De hemelse jager
Roberto Calasso
Roberto Calasso (Auteur), Els Van der Pluijm (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Wereldbibliotheek, 2013 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 11760 |
31/10/2013
In De droom van Baudelaire komt Roberto Calasso terug op thema’s die hij reeds aankaartte in De literatuur en de goden (2001), zoals de ambigue manier waarop Baudelaire de vernieuwing in de kunst belichaamde.
Het herkennen van de klassieke schoonheidspotentie in het culturele verval van het romantisme was voor Baudelaire de aanzet voor het nieuwe. Zijn beleving van Parijs in de vroege industriële fase, zijn beschrijving en evocatie van de tot koopwaar vervallende mens en de daarmee gepaard gaande herdefiniëring van het ‘sterke individu’, dat alles is door Walter Benjamin uitvoerig gedocumenteerd. Opmerkelijk genoeg citeert Calasso slechts enkele keren Benjamin; de lezer voelt in dit boek Calasso’s niet geringe ambitie om door te dringen in suggestieve substraten in het dichtwerk van Baudelaire.
Een van die substraten is dat van de toenmalige schilderkunst. Al vroeg had Baudelaire zich ontpopt tot een fijnzinnig commentator van de Parijse Salons d’Automne, en had telkens getoond dat hij een neus had voor de nieuwe mentaliteit. De intuïtieve aanvangssignalen van het nieuwe werden opgevangen door een geest die wist dat hij laboreerde aan een nieuw discours. Wanneer hij door de bril van Baudelaire schrijft over schilders als Degas, Ingres en Delacroix is Calasso op zijn best. Hij kan uitzonderlijk goed kijken naar wat een schilderij aan de goede verstaander zegt; een kunst die ook Baudelaire beheerste.
Centraal in het boek staat een droom van Baudelaire, waarin hij, op blote voeten en met zijn pik uit zijn voorbroek, tot zijn schaamte door een bordeel dwaalt waar architecturale tekeningen aan de muur hangen. Calasso toont treffend aan hoe de imaginatie van Baudelaire de motieven van het particuliere, het erotische, de individualiteit en het collectieve met elkaar verbindt in een vroegmoderne allegorie. Het bordeel is een museum, maar in dezelfde beweging is het museum natuurlijk ook altijd een bordeel, dat zijn intimiteiten schaamteloos toont en de bezoeker dan ook nog zelf beschaamd achterlaat.
Vandaar dat dit boek gelezen kan worden als een originele peripetie door een denkbeeldig museum van de negentiende-eeuwse moderniteit, waarbij de intuïtieve blik van Baudelaire versmelt met de acribische opmerkzaamheid van Calasso. De rode draad is eigenlijk een verhaal dat nooit met zoveel woorden wordt verteld: het nieuwe uit zich in wat men een ‘dialectische feeërie’ met het bestaande zou kunnen noemen.
Vernieuwing die er werkelijk toe doet, zo lijkt Calasso ons te willen tonen, komt voort uit de gewijzigde temperamenten van sterke enkelingen die een cluster aan zienswijzen en houdingen ontwikkelen die aanleiding geven tot een nieuwe vorm van representatie van het innerlijke leven. Dat dit zich bij Baudelaire uitte als een zeldzame combinatie van overgeleverde versvormen met nooit geformuleerde sensaties, vormt de basis voor zijn feilloos aanvoelen van wat er bij de genoemde schilders op het spel stond. De droom over het bordeel was de profetie van een tijdperk dat nog maar amper begon zich te laten ontcijferen. Met De droom van Baudelaire documenteert Calasso de dialectische feeërie van de late negentiende-eeuwse ‘nieuwe schoonheid’ op magistrale wijze.
(Dit is een abstract van een artikel van Stefan Hertmans. De volledige tekst is verschenen in De Leeswolf 4, 2013.)
[Stefan Hertmans]
Matthieu Kockelkoren
Centraal in deze diepzinnige studie staat de Franse dichter Charles Baudelaire, auteur van de beroemde dichtbundel 'Les Fleurs du Mal', prozagedichten en kunstkritieken. Naast een (terloopse) levensbeschrijving wordt een interpretatie geven van diens 'metafysische antenne' die hem in staat stelde verbanden te leggen tussen diverse soorten indrukken en artistieke expressies. Hiervoor wordt het dichtwerk van Baudelaire verklaard en in een context geplaatst, maar wordt er vooral aandacht besteed aan de schilders die hem intrigeerden: Ingres, Delacroix, Constantin Guys, Degas en Manet. Het boek is opgezet als een erudiete en fraai geïllustreerde causerie waarin de gids als een enthousiaste 'touche à tout' met veel verrassende citaten diverse zijpaden betreedt en zijn toehoorders soms naar adem laat happen. Meer nog dan de zoveelste Baudelaire-studie is het een boeiend overzicht van de schilderkunst van het Second Empire. Uitstekend vertaald.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.