Handen : wat we met ze doen - en waarom
Darian Leader
Darian Leader (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Pelckmans, 2012 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 700.6 LEAD |
28/02/2013
Na Het nieuwe zwart en Wat is waanzin?, is De Mona Lisa stelen het derde boek van Darian Leader dat op korte tijd in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld. Het boek — keurig vertaald door Paulus Van Bortel en Henri Bloemen — dateert al van tien jaar geleden, maar beantwoordt blijkbaar aan een niet aflatende interesse voor psychoanalytisch geïnspireerde essays. In het geval van Darian Leader hoeft dit weinig verbazing te wekken: de man heeft een vlotte pen, weet een wat aftastende maar bij momenten trefzekere toon te treffen, en getuigt van een onnadrukkelijke, daarom des te indrukwekkender eruditie. Het euvel, evenwel, dat de meeste van zijn boeken kenmerkt, ligt in de disparate aanpak van het onderwerp. Er worden niet één of enkele stellingen ontwikkeld, het onderwerp wordt vanuit diverse, verre van naadloos bij elkaar aansluitende invalshoeken benaderd. Dat levert een onevenwicht op, waarbij het ene, heel sterke hoofdstuk andere, wat minder ontwikkelde bladzijden in de schaduw stelt, snel doet vergeten en dus in zeker opzicht ook goedmaakt. In het geval van De Mona Lisa stelen is dit duidelijker omdat het maar liefst negentien korte hoofdstukken telt, die qua argumentatieve kracht sterk van elkaar verschillen.
Toch benadert de auteur zijn onderwerp — plastische en audiovisuele kunst — vanuit één overkoepelend perspectief, de lacaniaanse psychoanalyse. Daardoor kan het essay niet alleen als een proeve van ‘toegepaste’ psychoanalyse worden gelezen, maar ook als een inleiding op de basisintuïties en -begrippen van deze discipline. Het slaagt beter in die laatste taak dan in de eerste, wat niet wegneemt dat de lacaniaanse blik op kunst verhelderend is. De ‘blik’ mogen we hier letterlijk nemen, want kijken vormt de rode draad van het boek. Kijken om, bijvoorbeeld, niets te zien; wat wordt geïllustreerd door de merkwaardige geschiedenis van de ontvreemding van Leonardo da Vinci’s Mona Lisa uit het Louvre. Op 21 augustus 1911 werd het schilderij gestolen, om pas twee jaar later samen met de dief — Vincenzo Peruggia, een werknemer van het museum — te worden teruggevonden. Wat Leader interesseert, is het merkwaardige fenomeen dat tijdens de verdwijning de populariteit van het werk nog toenam en dat er duizenden, inclusief Franz Kafka en Max Brod, kwamen kijken naar de lege plek die het ooit had ingenomen. Dit noopt vanzelfsprekend tot bespiegelingen over de waarde van dingen die we pas na, misschien dankzij het verlies ervan inzien, maar eveneens tot de stelling dat kunst geen leegtes opvult maar die creëert. Dit laatste kan verklaren waarom toeristen en Parijzenaars naar het ontbreken van de Mona Lisa kwamen kijken, omdat het slechts een andere, ietwat aparte manier is om de spanning tussen het werk en de (lege) plaats die het omhult te ervaren.
Die leegte duikt ook op in andere hoofdstukken, waarin de moeilijk scherp te stellen notie ‘sublimatie’ ter sprake komt. Onder andere in zijn studie over da Vinci heeft Freud het erover en verbindt deze aan een infantiele nieuwsgierigheid naar het seksuele verschil, de afwezigheid van een penis bij de moeder in het bijzonder. Deze nieuwsgierigheid wordt door de adolescent Leonardo gesublimeerd tot onderzoek van wetenschappelijke en artistieke aard. Dat is een eerste, bekende versie van waar het bij sublimatie om zou gaan: een (lage) seksuele drift wordt van zijn doel afgebogen ten voordele van een door maatschappij en cultuur (hoger) gewaardeerde activiteit. De lacaniaanse ingreep op Freuds onafgewerkte theorie van de sublimatie, bestaat in het wijzen op de onmogelijkheid van het object waar de seksuele drift op uit was. Vanuit die optiek bestaat sublimatie dan niet zozeer in het deseksualiseren van het doel — ik gebruik kijkdrift niet ter seksuele bevrediging maar om aan wetenschap te doen — maar in het realiseren van een leegte die de onmogelijkheid van het ultiem bevredigende object een welomlijnde plaats geeft.
Dat kijken geen loutere opname en actieve verwerking van visuele prikkels uit de buitenwereld is, wordt onder meer duidelijk wanneer men het intersubjectieve aspect ervan mee in rekening brengt. We kijken niet alleen, we worden ook bekeken. Nogmaals naar da Vinci verwijzend blijkt dit volgens Freud uit de interiorisering van de blik van de ander. Da Vinci’s vermeende homoseksualiteit is niet terug te voeren naar wat men gniffelend een ‘te sterke moederbinding’ noemt, maar naar de identificatie met de blik waarmee zijn moeder hem ooit welwillend bekeek — en waarmee de volwassen Leonardo andere mannen bekijkt. Zo kan het ook gebeuren dat een mens in moeilijke tijden het eigen spiegelbeeld of portret niet herkent, wat een verband kan hebben met het verlies van een significante ander die de blik waarmee we onszelf zien ondersteunde. Dit overkwam de Engelse schilder Laurence Stephen Lowry.
Voorbij die intersubjectieve dimensie is de blik als object gesitueerd. Dit kan wat vreemd klinken, want de blik of het kijken wordt doorgaans begrepen als datgene waarmee men objecten ziet en dus als wat zelf geen object kan zijn. Toch onderbouwt Leader, in navolging van Lacan, die stelling met een analyse van Holbeins De ambassadeurs (1533). Deze analyse kunnen we hier niet bespreken, maar wel kan worden vermeld dat het schilderij met de toeschouwer een spel speelt, waarbij deze laatste wordt geconfronteerd met het eigen kijken. Daarbij wordt het kijkende oog onthecht van het eigen lichaam en keert het terug als een vreemde blik die de kijker ondervragend aanstaart. Wat, in het freudiaanse universum verwijlend, onwillekeurig herinnert aan koning Oedipus die, naar het oordeel van de dichter, een oog te veel had. [Dominiek Hoens]
Dr. Michel Thys
De diefstal in 1911 van de Mona Lisa uit het Louvre die grote menigten lokte om te komen kijken naar de lege plek waar het schilderij had gehangen, is voor Leader het vertrekpunt van zijn psychoanalytische exploratie van de menselijke blik. Wat gebeurt er eigenlijk als we naar een kunstwerk kijken en wat hopen we er te vinden? Geïnspireerd door Freud en Lacan en kunstfilosofen gaat dit boek over het onderscheid tussen het kunstwerk en de plaats die het inneemt, over het kunstwerk als symbool van een illusoir verloren object, het kunstwerk als evocatie van de lege plaats waar rond ons verlangen cirkelt en als poging te laten zien wat zich niet laat voorstellen. Zo cirkelt dit met enkele zwart-witfoto's geïllustreerde boek rond de Mona Lisa, maar het verwijst ook naar kunstenaars als Picasso en Bacon. Soms wat gezocht, maar meestal origineel en scherpzinnig loodst de auteur – bekend van onder meer 'The New Black' (2008) en 'What is Madness?' (2011) – de lezer behendig door de lotgevallen van de esthetische aanschouwing. Een rijk boek, tien jaar na de oorspronkelijke uitgave knap vertaald.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.