Roemloze levens : vertelling
Pierre Michon
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Van Oorschot, © 2016 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ESSAY : MICH |
Marijke Arijs
i /ul/08 j
Het schrijverschap is een roeping. Vraag maar aan Pierre Michon, een taalkunstenaar die schrijft alsof zijn zielenheil ervan afhangt. Deze literaire laatbloeier leefde jarenlang van tijdelijke baantjes, was vaker dronken dan nuchter en kreeg geen fatsoenlijke zin op papier, tot de boeken van Faulkner hem op het goede spoor zetten. Op zijn achtendertigste beviel de Franse auteur van een onwezenlijk mooi debuut, dat meteen ook zijn magnum opus werd. Roemloze levens vertelt de levensverhalen van een stel eenvoudige dorpelingen, maar gaat eigenlijk over een man die schrijver wordt door te vertellen over zijn poging om schrijver te worden.
In Koningslichamen brengt Michon hulde aan Faulkner, zijn redder in de nood. Deze essaybundel werd in 2002 bekroond met de gerenommeerde Prix Décembre, in Frankrijk bekend als de anti-Goncourt. Voor de titel haalde hij de mosterd bij Ernst Kantorowicz, auteur van The king's two bodies. De Duits-Amerikaanse historicus concludeert uit de uitroep 'De koning is dood, leve de koning' dat een vorst twee lichamen heeft, een eeuwig en een sterfelijk. Bij een schrijver is dat niet anders. Je hebt de Auteur, die onsterfelijk is, en diens toevallige incarnatie. Dat wist Jorge Luis Borges al, die speelde met het idee dat alle meesterwerken uit de wereldliteratuur het werk zijn van een eeuwige schrijver, die de gedaante kan aannemen van Dante, Cervantes, Joyce, Shakespeare of pakweg Michon. Een auteur is een vorst in het diepst van zijn gedachten. Zijn koninkrijk is de literatuur.
Whisky en shrapnels
De uitgangspunten voor de bundel zijn het beroemde portret van William Faulkner door James R. Cofield in 1931 (zie hiernaast), en dat van Samuel Beckett, die in 1961 gekiekt werd door Lütfi Özkök (zie cover van deze DSL). De twee grootheden werden vereeuwigd met hun obligate sigaret, 'die kleine zandloper van vuur' die 'onverdraaglijk scherp het verstrijken van de tijd aangeeft'. De drie andere essays zijn gewijd aan Gustave Flaubert, de veertiende-eeuwse klerk Ibn Mankli en Victor Hugo. Wat de vijf gemeen hebben, is dat ze gevangenen waren van het sublieme, zoals de essayist zelf. Want stiekem vormen deze vijf essays een verdoken zelfportret. Alle boeken van deze woordkunstenaar zijn in wezen autobiografisch. Het stuk over Faulkner schetst bijvoorbeeld evengoed de twijfels, de onmacht en de wanhoop van de door literaire ambitie verteerde plattelandsjongen die Michon ooit was. Hoe een gewoon mens in een groot schrijver verandert, het is een vraag die hem al ruim een halve eeuw bezighoudt.
Grote schrijvers zijn mensen en goden tegelijk. Ze reiken naar de hemel en hebben hun wortels stevig in de klei, zoals bomen. Ze verdienen bewondering, maar ook spot. En het zijn onverbeterlijke poseurs. Neem nu Gustave Flaubert. De auteur van Madame Bovary leefde zogenaamd alleen voor de literatuur, hing de kluizenaar uit, deed alsof hij geen leven had en die veinzerij werd voor hem vervolgens werkelijkheid. Faulkner was in hetzelfde bedje ziek. De uitvinder van 'een proza in bulldozervorm' was een mythomane mislukkeling die liep op whisky, een goedje waarmee Michon duidelijk ook vertrouwd is: 'Wat je inslikt is krachtige retoriek, en van binnen voelt het als een shrapnel en een klein meisje.'
Tekst die pijn doet
In zijn werk worden grote kunstenaars vaak tot gewone stervelingen gereduceerd, terwijl kleine lieden op een voetstuk worden gezet. Dat neemt niet weg dat schrijven een goddelijke bezigheid is, die grenst aan het sacrale. God en de literatuur, dat komt voor hem op hetzelfde neer. Zelfs bidden doet Michon in verzen. Aan het bed van zijn dode moeder welt spontaan 'La ballade des pendus' van François Villon bij hem op en bij de geboorte van zijn dochter draagt hij 'Booz endormi' van Victor Hugo voor. Daar dienen gedichten toe: 'Ze stellen het lijk gerust, ze zetten het kind op zijn beentjes. Dat zal wel de functie van poëzie zijn.' Het is een zaak van leven en dood.
Op luchtige toon vertelt de schrijver hoe hij met Hugo's alexandrijnen een recensent naar de andere wereld hielp. Literatuur als moordwapen, het lijkt een onschuldige anekdote, maar het is het ultieme bewijs voor de schoonheid van het werk. 'Echt, het enige wat blijft is proza, de tekst die pijn doet en je van die pijn doet genieten, de dodelijke tekst.' Het gaat erom boven de mensenwereld uit te stijgen en het onzegbare te verwoorden. Michon, de ongekroonde koning van de Franse literatuur, is een compromisloze perfectionist, bij wie ieder woord duizendmaal wordt gewogen en gewikt. De auteur blijft eindeloos schaven, polijsten en politoeren, tot zijn uitgever er eindelijk in slaagt hem zijn teksten afhandig te maken, en dat is aan het resultaat te merken. Zelfs deze flinterdunne essaybundel is je reinste verbaal vuurwerk.
Vertaald door Rokus Hofstede, Van Oorschot, 94 blz., 14,99 €. Oorspronkelijke titel: 'Corps du roi'.
De auteur: debuteerde in 1984 met het magistrale Roemloze levens en geldt als een van de grootste hedendaagse Franse schrijvers.
Het boek: in vijf essays wordt hulde gebracht aan William Faulkner, Samuel Beckett, Gustave Flaubert, Victor Hugo, Ibn Mankli; ode aan de literatuur en een verdoken zelfportret ineen.
ONS OORDEEL: je reinste verbaal vuurwerk.
Menno Gnodde
De literaire eeuwigheid is niet voor iedereen weggelegd. Ja, Samuel Becket had zijn doel al snel bereikt, zoals de foto laat zien, maar Flaubert zou pas aan zijn troonsbestijging beginnen met zijn monumentale 'Madame Bovary'. Ook die drie andere zoekers, Ibn Mankli in zijn jachttraktaat uit 1370 of daaromtrent, Faulkner, veelzeggend met zijn half verrookte sigaret, de visionaire humanist Victor Hugo en natuurlijk ook stijlkunstenaar Michon (1945) zelf, immer lijfelijk aanwezig, calculerend dan wel beneveld, hebben te kampen met 'rondtollende tegendelen'. Hoe om te gaan met het voorouderlijk dictaat, met eigenwaarde, met de dood? Vijf flonkerende, scherp vertaalde essays met bespiegelingen op het leven en werk van Beckett, Flaubert, Ibn Mankli, Faulkner en Victor Hugo, met als toegift Hugo's gedicht 'Booz' (uit 'La Légende des siècles'). Deze woekeren als het ware vanuit visuele waarneming en associatief verspringende voorstellingen naar een ambivalente zingeving toe. Wat dan wel weer de empathie van een erudiete lezer veronderstelt. De Franse editie werd bekroond met de Prix Décembre 2002.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.