Radetzkymars
Joseph Roth
Joseph Roth (Auteur), Els Snick (Vertaler), Peter van Hugten (Illustrator)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Lubberhuizen, 2014 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 10823 |
Dirk Leyman
2/ei/14 m
De dronkaard
Een beduimeld, enigszins schonkig mannetje, met het haar klissig tegen de schedel geplakt. Onfris, borstelig snorretje. Uitpuilende ogen. En een fel gezwollen gezicht, stijf van de drank. Archetypische beelden van de Oostenrijkse journalist en exilschrijver Joseph Roth (1894-1939). Desondanks wekken ze een unheimische sympathie op voor deze ongrijpbare zwerfkat met zijn voorname manieren, verslaafd aan het transitbestaan in chique hotels. Zijn boeken schreef hij aan cafétafels over heel Europa, van Berlijn tot Wenen, Oostende, Amsterdam en Parijs. "Hij dronk in alle getijden uit dorst naar een eeuwige zomer", zo dichtte zijn Nederlandse vriend Anton van Duinkerken ooit.
Alcohol werd Roths ondergang. Toch had Roth aanvankelijk het curieuze talent om nauwelijks dronken te worden, hoeveel glazen hij ook verzette. Zijn observatievermogen bleef even scherp, zijn fabelachtige productie liep erdoor gesmeerd. "Wie in Roths buurt dronken werd, kreeg van hem alleen een meewarige blik", merkt Mark Schaevers op in zijn exilportret Oostende, de zomer van 1936. Af en toe liep het mis: eind 1933 werd Roth samen met zijn Nederlandse uitgever Allert de Lange zo laveloos dat hij voor het eerst een complete black-out kreeg: "Mijn herinnering aan deze avond is volledig weggewist", zo meldde hij aan schrijversvriend en financiële melkkoe Stefan Zweig.
Koos van Weringh reconstrueerde in Joseph Roth in Nederland nauwlettend het onwaarschijnlijke drankdebiet van Roth. "Zijn dagelijks rantsoen was 2 tot 3 kruiken Bols, dat was zijn lievelingsdrank, doch gewone jenever was evengoed welkom. Per dag at hij only 2 sneetjes brood met boter en 1 zacht gekookt ei", zo getuigde een personeelslid van het Eden Hotel. Wanneer hij lezingen gaf, stond Roth erop dat zijn waterkruik gevuld was met jenever. Uitnodigingen bij mensen thuis werden soms afgeslagen onder het mom "dat er toch niet genoeg drank in huis was".
Zoiets moest faliekant aflopen. Toen Irmgard Keun hem in 1936 in Oostende ontmoette, sprak ze van "een mens die van treurigheid binnen een paar uur zou kunnen sterven". Uiteindelijk overleed Roth pas drie jaar later in Parijs in een armenhospitaal op 27 mei 1939, aan de gevolgen van een delirium tremens. Niet voor niets heette zijn laatste boek De legende van de heilige drinker.
De hotelmens
De bekoring van anonieme hotelkamers was Joseph Roth op het lijf geschreven. Bloednerveus werd hij van een huiselijke omgeving. Veel liever leverde hij zich over aan de zorgen van tijdelijke kamermeisjes, lakeien, kelners en portiers en sloeg hij het va-et-vient gade in de lobby's en de ontbijtkamers. "U had helemaal gelijk. Ik hoor niet thuis in huizen. Het is ook de laatste keer dat ik me aan zo'n dwaas experiment heb gewaagd", zo schrijft Roth op 15 februari 1935 vanuit Hotel Imperator in Nice aan zijn vriend Stefan Zweig, na een zoveelste faliekant afgelopen samenwoonpoging. "Ik kan geen toilet delen met bekenden en in pyjama gezien worden en hen zelf ook zo te zien! Gruwelijk!"
Sinds zijn achttiende had Roth nooit meer in een huis gewoond. Huizen associeerde hij met sterven en met stilstand. "Ik logeerde hooguit een keer een week bij vrienden. Alles wat ik heb zit in drie koffers. En ik vind dat eigenlijk helemaal niet raar. Ik vind het wel raar, 'romantisch' zelfs, om in een huis te wonen, met foto's aan de muur en zo", zo meldde hij al in 1929 aan Zweig. "Roth was een mythomaan en het hotelburgerschap maakte deel uit van zijn zelfgecreëerde aura", schrijft Els Snick in het nawoord bij Hotelmens, de door haar samengestelde en vertaalde bundel waarin Roths hotelleven uitvoerig is gedocumenteerd. Omdat zijn ster rees - vooral vanaf 1923, toen hij in dienst trad van de toen toonaangevende Frankfurter Zeitung - begon hij op grotere voet te leven in hotels over geheel Europa, eerst nog met zijn vrouw Friederike. Maar toen haar zware depressie het samenleven onmogelijk maakte, trok hij op eigen houtje van hotel naar hotel, intussen ook doorgebroken als romanauteur. En kreeg hij nieuwe, tijdelijke geliefden, onder wie Irmgard Keun en Manga Bell.
Naderhand belandde Roth in het exil, in Parijs en Amsterdam, zeker toen de annexatie van Oostenrijk door nazi-Duitsland een onontkoombaar feit was. Omdat hij de schulden opstapelde en zijn alcoholverslaving hem volkomen in de greep had, werden de hotelverblijven minder florissant en Roth zelf steeds havelozer. Hij bleef "een gast op deze aarde", net als zijn romanpersonages Tunda, von Trotta, Job of Zipper, zoals het in een kranten-in memoriam luidde.
De sterjournalist
"Een schrijver die als je zijn handen zou amputeren desnoods de inkt uit zijn poriën zou laten gutsen", zo typeerde Erwin Mortier ooit Joseph Roth. Een pur sang schrijver was hij, die met een paar pennenstreken onnavolgbare personages kon neerzetten en een aura van droefenis, mededogen, ironie en zelfs een vleug sentiment over zijn boeken kon draperen. Maar hij bleef ongrijpbaar. "Geen mens krijgt echt hoogte van Roth. Hoe serieus is, bijvoorbeeld, het geschwärm van deze Jood met het katholicisme, hoe gemeend de Habsburgse dromerij van deze voormalige socialist?", noteert Schaevers in Oostende, de zomer van 1936.
De Joodse halfwees Roth, op 2 september 1894 geboren in Oost-Galicië ('het Siberië van het Habsburgse rijk'), studeerde in Wenen en nam in 1916 dienst in het leger. Om er meteen na de oorlog een stevig publicatieritme op na te houden, met diverse Duitse en Oostenrijkse kranten als opdrachtgever. Eerst in Wenen, waar hij "van Karl Kraus leerde wat een pen was: een wapen tegen domheid en boosaardigheid", aldus Benno Barnard. "Hij sprong er effectiever mee om dan het Oostenrijkse leger met de bajonet. Maar anders dan bij Kraus was de pen in zijn hand ook een toverstaf, waarmee hij een voorbije wereld opriep." Als fors betaald journalist maakte hij snel furore. Bewonderaar Geert Mak wordt bijna lyrisch als hij over Roths jachtige maar ambachtelijke finesse schrijft: "Zijn oeuvre ademt, als geheel, een typisch journalistieke combinatie van verbijsterend talent en richtingloze ijver."
Roths eerste roman Das Spinnennetz verscheen als feuilleton in de Arbeiter Zeitung, maar als zijn officiële debuut geldt Hotel Savoy uit 1924. Met Job uit 1930 - over een berooide Galicische onderwijzer die naar Amerika trekt - beleeft Roth zijn finest hour, met zelfs vertalingen tot in de VS én een verfilming. Maar dan is er het groots onthaalde Radetzkymars (1932), waarin hij de stuiptrekkingen van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie van een subtiel spinrag van melancholie voorzag. De geschiedenis van drie telgen van het geslacht von Trotta leest als "een lijkschouwing van het oude Oostenrijk", om nogmaals Benno Barnard te citeren.
Sympathie voor de underdogs en kleine luiden is een constante in zijn oeuvre, net als die lichte treurnis over een wereld die na de Eerste Wereldoorlog onherroepelijk is veranderd, vooral voor die teruggekeerde soldaten die Roth zo graag ten tonele voerde. "Hij verkeerde op intieme voet met de ondergang, hij was een van de grootste connaisseurs van de ondergang die de twintigste eeuw heeft voortgebracht", schrijft Arnon Grunberg in zijn inleiding bij de Nederlandse vertaling van Vlucht zonder einde.
Roth had een broertje dood aan beschouwelijkheid of abstractie en gaf de voorkeur aan portrettering, atmosfeer en tastbare verslaggeving. Maar toen Hitler aan de macht kwam in 1933 werd Roth persona non grata in Duitsland. Zijn boeken werden verboden en zijn inkomsten aangeslagen. Slordiger en ongelijker was zijn romanproductie nu, maar hij bleef gewiekst voorschotten lospeuteren bij zijn Nederlandse exiluitgevers. Eindbalans van dit 44-jarige bezeten schrijversleven: 1.300 artikelen journalistiek werk, zestien romans, negentien novellen en talloze feuilletons en verhalen, waarbij ook latere titels als De Kapucijnercrypte, Biecht van een moordenaar en Vlucht zonder einde niemand zich mag ontzeggen.
---
Roth in de spots
Bij Atlas Contact/Veen verschijnt het integrale werk van Joseph Roth. Zojuist zagen De Kapucijnercrypte en Vlucht zonder einde het licht. Bij Bas Lubberhuizen verscheen Hotelmens, Reportages en brieven, redactie Els Snick, met tekeningen van Peter van Hugten. Ook het nieuwe nummer van De Parelduiker besteedt aandacht aan Roth. Op 19 mei en 1 juni vindt een Roth-hommage plaats in Amsterdam en in Oostende. josephrothgenootschap.org
DIRK LEYMAN ■
Peter Jacobs
rt/aa/14 m
De Joods-Oostenrijkse schrijver Joseph Roth (1894-1939) was een nomade; hij noemde zichzelf een 'hotelburger'. 'Sinds mijn achttiende heb ik nooit in een huis gewoond. Ik logeerde hooguit een keer een week bij vrienden. Alles wat ik heb zit in drie koffers', schreef hij in 1929 aan collega en beschermengel Stefan Zweig. In zijn romans, brieven en krantenstukken wemelt het van de verwijzingen naar het hotelleven.
Vertaalster Els Snick, die vorig jaar verraste met een boekje over Roths wedervaren als vluchteling voor de nazi's in Nederland en België, maakte voor dit Rothjaar 2014 een selectie van vooral niet eerder vertaalde krantenteksten waarin de schrijver van 'Radetzkymars' het leven op hotel evoceert. Het werd een kleine bloemlezing met centraal enkele memorabele bladzijden die de rest bijna overbodig maken.
Je ervaart meteen dat het hotel, naast het café, Roths favoriete biotoop is. In het eerste stuk voelt hij zich dankzij de nette vouw in zijn broek en zijn gepoetste schoenen even miljonair onder de miljonairs in de lobby van een chique Berlijns hotel - waar hij niet eens een kamer heeft. In het volgende verhaal verkast hij naar een hotel voor handelsreizigers, dat hij in een passende gehakte stijl beschrijft.
Roth is een scherp observator die de poëzie in het banale ziet. Het hotel is het ideale anonieme decor voor een spion als hij die elke oogopslag van het personeel interpreteert, elk gebaar van de gasten noteert, elke beweging in de inkomhal betekenis geeft. Roth is bovendien een begenadigd portretschilder die erin slaagt op het doek ook het karakter van zijn model zichtbaar te maken. Die kwaliteit komt het best tot haar recht in het hart van dit boekje, de reeks 'Hotelwereld' die Roth in de eerste maanden van 1929 publiceerde in de 'Frankfurter Zeitung'. Daarin wordt een hotel in Marseille als een zoo met vervaarlijke beesten: de portier, de kok, de kelner, het kamermeisje, de directeur... Het is een genot om de volzinnen van die zeven stukken in vertaling te lezen; de schetsen zijn met ironie en mededogen overgoten en verraden een zekere nostalgie of, beter, melancholie. Prachtig zijn ook de illustraties die Peter van Hugten speciaal bij die reeks voor dit boekje maakte.
Bij zijn afscheid van het hotel in Marseille verwoordt Roth perfect waarom hij zo graag een hotelburger is: 'Mij zou het grote geluk een vreemde te zijn niet meer te beurt vallen mocht ik nog langer blijven. Ik zou het hotel tot een thuis degraderen als ik het niet zonder meer zou verlaten. Ik wil me hier thuis voelen, maar niet thuis zijn. Ik zou willen komen en gaan, komen en gaan.' (Peter Jacobs)
JOSEPH ROTH
Hotelmens.
Samenstelling, vertaling en commentaar door Els Snick, Bas Lubberhuizen, 126 blz., 14,95 ?.
¨¨¨¨è
(Peter Jacobs) ■
Peter Jacobs
rt/aa/14 m
De Joods-Oostenrijkse schrijver Joseph Roth (1894-1939) was een nomade; hij noemde zichzelf een 'hotelburger'. 'Sinds mijn achttiende heb ik nooit in een huis gewoond. Ik logeerde hooguit een keer een week bij vrienden. Alles wat ik heb zit in drie koffers', schreef hij in 1929 aan collega en beschermengel Stefan Zweig. In zijn romans, brieven en krantenstukken wemelt het van de verwijzingen naar het hotelleven.
Vertaalster Els Snick, die vorig jaar verraste met een boekje over Roths wedervaren als vluchteling voor de nazi's in Nederland en België, maakte voor dit Rothjaar 2014 een selectie van vooral niet eerder vertaalde krantenteksten waarin de schrijver van 'Radetzkymars' het leven op hotel evoceert. Het werd een kleine bloemlezing met centraal enkele memorabele bladzijden die de rest bijna overbodig maken.
Je ervaart meteen dat het hotel, naast het café, Roths favoriete biotoop is. In het eerste stuk voelt hij zich dankzij de nette vouw in zijn broek en zijn gepoetste schoenen even miljonair onder de miljonairs in de lobby van een chique Berlijns hotel - waar hij niet eens een kamer heeft. In het volgende verhaal verkast hij naar een hotel voor handelsreizigers, dat hij in een passende gehakte stijl beschrijft.
Roth is een scherp observator die de poëzie in het banale ziet. Het hotel is het ideale anonieme decor voor een spion als hij die elke oogopslag van het personeel interpreteert, elk gebaar van de gasten noteert, elke beweging in de inkomhal betekenis geeft. Roth is bovendien een begenadigd portretschilder die erin slaagt op het doek ook het karakter van zijn model zichtbaar te maken. Die kwaliteit komt het best tot haar recht in het hart van dit boekje, de reeks 'Hotelwereld' die Roth in de eerste maanden van 1929 publiceerde in de 'Frankfurter Zeitung'. Daarin wordt een hotel in Marseille als een zoo met vervaarlijke beesten: de portier, de kok, de kelner, het kamermeisje, de directeur... Het is een genot om de volzinnen van die zeven stukken in vertaling te lezen; de schetsen zijn met ironie en mededogen overgoten en verraden een zekere nostalgie of, beter, melancholie. Prachtig zijn ook de illustraties die Peter van Hugten speciaal bij die reeks voor dit boekje maakte.
Bij zijn afscheid van het hotel in Marseille verwoordt Roth perfect waarom hij zo graag een hotelburger is: 'Mij zou het grote geluk een vreemde te zijn niet meer te beurt vallen mocht ik nog langer blijven. Ik zou het hotel tot een thuis degraderen als ik het niet zonder meer zou verlaten. Ik wil me hier thuis voelen, maar niet thuis zijn. Ik zou willen komen en gaan, komen en gaan.' (Peter Jacobs)
JOSEPH ROTH
Hotelmens.
Samenstelling, vertaling en commentaar door Els Snick, Bas Lubberhuizen, 126 blz., 14,95 ?.
¨¨¨¨è
(Peter Jacobs) ■
J. IJbema
Bundel reportages en brieven van de Oostenrijkse auteur Joseph Roth (1894-1939) die zijn leven grotendeels schrijvend (en drinkend) in hotels doorbracht. De feuilletonachtige stukken geven op virtuoze wijze het karakter van het hotelpersoneel weer en biedt en passant een heldere kijk op het politieke klimaat van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. De brieven, grotendeels aan collega-auteur Stefan Zweig, geven een indruk van de financiële zorgen die Roth vooral in de jaren dertig kende. Een sympathiek uitgaafje, al is onduidelijk waarom niet voor meer van de veel boeiender reportages is gekozen. Een groot deel van het werk van Roth (schrijver van de monumentale roman 'Radetzkymarsch') wordt de laatste tijd opnieuw in Nederlandse vertaling uitgegeven.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.