In Darwins woorden : leven, werk en denken van Charles Darwin
Chris Buskes
Ranne Hovius (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Nieuwezijds, cop. 2013 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OVER LITERATUUR-SCHRIJVERS : 829.2 HOVI |
15/09/2013
In dit soepel en trefzeker geschreven boek gaat Ranne Hovius na welke sporen de twee eeuwen oude maar in de loop van die tijd aan vele veranderingen onderhevige psychiatrische wetenschap in de literatuur heeft nagelaten. De aan deze onderneming onderliggende idee is eenvoudig: schrijvers voeren gekke mensen ten tonele en doen dit op een manier die uitdrukking geeft aan de eigentijdse, door de psychiatrie verbreide opvattingen over waanzin. Veel meer omtrent de gehanteerde methodologie en inzet van het boek vindt men in de kort gehouden inleiding niet terug. Het geheel berust op de humanistische idee dat een mens toch wel meer en anders is dan wat zelfs de geleerdste psychiater over hem weet te vertellen. Literatuur vormt op de wetenschappelijke casus een aanvulling wanneer ze de individuele en daarom veelal eenzame ervaring van psychisch lijden een centrale plaats toebedeelt. Aangezien de schrijver niemand hoeft te genezen, kan hij op een vrijere manier datgene beschrijven wat een psychiater in objectiverend jargon weergeeft en probeert weg te werken. Toch is wie schrijft, aldus Hovius, gebonden aan wat aannemelijk zal lijken en daarom ontleent hij inzichten aan de recentste psychiatrie.
Het boek schetst chronologisch de verschillende opvattingen omtrent waanzin en hoe die door auteurs in romans en verhalen werden verwerkt. Het eerste hoofdstuk bevat in een notendop een eeuwen overspannende ontwikkeling binnen de omgang met waanzin. In Jane Eyre (1847) van Charlotte Brontë houdt Lord Edward Rochester zijn echtgenote, Bertha Mason, angstvallig opgesloten. Getrouwd zijn met iemand die krankzinnig blijkt te zijn, is een terneerdrukkende last die uit plichtsbewustzijn wordt gedragen. Weinig zorg en mededogen zijn de echtgenotes deel, want haar gekte — die met erfelijke belasting en ontspoorde seksualiteit wordt verbonden — ervaart men als weerzinwekkend.
In de 120 jaren na het verschijnen van de roman blijkt er zoveel te zijn veranderd, dat de Britse schrijfster Jean Rhys het nodig acht het dossier ‘Bertha Mason’ te heropenen en aan haar een nieuwe roman te wijden, Wide Sargasso Sea (1966). De schrijfster spint geen nieuw verhaal rond de ongelukkige echtgenote, maar gaat dieper in op de voorgeschiedenis en ontwikkeling van haar waanzin. Deze is daarmee niet het voorwerp van diepe maar makkelijke afkeuring, want ze moet vooreerst begrepen worden binnen de psychosociale context waarin ze verschijnt.
Die poging tot begrip is het resultaat van de overgang binnen de psychiatrie van opsluiten naar opvoeden (denk aan de ‘morele behandeling’ en Philippe Pinel) en, later, de zoektocht naar oorzaken die in de samenleving, het gezin en/of de vroege kindertijd te situeren zijn. Daarmee komt de patiënt centraal te staan en niet het ongemak van de omgeving, en wordt de psychiatrie in min- of meerdere mate losgeweekt uit een strikt medische aanpak met exclusieve aandacht voor de vermeende organische oorzakelijkheid van waanzin.
De net vermelde traitement moral bleek snel op haar limieten te botsen, wat te illustreren valt met de harpspeler Augustin uit Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre (1796). Waanzin blijkt weerstand te bieden aan morele behandeling en wellicht mede vanwege die weerbarstigheid komt men tot defaitistische opvattingen omtrent haar erfelijke oorsprong. Emile Zola, bijvoorbeeld, hechtte aan de idee van degeneratie: nakomelingen erven de goede, maar ook de slechte kenmerken van hun ouders. Slechte kenmerken kunnen door de omgeving of door bepaald gedrag worden versterkt, en worden op hun beurt aan de volgende generatie doorgegeven. Dit proces leidt er uiteindelijk toe dat de familie door allerhande kwalen en steriliteit uitdooft. Ook een positieve ‘generatie’ betekent geen garantie op een gezond en gelukkig leven, want het individu kan terugvallen in een eerder stadium van ontwikkeling en primitief gedrag vertonen. Deze theorie van het atavisme biedt het merkwaardige samengaan van erfelijke belasting én individuele verantwoordelijkheid die waanzin moeten verklaren. Die sfeer van onvermijdelijke neergang en morele laakbaarheid kenmerkt veel verhalen uit de tweede helft van de negentiende eeuw waarin waanzin tot thema wordt gemaakt.
Er mag binnen de psychiatrie veel zijn veranderd, het blijft meestal bij tasten in het duister omtrent de precieze oorzaken van mentale aandoeningen. Vandaar dat men zich vandaag onthoudt van alomvattende verklaringen en zich beperkt tot een classificatie van symptomen. Dit zou alvast het begin kunnen betekenen van psychiatrie als ‘serieuze’ wetenschap, in die zin dat men het er tenminste over eens is wat met labels als schizofrenie, autisme of depressie wordt bedoeld. Dit is niet zonder repercussies op de hedendaagse literatuur, waarvan John Wrays in 2009 Lowboy verschenen een typevoorbeeld is. De auteur baseerde zich op de Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) en vermeldt dit expliciet in de dankbetuiging. Ook de medicalisering en de daarmee verbonden farmacologische aanpak van depressie wordt op kritische wijze gethematiseerd in Jonathan Franzens De correcties.
Ik laat hier de ongemeen boeiende hoofdstukken over tussenliggende episodes — met onder meer mesmerisme, psychoanalyse en antipsychiatrie — onbesproken en gebruik de resterende regels voor een bedenking. Bij lectuur van het boek beklijft vooral de bonte geschiedenis van de psychiatrie en blijkt de aangehaalde literatuur daarin wat bleek uit te vallen. Soms heeft dit te maken met het beperkt aantal bladzijden dat nog overblijft om binnen de schets van de psychiatrie ook voor de literaire voorbeelden plaats in te ruimen. Meer fundamenteel, evenwel, is dit te wijten aan het beperkende opzet van het boek: literatuur drukt bepaalde ideeën uit. Daardoor is haar rol die van illustratie en voorbeeld, en wordt de meer fundamentele relatie die er mogelijk tussen schrijven en waanzin bestaat, niet vermeld, laat staan onderzocht. Ik denk hierbij aan de specifieke, ‘waanzinnige’ taal van auteurs als de door Ranne Hovius geheel onvermeld gelaten Kafka, Beckett, Roussel of Duras of het met hun waanzin intiem verknoopt schrijverschap van Hölderlin en Joyce.
[Dominiek Hoens]
G. Boomsma
In romans, verhalen en toneel van Gogol, Goethe, Shakespeare en vele andere beroemde schrijvers in dit overzicht is gekte, in welke gedaante ook, altijd onderdeel van het grotere narratieve geheel en nooit een simpele case study. Psychologe Hovius reduceert die romans helaas te vaak tot gektegevallen, alsof literatuur een illustratie is bij ideeën over waan en wezen. De Romantiek, het naturalisme, het fin de siècle: alles komt in vogelvlucht voorbij, ook Nederlandse auteurs als Couperus, Emants en Van Eeden. Wat opvalt aan de bundel, is wat eraan ontbreekt. De schrijfster heeft geput uit de bekende wereldliteratuur én uit secundaire literatuur, die nauwelijks wordt vermeld. Er bestaat een boekenkast vol over literatuur en gekte (ook in Nederland), maar dit boek laat die vooral links liggen. Voor wie niets weet over de band tussen krankzinnigheid en literatuur is dit een goede inleiding. Voor de ingewijde lezer brengt het boek niets nieuws.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.