Duel : roman
Joost Zwagerman
Joost Zwagerman (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, 2015 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ESSAY : ZWAG |
Christophe Vekeman
em/ec/11 d
Het was een overzichtelijke wereld, keurig in hokjes onderverdeeld. Ofwel hield je van Bach en liep je bijgevolg over van dedain voor wat je schouderophalend als 'herrie' omschreef, ofwel dweepte je met Nirvana en volstond het zien van een piano om in bulderlachen uit te barsten. Je had cafés waar hardrock werd gespeeld, cafés die kozen voor sixtiesmuziek, en cafés die obsessief de vinger hielden aan de dreunende pols van de tijd. Elk café zijn nichepubliek, zijn eigen soort muziek en bijbehorende dresscode.
Het was een problematische wereld, waarin het woord 'ofwel' genadeloos regeerde en er dus verscheurende keuzes gemaakt moesten worden. Luisteren naar Nico én naar Hüsker Dü, vooruit, er werd een oogje dichtgeknepen, het kon nog net door de beugel, maar wat te doen wanneer je zowel gegrepen werd door de duistere doembedes van Joy Divisionzanger Ian Curtis, die zichzelf had opgeknoopt, als door de sardonische smeerpijperij van Frank Zappa, die zelfmoordenaars minder meelijwekkend dan gewoon bespottelijk bleek te vinden? Als Zappa opJoe's Garage de glamrockers ontmaskerde als 'snotty boys with lipstick on', kon je dan even later een cd van Gavin Friday opleggen? Of van David Bowie? Bowie vormde sowieso voor velen een enorm lastige kwestie. Kon je namelijk wel van de héle Bowie houden? Dus én van het hooggestemde cultskelet ten tijde van Diamond dogs, én van de commercieel succesvolle, immer goedlachse poppy crooner tot wie hij zich later had ontwikkeld? Recht voor de raap bekennen dat je Let's dance een heel behoorlijke plaat vond, was in sommige kringen van Bowiefans niet minder dan een waagstuk, met niet zelden tot gevolg dat je het verwijt naar je hoofd kreeg geslingerd dat je jezelf blijkbaar doofgerukt had.
In bovenbeschreven, streng gestructureerde wereld, waarin ik mijn studententijd doorbracht en die à propos vandaag amper een dikke twintig jaar achter de rug ligt, verscheen de eerste essaybundel van Joost Zwagerman,Collega's van God. In de inleiding ervan schreef de toen dertigjarige schrijver: 'De verschillen van de geportretteerden zijn hier en daar zó groot dat sommigen als elkaars tegenpool kunnen worden opgevoerd.' Dat was niets te veel gezegd. De link tussen Gerard Reve en Arthur Schopenhauer mocht dan al meermaals door Reve zélf zijn gelegd, maar wat had in vredesnaam Henry Miller met beiden te maken? En wat deed godbetert Madonna - Madonna! - in dit uitgelezen gezelschap? Madonna dus! En Prince!
Muziek als daad van verzet
Onvervaard grenzen overschrijdend, leek Zwagerman metCollega's van God menig keurig hokje tegen de vlakte te willen walsen. Dat was provocerend. Dat had iets bevrijdends. Maar het stemde ook tot ongeloof. Beweren dat Zwagerman metCollega's van God de denkbeeldige muur tussen de zogeheten 'hoge' en 'lage' cultuur in onze Lage Landen heeft geslecht, is in de loop der tijden al zo vaak gezegd, dat het neerkomt op het intrappen van een open deur. Mij leek het in die tijd echter minder een kwestie van hoge en lage cultuur, maar veeleer van goede en slechte smaak. Ik bedoel: Prince, nu ja, bof. Maar Madónna?
Zwagerman over Prince: 'Op het eerste gezicht en gehoor was het maar een raar mannetje: hij was gedrongen, zong nogal krijserig, had een paranoïde oogopslag, droeg dellerige kleding en liep op amodieuze hoge hakken om duistere redenen op zichzelf te geilen.' Ik denk niet dat ik chargeer als ik hier stel dat slechts bitter weinig nummers van genoemd raar mannetje - gezwegen nog over de 'Queen of Pop' - mij ooit zo veel artistiek genot hebben geschonken als bovengeciteerde zin, die ik overigens willekeurig uit het Princestuk heb gelicht. Het waren dan ook Zwagermans stijl en enthousiasme die maakten dat ik smullend verder las en trouwens nog steeds geregeld herlees. Maar wat bezielde Zwagerman toch om begin jaren 90 de popmuziek aan het literaire publiek te presenteren als een serieuze kunstvorm die het bestuderen waard was door zich juist over Prince en Madonna te buigen?
WiePerfect day leest, de bundeling van Zwagermans 'popverhalen', komt een aantal woorden meermaals tegen. 'Bombastisch', bijvoorbeeld, steeds gebruikt in uiterst negatieve zin: 'bombast, het ergste euvel waar pop, rock en disco onder kunnen lijden.' Niet minder vernietigend bedoeld zijn 'calculeren', 'zelfparodie' en 'conservatief'. Zelfs Prince krijgt er in een essay uit 2004 in dit verband van langs. Die klinkt immers 'opMusicology zoals je je nooit hebt kunnen voorstellen dat hij ooit zou gaan klinken: conservatief, op het reactionaire af.' Het moge duidelijk zijn: deze popliefhebber voert de authenticiteit als maatstaf hoog in het vaandel. Het luisteren naar of maken van muziek is bij voorkeur een 'daad van verzet'. Daarom ook vindt zelfs de 'al te monotone teringherrie' van de Sex Pistols op de keper beschouwd genade in zijn ogen. En als in 2005Turn the beat around verschijnt, waarin Peter Shapiro met terugwerkende kracht de disco weet op te waarderen tot een revolutionaire zwarte homobeweging, kan ook dít vermaledijde muziekgenre plots op zijn belangstelling en zelfs instemming rekenen.
Vijf keer Madonna
Met dit in het achterhoofd, wordt de voorliefde van Zwagerman voor internationaal beroemde mainstreamartiesten - althans als onderwerp van zijn essays - plots veel minder onbegrijpelijk. Anton Corbijn, schrijft hij inPerfect day, 'heeft nog nooit Madonna gefotografeerd. Of Prince. Misschien willen ze dat niet. Maar het is waarschijnlijker dat de fotograaf van mening is dat deze megasterren niet in zijn domein passen'. In het domein van Zwagerman passen zij echter uitstekend, zij het dan in de eerste plaats, lijkt het, omdat vooral (het succes van) Madonna, aan wie inPerfect day liefst vijf beschouwingen gewijd zijn, ons iets leert over de wereld en cultuur waarin wij leven. Vijf keer gaat Zwagerman diep in op de rebel, het overpopulaire fenomeen, het rolmodel Madonna, vijf keer laat hij haar als zangeres zuinigjes links liggen, - en wie zal het hem kwalijk nemen? Madonna als seksuele verzetsheldin, Prince als pain in the ass van een - althans in de jaren 80 - homofobe maatschappij. Zo bekeken profileert Zwagerman zich in zijn essays over popmuziek in wezen minder als muziekliefhebber dan als socioloog. De muziek - of liever de popartiest - is dikwijls slechts een middel om een hoger doel te bereiken: het in kaart brengen van evoluties en veranderingen in de wereld van vandaag. Het is dan ook geen toeval dat Zwagerman in essaybundels alsCollega's van God,Transito enHet vijfde seizoen met graagte het werk van reeds lang overleden literaire helden als Flaubert, Orwell, Sylvia Plath en Lewis Carroll onder de loep neemt, maar aan popmuziek uit het wat verdere verleden consequent géén aandacht besteedt: van Zwagerman geen stukken over oude bluesgoden, Hank Williams, Elvis Presley of, om een toch niet al te onbekend gebleven popgroepje te noemen, The Beatles. Zij behoren tot een andere periode, en het is uitsluitend déze tijd, de tijd waarin hij leeft, die voor hem van tel is. Muziek als raam op de wereld, en hoe beroemder de artiest, hoe helderder het zicht. Zet Zwagerman zich tóch eens aan het schrijven (over popmuziek) vanuit een louter artistieke bewondering en laat hij bijgevolg zijn ambitie varen om al schrijvende de maatschappij te exploreren, in zijn ode aan Deus bijvoorbeeld, dan word je als lezer van de weeromstuit een bepaald gemis gewaar.
Mijn twee favoriete essayisten in de Nederlandse letteren zijn Joost Zwagerman en Jeroen Brouwers. Brouwers heeft slechts zelden over popmuziek geschreven, en deed hij het wel, onder meer over Sid Vicious en Janis Joplin, dan louter in het kader van zijn zelfmoordfascinatie.Perfect day telt daarentegen 364 pagina's, - en toch heeft het er enigszins de schijn van dat ook Zwagerman popmuziek op zich te futiel acht om zonder ruimer kader te behandelen in zijn essays. Veel stukken inPerfect day gaan over boeken over popmuziek, andere over gevierde popfotografen, een aantal over Nederland, over het verschil tussen Live Aid en Live8 et cetera. Samengevat lijkt Zwagerman ervan uit te gaan dat de muziek die op de radio gedraaid wordt - zowel Madonna als De Jeugd van Tegenwoordig - minstens evenveel over de maatschappij vertelt als wat er gezegd wordt tijdens het journaal.
Er niet zijn
Hoe veelzeggend is het dus, in het licht van deze conclusie, dat Zwagerman in zijn latere essaybundels, en zeker in het boek dat op de dag van zijn overlijden verscheen en datDe stilte van het licht getiteld is, in alle talen en toonaarden zwijgt over muziek. Het enige muziekwerk, naast een streepje Arvo Pärt, dat in laatstgenoemd boek even aangestipt wordt, is het befaamde vier minuten en drieëndertig seconden durende stuk stilte van John Cage, en verder: niets. Verder: beschouwingen over 'gedempt geluid' dat 'sublieme liefde' zou belichamen, odes en eerbetuigingen aan de stilte die wordt vormgegeven in de werken van Francisco de Zurbarán en Giorgio Morandi, en die heerst tussen de echtelieden Arnolfini zoals zij zijn geportretteerd door Jan Van Eyck. En dan ook nog deze woorden, die door kunstcriticus Henk van Os werden opgetekend na het bekijken van een zeker werk van Mark Rothko en die door Zwagerman met grote instemming worden geciteerd: 'Nog nooit had ik mij zo sterk gerealiseerd wat ik (.) in kunst zocht. Nu wist ik het: opgaan in een verheven stilte. Ontkomen aan jezelf in sublieme rust.' Waar Zwagerman zelf nog aan toevoegt: 'In ieder geval schept Rothko even gul als gestreng de mogelijkheid om door middel van het kijken naar zijn werk de inwilliging te ervaren van het "verlangen om er niet te zijn".' Nog een laatste citaat uitDe stilte van het licht, te weten de beschrijving van een schilderij, 'een klein wonder', volgens Joost, van een kunstenares, Mira Schendel geheten, die hij bij toeval ontdekte tijdens een bezoek aan het Tate in New York: 'Een goudkleurige planeet zinkt weg in het secuur geschilderde satijnblauw van de kosmos. Het is geen dystopisch angstvisioen, maar een troostend droombeeld dat een planetaire stilte verspreidt.'
'Muziek als raam op de wereld', schreef ik, maar het heeft er alle schijn van dat Joost Zwagerman, alvorens op te lossen in de stilte van het meest kleurloze zwart, de gordijnen stevig heeft gesloten, de maatschappij niet langer de moeite van het exploreren waard vond, en ook met zijn eigen stem de van lieverlede zo vereerde stilte niet meer wenste te verstoren. Ten slotte moet hij zich zelfs genoodzaakt hebben gezien om mét de taal, die immers altijd klank is, ook zichzelf overboord te gooien, en om zichzelf in 'sublieme rust' tot een heilig en eeuwig zwijgen te brengen. En wij? Wij, of althans ik, ik ben geneigd de stilte te vervloeken, of haar op zijn minst zeer overroepen te vinden, en blijf mijn oor gretig te luisteren leggen aan elk woord, elke pagina en elk essay, over muziek, literatuur, wereld of kunst, dat Joost in de loop van zijn gepast luide, zeer welluidende leven geschreven en gepubliceerd heeft.
JOOST ZWAGERMAN
De stilte van het licht. Schoonheid en onbehagen in de kunst.
De Arbeiderspers, 24,99 ? (e-boek 13,99 ?).
Christophe Vekeman las deze tekst op 'Lof van het essay' op 18 november bij Literatuurhuis Passa Porta.
Christophe Vekeman ■
Drs. Madelon de Swart
In deze bundel met 40 essays van ongeveer 8 pagina’s wordt onderzocht of stilte uitgedrukt kan worden in beelden. In vier hoofdstukken: Stilte, Schoonheid, Onbehagen, Verdwijning, onderzoekt de auteur eerst in kunstwerken van o.a. Morandi, Mankes en Rothko facetten van immense stilte in de kunst, die mogelijk een verlangen belichamen om er niet te zijn. Daarna onderzoekt hij Schoonheid, in o.a. ‘Het puttertje’ van Carel Fabritius en werk van Mira Schendel, Onbehagen in werk van o.a. Edvard Munch en Sigmar Polke, en Verdwijning in werk van Edgar Hopper en Constant. De schrijver, dichter, essayist (1963-2015) schreef sinds 2010 wekelijks een beschouwing over kunst of literatuur voor 'de Volkskrant'. Een deel van die kunstessays is hier, soms in uitgebreide vorm, opgenomen, een deel is nieuw. In de prachtige, goed geïllustreerde bundel, net klaar toen hij op 8 september 2015 zelfmoord pleegde, duidt hij enthousiast en bevlogen, met groot observatievermogen en veel kennis, kunst en kunstwerken en legt dwarsverbanden, ook in de literatuur. Een inspirerend boek. Omslagfoto in kleur van Sandra Derks ‘Red tree’.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.