Op de hoogte : roman
Christophe Van Gerrewey
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Niet beschikbaar |
De Bezige Bij, 2015 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ESSAY : VANG |
Dirk Leyman
il/pr/15 a
"Er ontstaat een vreemd soort plezier en een rust nadat je iets geschreven hebt. Dat plezier heb ik niet als ik een uur op een podium sta", zegt Christophe Van Gerrewey (°1982). De Gentse schrijver vertoeft bij voorkeur in de fluwelen luwte van zijn werkkamer. Dáár moet het gebeuren, met open vizier én scherpgeslepen pen. Niet op een literair festival. Want aan het behagen van het publiek of luidruchtige tafelspringerij heeft de bedachtzame schrijver een broertje dood.
Onverstoorbaar brengt Van Gerrewey de laatste jaren ernst en cerebraliteit terug in de Vlaamse literatuur. Schrander en traag denken met een vleugje elitair intellectualisme: daar schaamt hij zich niet voor. Toch mag hij zijn teksten graag voorzien van enige polemische kruitdampen. Wat hem soms tot een makkelijke schietschijf maakt. "Ik heb geen probleem met negatieve kritiek. Ik ken meestal mijn gebreken en ik vind het niet zo erg dat anderen die blootleggen."
Verwondert het dat de timide Van Gerrewey ook een interview met frisse tegenzin aanvat? "In mijn boeken staat het allemaal accurater", fluistert hij tussen neus en lippen. Haast het hele gesprek lang houdt de kersverse doctor in de architectuur zijn armen gekruist, lichtjes op zijn qui-vive. Terwijl de invallende duisternis zijn rijkelijk van boeken voorziene appartement aan de Bijloke inpalmt, poogt Van Gerrewey scherp te stellen op zijn thema's. Niet toevallig prijkt er een verrekijker op zijn vensterbank. Kwestie van ook de panoramische blik te behouden.
In zijn romans Op de hoogte (2012) - bekroond met de Vlaamse Debuutprijs - en opvolger Trein met vertraging (2013) viel Van Gerrewey al op door zijn associatieve schrijftrant. Nu ligt het kloeke Over alles en voor iedereen tussen ons, waarin hij zijn poëtica meanderend nader uitwerkt. Hij doet dat aan de hand van vijftig krachtige essays, kritieken en recensies uit onder meer DW B, De Groene Amsterdammer, De Morgen, Rekto:Verso en De Leeswolf. Het genre - dat hem al de Prijs van de Jonge Kunstkritiek en de essayprijs van Filosofie Magazine opleverde - zit hem gegoten als een maatpak.
De stukken bestrijken de meest uiteenlopende onderwerpen - van de architectuur van Neutelings Riedijk Architecten tot het theaterwerk van Jan Fabre, van cartoonist GAL tot basketballer Michael Jordan en van Sonic Youth en Quentin Tarantino tot Bart De Wever. Toch gaat het leeuwendeel naar de literatuur, met Gustave Flaubert, George Orwell, Italo Calvino, Siri Hustvedt, Thomas Mann, A.F.Th. van der Heijden, Hugo Claus et les autres. Terwijl collega's als Griet Op de Beeck, Arnon Grunberg, Marnix Peeters en Dimitri Verhulst in de brokken delen.
Van Gerrewey argumenteert steekhoudend en zonder pudeur. Hij lokt vaak tegenspraak uit, zijn onderwerpen steeds op galante wijze verbindend met de wereldliteratuur. Want alles begint daar: "Lezen kun je aanleren door het veel te doen."
Over alles en voor iedereen is een ambitieuze titel, weliswaar met een knipoog. Beschouwt u zich als een intellectuele omnivoor?
Christophe Van Gerrewey: "Ik word vaak voortgedreven door een kinderlijke nieuwsgierigheid naar wat andere mensen hebben gedaan. Het doet me terugdenken aan mijn humanioratijd. Veel mensen kijken daar met gemengde gevoelens op terug. Maar ik ervoer het als gelukkige jaren, omdat je met diverse onderwerpen bezig mocht zijn, al klinkt dat nerdy (lacht). Het is een ideale toestand: je mag verschillende kunsttakken ontdekken én die rechtstreeks op je levensomstandigheden betrekken. Ik koester het beroemde citaat van Karl Marx over de ideale dag: ''s Morgens jagen, 's middags vissen, 's avonds lezen en naar het theater gaan, en daarna met anderen kritiek beoefenen.' Maar onze maatschappij eist dat je je specialiseert. En dus ofwel visser ofwel criticus wordt."
Veel mensen gaan ook gelukkig door het leven zonder een letter te lezen of intellectueel te reflecteren. Bent u zich er bewust van dat uw vak een bezigheid voor een kleine, elitaire groep is?
"Je mag daar niet blindelings van uitgaan; het is misdadig je publiek te onderschatten. Zoiets wordt een selffulfilling prophecy. Te snel wordt geoordeeld dat iets voor een beperkt publiek is bestemd. En dat het daarom beter kan verdwijnen. Zo maak je het natuurlijk onmogelijk dat mensen ergens toegang toe krijgen."
U bestrijdt de heersende drang naar consensus en het feit dat de mening van het publiek verheerlijkt wordt boven die van de expert. Marc Reugebrink eiste zelfs ooit dat er enkel nog positieve recensies zouden verschijnen.
"Tegenwoordig bestaat er omtrent literatuur en kunst een overgevoeligheid voor beargumenteerde meningen. Mensen denken: 'Wie denkt hij dat hij is? Laat iedereen het zijne ervan denken. We hebben niemand anders nodig om onze mening te vormen.' Ik vind die verheerlijking van het publiek een probleem. Want je hebt net wél ervaring, opvoeding of traditie nodig om tot een doordachte opinie te komen, en het is nodig om die visies publiek beschikbaar te stellen. (aarzelt) Bovendien: de lezer hoeft het niet met een criticus eens te zijn. Je vervolgens kalm afvragen waarom je het niet eens bent: zo ontstaat er een stil debat. Je merkt dat ook in politieke discussies. Zodra iemand vanuit linkse hoek commentaar geeft op rechts, wordt hij of zij meteen weggezet als links. Over ideeën gaat het dan niet meer."
Door de meningeninflatie op Facebook en Twitter komt alles ongefilterd tot ons. Het lijkt alsof er geen remmingen meer bestaan. Hoe gaan we daarmee om?
"Ik denk dat lengte cruciaal is. Er is een flink verschil tussen een tweet en een onderbouwde boekbespreking. En bij een langere tekst heb je meestal tussenpersonen en redacteuren die alles in goede banen leiden en zorgen dat er enige tijd over gaat, die als het ware 'bemiddelen'. Dat zorgt voor nuance en bezinking. Het is onnatuurlijk om al na enkele seconden op iets te reageren door middel van één zin."
'Ik ben geen betweter en geen expert. Voor ik schrijver ben, ben ik in de eerste plaats een lezer', stelt u in de inleiding.
"Ik denk dat elke lezer kampt met een soort hulpeloosheid, met een verlangen naar kennis en inzicht. Een verlangen om te weten hoe andere mensen in het leven staan en omgaan met maatschappelijke en persoonlijke problemen. Een lezer is geen baldadige en brutale burger, maar een twijfelende, nieuwsgierige en soms wanhopige mens. Op een naïeve manier kun je te rade gaan bij literatuur en kunst, zonder dat je echter definitieve antwoorden zal vinden. Toch heb je het gevoel dat je er niet alleen voor staat. Neem het werk van Hugo Claus. Door zijn boeken ging je de schrijver als een vriend beschouwen: er zijn anekdotes uit zijn boeken die even betekenisvol en inzichtelijk voor mij zijn als persoonlijke herinneringen."
Beschouwt u het kritische essay werkelijk als een bedreigde diersoort? Veel mensen vinden het 'overbodig en irritant', stelt u.
"Nochtans is het een van de bestaansredenen van kunst en literatuur om kritische essays te doen ontstaan. Elke roman leeft op een veel krachtiger manier wanneer er uitgebreid over gereflecteerd wordt. Franz Kafka zou niet meer zo bekend zijn zonder alle essayistiek over zijn leven en werk."
U lijkt nogal het didactische in de literatuur te verdedigen. Maar moet het leesplezier niet vooropstaan?
"Om leesplezier te hebben, moet je ook enige moeite doen. Van een boek kun je verwachten dat er iets op het spel staat. Het diepere plezier heeft veel meer omwegen nodig. Lezen is een oneindige, zich voortdurend vertakkende zoektocht. Zoals seksualiteit die op een diepe liefde is gebaseerd toch meer bevrediging verschaft dan een onenightstand."
Waar vind je nog goede essayistiek, volgens u?
"Ik ben een grote fan van The London Review of Books en The New York Review of Books. Heel informatief en subjectief tegelijkertijd, en daarom uitstekend om een persoonlijke positie uit te lokken. Want ook aan moeilijker teksten kun je leesplezier beleven. Je groeit erdoor. In het Nederlandstalige taalgebied is dat langzaam aan het verdwijnen. Wat in de plaats komt, doet me de vraag stellen: zouden we er niet beter mee ophouden? Als je geen artistieke of intellectuele cultuur op niveau hebt, verdwijnt een historisch besef, en de mogelijkheid om lezen en leven echt op elkaar te betrekken.
"Bij recensies zie je bijvoorbeeld dat er minder plaats is om boeken te vergelijken of te situeren in een oeuvre. Nog geen vijftien jaar geleden was een analyserend stuk van 3.500 woorden in een krant haast de norm. We beseffen te zelden dat een maatschappelijk debat letterlijk vernauwt als er minder plaats voor is en als er minder woorden beschikbaar zijn. Je moet tegenwoordig al uitkijken wanneer je een moeilijk woord gebruikt."
U haalt in de bundel ook een paar keer uit naar de verschraling van de kranten. Vooral NRC Handelsblad moet het ontgelden.
"Je kunt je afvragen waarom je nog kranten leest. Vooral als je ziet wat ze in hun glossy bijlagen aanbieden, zoals NRC Lux. Al die artikelen, restaurants en foto's kun je evengoed op internet vinden, met bewegend beeld en geluid erbovenop. Ik vind het haast misdadig dat Peter Vandermeersch zoiets in het Nederlandse taalgebied tot de norm heeft gemaakt, en honderdduizenden mensen van een kwaliteitskrant heeft beroofd.
"Het is een vergissing van krantenbazen om de concurrentie aan te gaan met digitale media. Of om te denken dat een kleiner formaat automatisch meer lezers genereert. Kranten worden een combinatie van website en fotomagazine en een samenvatting van Facebook en Twitter. Op die manier vergeet de redactie de geheel eigen unique selling proposition.
"Toen ik bezig was met mijn doctoraat over architectuurcriticus Geert Bekaert, stuitte ik voortdurend op stukken van hem uit de jaren tachtig in De Standaard en NRC Handelsblad. En daarbij vielen de traagheid en de hoffelijkheid van het debat op, de diepgang en de kwaliteit. Nu zal je me verwijten dat ik het verleden verheerlijk. Maar er was hoegenaamd niets elitairs aan die krant, want ze bereikte meer lezers dan nu, en die lezers kregen intellectueel en cultureel het allerbeste. Nu wordt enkel hun maag door topchefs verwend en raken ze in hun verstandelijk en emotioneel leven uitgehongerd."
Maar nieuws circuleert veel sneller dan vroeger. Is het niet logisch dat kranten in deze digitale wereld voortdurend hun plaats herdefiniëren?
"Ik ben - gelukkig - geen marketingspecialist. Maar als een krant de doelstelling heeft om als eerste te melden wanneer het lichaam van Steve Stevaert is gevonden, dan is het duidelijk: je kunt niet winnen. Is het niet zowel voor de lezer als voor de krantenmaker veiliger om het nieuwsjagen op te geven en te kiezen voor de bestaansreden van een krant: de afstandelijke, trage beschouwing?"
Niet enkel de kranten krijgen een veeg uit de pan in uw essays. U gaat in tegen de schouderklopcultuur onder auteurs. U kondigt aan 'zo subjectief mogelijk literatuur, kunst en cultuur te bespreken en daarbij ergernis of kritiek niet zozeer te onderdrukken als wel zo snerpend mogelijk uit te vergroten'.
"Zodra een meerderheid ergens voor is of iemand op handen wordt gedragen, heb ik de neiging daar tegenin te gaan. Ik heb een afkeer van een overdreven groepsgevoel. Een te grote consensus is niet gezond. Dat krijgt een reflexmatig en totalitair trekje."
Bent u dan niet vooral tegendraads om tegendraads te zijn?
"Ja, dat is zo. Maar dat heeft een functie. Een schrijver moet de enige zijn die nee zegt, dat heeft Susan Sontag ooit in een interview gezegd. Alhoewel. Je mag niet altijd nee zeggen, want dan word je als J. De Witte (lacht)."
Waarom is het zo belangrijk om ook collega-auteurs te recenseren?
"Je verplicht op die manier schrijvers hun opvattingen explicieter te maken en te delen met hun publiek. Het kan helemaal geen kwaad om de polemiek op te zoeken. Op voorwaarde dat je met argumenten komt en het geen persoonlijke aanval wordt."
Zo verwijt u Dimitri Verhulst dat hij zich in zijn boeken verschuilt achter andermans miserie. 'Verhulst negeert zijn eigen bestaan', schrijft u zelfs.
"Ik doe dat aan de hand van de merkwaardige flaptekst van Kaddisj voor een kut, overduidelijk geschreven door Verhulst zelf. Daar spreekt het ex-instellingskind letterlijk over het 'veilig verdwijnen in de ellende van een ander'. Er ontstaat langzaamaan een vreemde relatie tussen de interviews die Verhulst geeft en zijn romans. Want je bent ook als neutrale lezer op de hoogte van alles wat hij meemaakte. In Kaddisj voor een kut houdt hij bovendien een pleidooi voor een soort euthanasie op instellingskinderen, terwijl hij als instellingskind toch redelijk goed is terechtgekomen."
Een ander verkoopsucces, Griet Op de Beecks Vele hemels boven de zevende, zet u weg als 'naïef en sentimenteel'.
"Het uitgangspunt van Op de Beecks roman is waardevol. In wezen gaat het over alledaagse en emotionele problemen, zoals die ook in de boeken van Patricia De Martelaere voorkomen. Toch bevat deze roman een aantal vingerdikke, ongeloofwaardige kunstgrepen. Op de Beeck zet alles op alles om een melodrama te creëren. Als ik iemand voor de tiende keer hoor beweren dat dit een perfect en prachtig geschreven boek is, dan heb ik de neiging daar iets tegen in te brengen. Al was het maar omdat ik ook mensen ken die het een vreselijke roman vinden."
U vocht destijds een polemiek uit met Marnix Peeters. Nu was J. De Witte in deze krant opnieuw kritisch voor uw romans. Dit keer liet u zich niet verleiden tot een polemische tegenstoot?
"Ik was aanvankelijk niet afkerig van J. De Witte. Men vond de columns achterbaks omdat ze onder pseudoniem verschenen. Daar heb ik weinig problemen mee. Het trouwens niet zo heel hoge niveau van Gerrit Komrij en Patrick Demompere haalde hij niet eens. Maar ik vind wel dat je geen tien boeken kunt bespreken en tien keer kunt zeggen: 'Die zijn het niet.' J. De Witte lijkt geen idealen te hebben over literatuur. Wat zijn dan wél goede boeken? Dat vernemen we niet. Het is een tienvoudige aanval op recente literatuur in Vlaanderen. Terwijl je in Nederland bij wijze van contrast Das Magazin hebt, dat op een kritiekloze manier schrijvers promoot. Dat is evenmin ideaal. Het toont dat het 'literaire middenveld' in Vlaanderen geen zelfvertrouwen heeft: juryleden voor literaire prijzen laten zich bijvoorbeeld als hondjes de les spellen door Nederlandse collega's."
In de lezing over uw eigen debuutroman Op de hoogte merkt u op dat u veel vragen krijgt over het autobiografische. Wordt de drang van de lezer naar het waarheidsgehalte steeds groter?
"Ik denk het wel. Schrijvers zijn medeplichtig aan het promoten van die leeswijze. Omdat ze zich te vaak laten interviewen over hun leven ontstaat er een publieke verwachting. Het lijkt alsof literatuur nog enkel daarom draait. Lezers weten niet meer waarom ze nog met romans bezig moeten zijn. Als het uitsluitend om de feitelijke waarheden uit het schrijversleven gaat, word je een voyeur. Nochtans is de vraag of een auteur zélf iets heeft meegemaakt niet zo interessant. De vraag is eerder: zou ik wat ik lees zelf hebben kunnen meemaken? De lezer moet centraal staan. Niet de auteur."
Hoe verhouden uw essays zich tot uw romans? U houdt van een uitwaaierende zin, een karige schrijver bent u niet.
"Ik herken me in het werk van de Spaanse schrijver Javier Marías, die bijvoorbeeld Shakespeare citeert: why do we think so brainsickly of things? Ik schrijf graag over een brein dat op een gelukkige maar soms ook op een zieke manier nadenkt en emoties doormaakt. Zo'n brein hebben we in meerdere of mindere mate allemaal.
"Het valt me daarnaast op dat mijn drie boeken eigen wetten en spelregels creëren, alsof ik ze zo op een bedrieglijke manier een bestaansreden kan geven. Bij deze essays zorgt het getal vijftig voor afronding, al slaat dat cijfer uiteindelijk nergens op. Het is een literaire truc. Dat ik de auteurs alfabetisch plaats, geeft het een encyclopedisch tintje. Bij Trein met vertraging heeft de roman de structuur en het concept van een treinrit, bij mijn debuut Op de hoogte was dat een brief. Gewoon een traditionele roman schrijven lukt me niet. Ik wil een mysterieus machientje maken dat je ziet werken: het functioneert perfect en toch is het volstrekt nutteloos."
Christophe Van Gerrewey presenteert Over alles en voor iedereen op dinsdag 21 april om 20 uur in de Vooruit in Gent. Gratis toegang.
Christophe Van Gerrewey, Over alles en voor iedereen, De Bezige Bij, 333 p., 19,99 euro.
DIRK LEYMAN ■
Hans Cottyn
il/pr/24 a
Hans Cottyn
Twee gelauwerdejeunes hommes de lettres zijn ze al: de Vlaming Christophe Van Gerrewey en de Nederlander Joost de Vries. Van Gerrewey (33) debuteerde in 2012 met Op de hoogte, een roman waarvoor hij lovende kritieken en de Debuutprijs kreeg. Deze week verscheen Over alles en voor iedereen, een bundel essays over schrijvers, kunstenaars, architecten en Bart De Wever.
De Vries (32) won vorig jaar met zijn tweede roman De republiek de Gouden Boekenuil. Met zijn essayboekVechtmemoires staat hij dit jaar alweer op de shortlist van de grootste literaire prijs in Vlaanderen.
De Vries heeft het onder meer over Tommy Wieringa, Flaubert, mannen met baarden enThe Godfather. Van Gerrewey over Sonic Youth, Michael Jordan en Max Weber. Hoog en laag verenigd. Schrijvers moeten over alles kunnen schrijven, luidt het bij Van Gerrewey. 'In een gezonde maatschappij mag geen enkele opvatting een algemeen geldende zekerheid worden.' In de schaduw van het station van Rotterdam ontmoeten we de stilaan volwassen zondagskinderen van de Nederlandse letteren.
Waarom, na twee romans, nu een beschouwend boek?
De Vries: 'Als je hard aan het werk bent binnen een genre, kijk je af en toe naar buiten en denk je: oh, wat een fijn genre loopt daar op straat. Aan mijn eerste twee romans heb ik met plezier gewerkt, maar tijdens het schrijven van De republiek dacht ik dat het fijn zou zijn om een essayboek te maken. Kennen jullie "tienen" bij het voetballen? Daarbij mag je alleen op doel trappen als de bal uit de lucht komt. Als je dat een tijdje op het schoolplein doet, dan is daarna gewoon voetballen heel gemakkelijk. Bij fictie zit je vast in een kader. Bij non-fictie kan je het over alles hebben en alle bronnen door elkaar heen gebruiken.'
Christophe, die vrijheid eigen je je ook toe. Je wilt het over alles hebben.
Van Gerrewey: 'Het is onmogelijk om over alles te schrijven, maar het is een ideaal dat schrijvers vaak nastreven. Mijn essays gaan over het werk van andere mensen, meer dan bij Joost. Zijn boek is persoonlijker, hij gebruikt vaak de ik-vorm. Wie ik ben blijkt tijdens omwegen langs andermans bezigheden, behalve misschien in de tekst over basketbalspeler Michael Jordan.'
Allebei sportliefhebbers, kennelijk?
De Vries: 'Bij sport is, in tegenstelling tot het leven, winst en verlies altijd duidelijk. Het lijden en de maat van het succes is er altijd openbaar. Daarom kun je er zo in opgaan. Ik had wel meer over sport willen schrijven. Nu is er wel een stuk over Tiger Woods, maar dat gaat niet echt over golf.'
Zie je je ook over architectuur schrijven, Joost?
De Vries: 'Ik heb ooit hele slechte columns over architectuur geschreven. Het is een onderwerp waar ik niet veel mee kan.'
Van Gerrewey: 'Er zijn veel mensen algemeen in de kunsten geïnteresseerd, maar in architectuur niet. Vreemd, want iedereen heeft ermee te maken. Ik benader architectuur niet anders dan literatuur. Je leest of je kijkt naar een gebouw als een ruimte die toont hoe de wereld georganiseerd kan worden. Daarin worden vaak gelijkaardige keuzes gemaakt als in romans.'
De Vries: 'Opvallend dat er recent veel romans verschenen met architecten in een hoofdrol.'
Van Gerrewey: 'Enkel daarom las ik de jongste roman van Arnon Grunberg,De man zonder ziekte. Dat is een karikaturaal beeld van de architect als wereldverbeteraar, met volstrekt onrealistische ambities, die hij natuurlijk niet kan waarmaken.'
Is nadenken over kunst even belangrijk als de kunst zelf?
Van Gerrewey: 'Misschien hebben we nu meer nood aan essays. Rond romans hangt dikwijls een aura van volstrekte nutteloosheid. De urgentie, het maatschappelijk belang, van een goed essay is directer, al was het maar omdat er minder essays dan romans geschreven worden.'
De Vries: 'Het is een pompeuze vraag, maar je moet ze toch stellen wanneer je een roman schrijft: voegt die iets toe aan de literatuur? Het belang van een essay ligt erin dat je je uitspreekt over wat je belangrijk vindt, dat je op een lange manier, dus niet in een tweet, probeert te bedenken wat iets is en waar het uit bestaat. Klinkt vaag, sorry.'
Van Gerrewey: 'Of waarom niet nog vager? Adorno zegt dat elk essay het onderscheid tussen cultuur en natuur probeert te bepalen. Ik denk dat hij daarmee bedoelt dat een essay de ideale vorm is om na te gaan of wat er op je afkomt echt of kunstmatig is, of het mensen gelukkig kan maken dan wel iets van hen verwacht om economische of politieke redenen. Een essay probeert op een waarheid uit te komen die niet zomaar een zoveelste subjectieve waarheid is. Ik gooi die waarheid voor de voeten van de lezer.'
Over pakweg Marnix Peeters en Griet Op de Beeck, wier boeken je vakkundig afkraakt, zullen veel lezers het niet met je eens zijn, Christophe.
Van Gerrewey: 'Misschien breng ik hen op andere gedachten? Mijn kritische stuk over Op de Beeck had te maken met de massiviteit van de toejuichingen. Je kreeg de indruk dat niemand haar boek slecht vond. En Marnix Peeters werd naar voren geschoven als de redder van de Vlaamse literatuur. Terwijl dat niet zo is, integendeel.'
De Vries: 'Kitsch sluipt de literatuur binnen. Precies daarom moet je schrijvers met succes extra tegen het licht te houden. Niet omdát ze populair zijn. Ik heb geen moeite om iets wat populair is ook goed te vinden. Mijn stuk over Grunberg kwam er omdat hij elk boek weer diezelfde vier of vijf sterren kreeg.'
Van Gerrewey: 'De omarming van het publiek of de kritiek is vaak fictief. Vanaf een bepaald moment komen andere meningen niet meer naar boven.'
De Vries: 'Ja, negativiteit is moeilijk geworden. Literatuur heeft niet meer die vanzelfsprekende rol. Ooit waren Reve en Mulisch en Hermans veeleer dan de grote drie van de literatuur, de grote drie van de cultuur. Dat waren alfamannen die hun mening konden laten gelden, polemiek konden bedrijven, zelfverzekerd van hun podium. Schrijvers zijn nu vooral bezig met aardig gevonden worden. Als ik die likeability niet heb, denken ze, dan vinden ze me arrogant en dan gaan ze mijn boek niet lezen. Schrijvers willen niet meer kritisch over collega's schrijven. Omdat het een krimpend veld is, willen veel schrijvers de rangen sluiten.'
Van Gerrewey: 'En er is ook die ophemeling van het publiek. Je hoort aan het publiek niet te zeggen wat goed of slecht is. Dat zou het zelf wel kunnen uitmaken.'
De Vries: 'Dat is niet zo.'
Van Gerrewey: 'Dat is niet zo en daar gaat ook het niet om. Als je voortdurend probeert in te schatten wat het fictieve publiek wil, dan doe je natuurlijk niets meer. Van essays gaat een educatieve, vormende werking uit. Je moet af en toe uitleggen waarom iets goed is. En op het gevaar af pretentieus te klinken: de weigering om kritisch te zijn, heeft te maken met een gebrek aan een moreel-literair kompas. Het is niet altijd zo makkelijk om de zwakheden in een roman bloot te leggen.'
Grunberg, de naam is al een paar keer gevallen. Is dat de schrijver tegenover wie een schrijvende dertiger zich moet verhouden?
De Vries: 'Nee, nee. Grunberg is op een bepaalde manier afgelopen. Volgens mij wil hij zelf eigenlijk ook geen romans meer schrijven. De mensopvatting wordt steeds enger, elke plot verloopt op dezelfde manier. Hopelijk durft hij de stap te zetten om een filosofisch werk te schrijven, een sociologisch traktaat, zoiets. En de Grunbergiaanse schrijfstijl die je jarenlang tegenkwam bij debutanten neemt ook zienderogen af. De grote vertellingen komen terug.'
Grunberg is afgelopen, ironie is iets voor vijftigjarige mannen?
De Vries: 'Ja, het heeft wel iets met leeftijd te maken. Ik ben nu 32, ik heb geen zin meer om altijd maar flauwe grappen uit te halen. Veel mensen hebben last van het failure to launch. Ze zijn hoogopgeleid, getalenteerd en creatief, en ondernemen niets dat ze echt belangrijk vinden, uit angst om op hun bek te gaan. En dan verschuilen ze zich maar achter een schild van ironie.'
Van Gerrewey: 'Een ander probleem bij Grunberg is dat de hoofdpersonages systematisch naar de afgrond worden gebracht. Dat had je bij W.F. Hermans ook. Hij gaf zijn personages graag illusies mee waaraan ze ten onder gingen. Hermans ontmaskerde idealen, Grunberg probeert hetzelfde te doen, hoewel die idealen nauwelijks nog bestaan.'
De Vries: 'Dat is de escapefunctie. Als schrijvers niet meer weten wat ze met een personage aan moeten, dan laten ze die ontsporen. De succesvolle advocaat met een vrouw, twee bloedjes van kinderen en een motorfiets, en dan verkruimelt alles.'
Tolstoj vond toch dat gelukkige gezinnen te veel op elkaar lijken, dat geluk niet interessant is?
De Vries: 'Ik ben het daar niet mee eens. James Salter heeft prachtig over geluk geschreven. Ian McEwan, wiens chirurg in Zaterdag heel geslaagd en gelukkig is, werd daar door critici op aangevallen. Ik denk dan: dat is ook het leven, het is niet alleen maar wanklank en ondergang.'
Van Gerrewey: 'Het is meestal iets tussen geluk en ellende in. Te weinig literatuur durft het daarover te hebben. Ik vind die alledaagsheid het boeiendste om te beschrijven in een roman, én het moeilijkste. Dat het slecht afloopt, is voor veel lezers geruststellend. Na afloop stel je vast dat het met jezelf toch beter gaat. Dat maakt boeken tot entertainment. Ze volgen een onrealistisch schema en ze hebben niets meer met je eigen leven te maken.'
Is dat het 'vangnet in de literatuur'?
Van Gerrewey: 'Ja, veel romans vertonen risicovermijdend gedrag. Met het vangnet vermijden schrijvers dat er iets op het spel komt te staan.'
De Vries: 'Dat is goed geïllustreerd in de laatste roman van Esther Gerritsen. De hoofdpersoon loopt, net op het meest dramatische moment, als iemand over de dood van een beste vriend moet worden ingelicht, naar de Blokker om er een koffiezetapparaat te kopen. Veel lezers vinden dat grappig absurdistisch, maar zo zeil je als schrijver om de dramatiek van de dood heen, je gaat het uit de weg ten faveure van een grapje.'
Personages en schrijvers die niet volwassen willen worden?
Van Gerrewey: 'Misschien is het een gebrek, maar ik stel mezelf de vraag niet of ik volwassen ben. Soms denk ik dat het essay een kinderlijk genre is, omdat je je permitteert om met verschillende dingen bezig te zijn. Volwassenen kiezen een job, specialiseren zich en vullen hun schaarse vrije tijd in met eten en winkelen. Essays schrijven is in die zin een verlenging van je onprofessionele jeugdjaren.'
De Vries: 'Ik droom soms van een job als politiek verslaggever in Den Haag. Dan hoef je alleen 150 Kamerleden en ministers te kennen. Het lijkt me fijn als dat je enige focus is. Maar meestal ervaar ik het als een luxe, ik zou het niet kinderlijkheid willen noemen.'
Van Gerrewey: 'Ik vraag me soms af, uit onzekerheid, of het niet beter is om me tot één bezigheid te beperken: enkel romans schrijven, of enkel architectuurcriticus zijn.'
Is het juist niet heilzaam om als criticus aan de rand te staan?
Van Gerrewey: 'Ik voel me inderdaad ongemakkelijk als ik het gevoel krijg van een groep deel uit te maken. Daarom heb ik het moeilijk met het Das Magazin-sfeertje.'
De Vries: 'Het is een mythe dat we de hele dag met elkaar bezig zijn, wat niet wegneemt dat jonge schrijvers disproportioneel veel aandacht krijgen. Je hoeft echt niet onder de dertig te zijn om goede boeken te schrijven, integendeel. Kees 't Hart zegt dat je het wereldkampioenschap schrijven op ervaring wint.'
Van Gerrewey: 'In Nederland word je op een podium gezet zonder dat het uitmaakt wat je hebt geschreven. In Vlaanderen heerst een groot minderwaardigheidscomplex, alsof in Nederland enkel genieën rondlopen die allemaal perfecte debuten schrijven. Friedl' Lesage beweerde het onlangs nog: de Vlamingen moeten dringend een tandje bijsteken. Dat is een opvatting van juryleden, journalisten en critici.'
De Vries: 'Als je een boek bespreekt, doet je eigen literatuuropvatting er niet toe. Je moet je afvragen: wat heeft de schrijver willen doen, en is dat gelukt? Recenseren is meer een vorm van begrijpend lezen dan het innemen van een stelling.'
Van Gerrewey: 'Dat is toch te eng, geloof ik. Dan slaagde Op de Beeck erin om een fantastisch sentimenteel boek te schrijven.'
De Vries: 'Je moet de volgende stap zetten. Is het origineel? Zet de schrijver iets op het spel? De boeken van Bert Wagendorp of Nico Dijkshoorn zitten goed in elkaar, maar ze hebben niets met grote literatuur te maken.'
'Literatuur verhindert dat de mens een hond wordt', schrijf je, Christophe.
Van Gerrewey: 'Een hond is een slaafs, volgzaam, nogal inwisselbaar wezen. Joost, je hebt ooit over honden een stuk geschreven, maar dat nam je niet op in je boek. Dat was een kwetsbaar stuk, misschien zou het niet passen in een stoer boek als Vechtmemoires.'
De Vries: 'Een stoer boek? Maar Christophe, misschien ben ik wel heel stoer? Eén hoofdstuk gaat ook over mannen. Daar heb ik het over regels. Op mijn zestiende tenniste ik veel. Ik had alle kleren aan die Pete Sampras ook droeg. Toen ik na mijn studies weer begon te tennissen, was Sampras gestopt en wist ik wist niet meer wat voor kleren ik moest aantrekken. Ooit kom je op een leeftijd dat je niet meer kunt afkijken. Dat is groot worden, en daar gaat mijn boek ook over. Als jongen heb je voorbeelden, en het duurt een tijd voor je doorkrijgt dat je het anders wilt doen. Veel schrijvers beginnen door verhalen na te schrijven en te proberen een bepaalde stijl te kopiëren. Susan Sontag schrijft dat om intellectueel te zijn je eerst pseudo-intellectueel moet zijn. Misschien moet een schrijver eerst een pseudoschrijver zijn, en een man een pseudoman.'
Van Gerrewey: 'Ik heb als tiener pastiches op Hugo Claus geschreven, maar ouder worden betekent ook helden relativeren. Nu heb ik eerder een afkeer van wat mensen tot één groep of één identiteit herleidt. Ik ben, om het pathetisch te zeggen, een uniek individu, net als iedereen. Mijn boek eindigt met een stuk over Bart De Wever. Politici zeggen vaak en meer dan vroeger wat we moeten doen of laten, wat ze van ons verwachten, zelfs wie we zijn.'
Hans Cottyn ■
Hans Cottyn
il/pr/24 a
'Over alles en voor iedereen', een boek met een evident retorische titel, telt vijftig essays. Het boek is een helder en erudiet verslag van tien jaar lezen en kijken. Christophe Van Gerrewey rangschikt de teksten volgens de Nederlandse alfabetisering, opent met filosoof Theodor Adorno, en eindigt met Bart De Wever. Daartussenin lezen we over auteurs als Calvino, Flaubert en Mann, kunstenaars als Dumas, Fabre en Tuymans, en over gebouwen als het MAS in Antwerpen of de Stadshal in Gent. Van Gerrewey is polemisch scherp waar het moet en mild menselijk waar het kan.
De sleuteltekst is misschien die over Christophe Van Gerrewey zelf, een toespraak voor studenten die zijn debuut 'Op de hoogte' lazen. Ze vroegen zich massaal af of het 'boek echt gebeurd' is. Dat lijkt een van de prangendste kwesties bij veel lezers nu. In een wereld die steeds irreëler en virtueler lijkt, wordt van literatuur verwacht dat ze zich aan een realiteit vasthaakt, dat ze nabootst en, als het even kan, troost. Hoe een boek zichzelf verhoudt met de lezer is vaak de inzet ervan. 'Dat is het dan ook wat schrijven met lezen verbindt: het voelen en het ervaren van een gelukkig besef, een doorvoeld inzicht - de lezer is niets, de schrijver nog minder, but together, they are quite something'. Literatuur is een afspraak tussen schrijver en lezer. Lezen is sociaal, en dus politiek. Niet toevallig eindigt het boek met een essay waarin Van Gerrewey een verkiezingstoespraak van Bart De Wever uit elkaar haalt. 'Het is een geluk dat de taal niet zomaar in de pas loopt, en via een omweg onthult wat iemand wil zeggen en denkt.' Al wat het vraagt, is goed lezen, en daarin munt Van Gerrewey uit. (hcn)
CHRISTOPHE VAN GERREWEY
Over alles en voor iedereen.
50 essays.
De Bezige Bij, 333 blz., 19,99 euro (e-boek 14,99 euro).
Hans Renders
Kritische beschouwingen, ooit de basis van een levendige cultuur, worden verdacht gevonden. De Vlaamse essayist Christophe Van Gerrewey verzet zich tegen die tijdgeest, in 50 korte essays. Behalve artikelen over klassieke schrijvers, zoals Italo Calvino, Marcel Proust en John Updike, schrijft Van Gerrewey in 'De Groene Amsterdammer' en 'De Standaard' over Arnon Grunberg (was heel goed maar is nu risicoloos geworden), de Vlaamse hoofdredacteur van NRC Handelsblad Peter Vandermeersch (een artikel waarin hij de verplatting van die ooit zo mooie krant aan de kaak stelt, werd door diezelfde krant geweigerd). Dimitri Verhulst moet er aan geloven en ook Marc Reugebrink met zijn pleidooi op het verbod van negatieve recensies.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.