarevrouwe-ikbedoelkamerade' en tijdens de opstand van 1956 door een Russische tank overreden wordt. Het hele boek door blijft het een raadsel waar de realiteit eindigt en de mythe begint.
Jongen-van-mij
De meeste hoofdstukken lezen als ingebeelde gesprekken tussen een ouder wordende moeder en zoon. Zelfs al is de schrijver bijna 60, zijn moeder blijft hem corrigeren, berispen en vertroetelen met de woorden 'jongen-van-mij'. De zoon schommelt tussen ergernis, liefde en angst voor het nakende verlies.
Het zijn ontroerende observaties, maar de manier waarop Esterházy ze voorschotelt is bij momenten frustrerend. Twaalf hoofdstukken lang springt hij van de hak op de tak. Je moet al over zijn enorme referentiekader beschikken om te kunnen volgen. Hij citeert veelvuldig maar onopvallend uit eigen werk en dat van collega's als Peter Handke en Péter Ballasa. Daarnaast strooit hij met culturele iconen, van de films van Fellini tot het libretto van La Bohème. Kan je die toespelingen niet plaatsen, dan wordt de tekst een onoplosbare rebus.
Esterházy vindt het niet nodig om de lezer bij te staan. Die moet zichzelf maar opvoeden. Eén keer legt hij toch een onbegrijpelijke uitspraak van zijn moeder uit. 'Dit merk ik alleen even op, lichtelijk onwillig, lichtelijk mies, omdat ik laatst las dat de lezer het recht heeft de verwijzingen etc. van een literaire tekst te begrijpen.' Ook dat is Esterházy ten voeten uit: humor en zelfspot zijn rijkelijk aanwezig.
Daarbovenop komt een ingenieus spel met taal. Sommige zinnen beslaan ettelijke pagina's en slaan alle grammaticale regels in de wind. Soms wisselt hij in zo'n monstrueuze constructie onmerkbaar van vertelperspectief. Was het boek een audio-opname, dan zou je horen hoe de schrijver voortdurend in de rede gevallen wordt door zijn moeder tot hun stemmen zich verstrengelen in een kakofonie. Nu krijgen we alleen een hint door de talloze komma's in de tekst. Een academicus die vertrouwd is met het ontcijferen van taal- en tekststructuren zal meer aan dit boek hebben dan een sporadische lezer. Net zoals atonale muziek zich beter laat verteren als je wat muzikale bagage hebt.
Geen kunst mag dan wel intellectuele uitdagingen bieden, al die moeilijke hordes zorgen er uiteindelijk voor dat het nooit helemaal meesleept.
Vertaald door Györgyi Dandoy, De Arbeiderspers, 248 blz., 19,99 € (e-boek 11,99 €).
Arjan Peters
i /un/24 j
Bij de geboorte van Péter Esterházy, in 1950 te Boedapest, was zijn moeder aan het lachen. Later kon ze soms geloven dat hij zich dit, onbewust natuurlijk, herinnerde.
Het is mogelijk; niemand kan het met zekerheid zeggen. Dat geldt voor alle herinneringen en belevenissen die Péter Esterházy, de grote Hongaarse schrijver die vorig jaar overleed, opdiste in zijn roman uit 2008 die nu is vertaald als Geen kunst, over een man die zich zijn moeder herinnert: de moeder van de schrijver zelf namelijk, Lilike (1916-1980) aan wie hij al in 1985 de korte roman De hulpwerkwoorden van het hart wijdde.
In dat boekje, vertaald in 1991, gaat de zoon in zijn verdriet te rade bij alle grote schrijvers - Borges, Musil, Pascal, Trakl - van wie hij als volleerd postmodernist lustig citaten leent, om zijn moeder halverwege zélf het woord te geven, vergelijkbaar met hoe Leo Pleysier in Wit is altijd schoon (1989) zijn moeder eer bewees door haar te laten praten - maar dan vanaf den beginne.
Bijna dertig jaar nadat zijn moeder is overleden, komt Esterházy op haar terug. Op wie, zijn moeder zelf, of op zijn herinneringen aan haar? Dat is niet meer nauwkeurig te onderscheiden, en bovendien vervormt de taal je herinneringen, en dan maakt Esterházy van zijn verteller bovendien een schrijver die voor een heupoperatie naar het ziekenhuis gaat en daar in zijn bed, al mijmerend en ijlend, ineens zeker weet dat zijn moeder zich onder het ziekenhuispersoneel bevindt.
We moeten kortom niet op jacht gaan naar feiten, maar krijgen in Geen kunst een kwebbelende schrijver en zijn markante moeder gepresenteerd. Het gaat er niet om of alles echt gebeurd is, maakt Esterházy op vele manieren duidelijk (zo luncht hij nog altijd elke dag bij zijn moeder), want de emotie telt, en dat is de liefde die door alles heen breekt.
Het flonkerende oeuvre van de maestro is via een groot aantal vertalers Nederland binnen gekomen, en die moeten allen hun weg vinden om Esterházy's geestige omgang met de fundamenteel dubbelzinnige taal adequaat weer te geven.
Je hoeft niet alle verwijzingen in de smiezen te hebben. Als je maar begrijpt wat het betekent dat de moeder van Péter begin jaren vijftig met de legendarische voetballers Puskas en Hidegkuti omging, dat ze als toeschouwer langs de lijn de scheids en de tegenstander groots kon beschimpen, dat ze haar zoontje ervan doordrong dat je op het veld sterk moest zijn ('Het is toegestaan slecht te spelen, maar niet willen winnen niet'), dat ze haar jongen een sportcarrière toewenste (die uiteindelijk zijn jongere broer Márton vergund zou zijn, die schopte het tot international), en dat voor haar alle weelde van de wereld bijeen kwam 'in de rechthoek van het voetbalveld'. Dat ze met beide benen op de grond stond, 'in het verlengde van de zestienmeterlijn'.
Aha, de schrijver van het schitterende voetbalboek Reis naar het einde van het strafschopgebied (vertaald in 2008) heeft het van geen vreemde. Waarbij dit essentieel is: moeders behoefte om van alles een voetbalveld te maken was geen speelsheid maar noodzaak, want 'je kunt niet voortdurend in angst leven'.
Zo wordt deze ode aan de moeder er ook een aan de vindingrijkheid om te ontkomen aan de communistische dictatuur, die het uiteraard ook op de van oorsprong adellijke Esterházy's had gemunt. Moeder voetbalde zelf niet, maar ging op in het spel als toeschouwer. Tot haar zoon spreekt ze daar wijs over: 'Natuurlijk hoort bij het kijken ook het praten, het geklets, maar het is iets anders, langs de kant van het veld staan, terwijl het geouwehoer je omgeeft, daar ben je niet zelf aan het praten, er wordt van zichzelf gepraat, het gepraat is er, jij zou zeggen, het veld is aan het praten.'
In deze passage laat Esterházy zijn moeder zeggen wat hij zou zeggen. Dat lijkt ingewikkeld, maar is een verstrengeling die de dankbaarheid uitdrukt van een zoon voor de vrouw die al moest lachen toen zij hem baarde. Die lach is aanstekelijk.
****
Uit het Hongaars vertaald door Györgyi Dandoy. De Arbeiderspers, 245 pagina's, € 19,99.
Herman Jacobs
i /ul/12 j
Het bekendst is de vorig jaar overleden Péter Esterházy van zijn monumentale vader- en vaderlandboek Harmonia cælestis (2000). Maar zijn moeder, gestorven in 1980, bleef niet bepaald buiten beeld: zie De hulpwerkwoorden van het hart (1985), Reis naar het einde van het strafschopgebied (2006), en in vertaling nu ook Geen kunst (2008).
Daarin gaat het over zijn echte eigen moeder, die ook echt dol was op voetbal. Tegelijk: fictie is dit zeker. Waarbij, en ook dat is très Esterházy, schijnbaar ongedisciplineerd het ene verhaal over en door het andere heen valt: de avances die stervoetballer Ferenc Puskás bij haar maakte, scènes uit het Hongaarse leven van de afgelopen tachtig jaar (Puskás zou de adellijke en volgens de communisten dus volksschadelijke familie Esterházy later nog voor deportatie behoeden), moederlijkheid en seks, filiale liefde en lichamelijk verval, het verband tussen een strafschop, bruiloften en oorlog… Geleidelijk krijgt dit ritmische, niet-rechtlijnige, meanderende speelse schrijven je in zijn ban. Geen kunst? Jazeker wél.
****
De Arbeiderspers (oorspronkelijke titel: Semmi müvészet), 245 blz., € 19,99.
Erwin van Klinken
Autobiografische roman uit 2008 van de Hongaarse schrijver (1950-2016). Hij wordt gezien als een belangrijk auteur. In dit werk, geschreven in de ik-vorm, lopen fictie en werkelijkheid in elkaar over en spreekt de auteur met zijn door hem tot leven gewekte moeder. De gesprekken gaan vaak over voetballen, gepaard met autobiografische elementen en flashbacks, waardoor het lastig te bepalen is of het over het leven van de moeder of dat van de auteur gaat. Tijdens de fictieve gesprekken gaat de schrijver terug naar zijn jeugd, het communistische Hongarije van de jaren vijftig. Voetbal was belangrijk in het leven van zijn familie, het was een van de redenen dat het gezin niet werd gedeporteerd. Het werk zit vol metaforen en kunstgrepen die vaak samenhangen met voetbal, zinnen zijn lang, af en toe verwarrend en het is niet altijd duidelijk waar de grens tussen realiteit en fictie ligt. De tekst kan daardoor verschillend worden geïnterpreteerd. Het leest soms meer als een literair experiment met alsmaar wisselend perspectief en anekdotes over en weer dan als een roman. De auteur toont zich een virtuoos taalkunstenaar; ondanks de vele metaforen en kunstgrepen blijft de tekst goed leesbaar in het Nederlands.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.