Pieter Daens, of Hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht
Louis Paul Boon
Louis Paul Boon (Auteur), W.L. Bouthoorn (Illustrator), Kris Humbeeck (Medewerker)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, 2012 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BOON |
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, 1989 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : BOON |
Magazijn |
De Arbeiderspers, cop. 1979 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 11206 |
Frank Hellemans
il/pr/18 a
Hij was de Vlaamse versie van de bende van Cartouche. Jan de Lichte, de legendarische rovershoofdman uit Aalst, stierf drie jaar jonger dan zijn Franse voorbeeld. Hij was pas 25 toen hij op 13 november 1748 in het openbaar werd geradbraakt, samen met tientallen anderen van zijn kornuiten. Louis Paul Boon, zelf een Aalstenaar, kende het verhaal dankzij zijn grootvader Sooi en besloot het geval De Lichte uit te spitten en van hem een heuse revolutionair te maken. De bende van Jan de Lichte, Boons bandietenroman, verscheen in boekvorm voor het eerst in 1953 en werd nu samen met De zoon van Jan de Lichte uit 1961, heruitgegeven als achtste deel van het Verzameld Werk. Wie vandaag beide boeken-in-één samen leest, wordt geconfronteerd met het arme, zeer arme Vlaanderen uit de achttiende eeuw en met een onoverzichtelijk kluwen van schermutselingen waarbij vooral de stakkers zichzelf uitmoorden. Hij merkt ook hoe Boon de vader in het eerste luik heel anders laat praten dan de zoon in het tweede. Zo heroïsch en rebels De Lichte senior het volk toespreekt vanaf het schavot in onversneden Bargoens ('Voor geen chanterik peu': voor geen gendarme bang), zo voorzichtig en bijna politiek correct klinkt het bij De Lichte junior: 'Ik gun iedereen datgene wat hij graag heeft.' Dat Louis de Lichte, de fictieve zoon die in tegenstelling tot de historisch authentieke vader nooit echt heeft bestaan, de voornaam draagt van de schrijver, zegt veel over Boons veranderde kijk op de revolutie. Terwijl hij die in 1953 nog scheen te begroeten en zelfs in de hand te willen werken, loopt hij er in 1961 in een wijde boog omheen. Want de tijden waren veranderd.
De bende van Jan de Lichte maakt literair de meeste indruk. Boon concentreert zich op de laatste drie jaren uit het leven van de bendeleider. Hij schildert een zinderend beeld van het volksleven in de streek van Aalst tussen 1745 en 1748. De duizenden havelozen op het Vlaamse platteland leven er van de hand in de tand. De plaatselijke notabelen, vooral de kasteelheren, persen hun pachters uit tot de laatste cent. Kortom, geen betere voedingsbodem voor een opstand dan dit verpauperde 'ongedierte'. De Lichte voelt zich geenszins geroepen tot het heldendom maar de omstandigheden, zij willen het zo. Boon gaat echter de volkswoede niet idealiseren. Het blijkt integendeel dat De Lichte door 'dweersdrijvers en nijdassen' uit eigen omgeving uiteindelijk het onderspit zal moeten delven. De revolutie, aldus de schalkse verteller, eet haar kinderen op en De Lichte komt terecht in een orgie van geweld. Boon zou Boon niet zijn als hij de dubbelzinnige fascinatie voor fysiek geweld niet zou beschrijven. De martel- en vechtpartijen laten geregeld een streepje bloot zien. Daarbij is Boon niet vies van sadomasochistische intermezzi: 'Ik heb daar een niet te beschrijven plezier in met de vrouwen, die niet van ons ras zijn, mijn gewrongen vuist in het aangezicht te slaan. Ik weet niet, maar ik heb daar meer genot van, dan dat ik met hen in een bed zou liggen.' De archaïserende stijl van de avontuurlijke volkse vertellingen, die Boon hier hanteert, dempt de intensiteit van het gesuggereerde. Maar dat neemt niet weg dat Boon allesbehalve een groteske persiflage serveert.
De zoon van Jan de Lichte is een totaal ander boek. Deze keer geen wervelende, intense evocatie van infernaal geweld, maar een bijna afstandelijke stijloefening. Boon laat de aanloop naar de Franse Revolutie door vijf verschillende personages uit de entourage van Louis de Lichte becommentariëren. Hun uiteenlopende visies op hetgeen er in de laatste helft van de achttiende eeuw gebeurde, schilderen een weids portret van verlichte filosofen, de opkomst van de loge en van het industriële tijdperk. In deze eeuw van de aardappel en van de industriële productie is er geen plaats meer voor bandieten, aldus de klaarkijkende ex-penningmeester van de bende die zijn eigen weverij heeft opgericht: 'De ware toekomst lag nu in handen van werkers, van fabrikanten, van lui die een bedrijf wisten uit de grond te stampen.' Boon blikt in dit tweede deel al vooruit naar de negentiende eeuw met zijn Pieter Daens terwijl hij in het eerste nog lonkt naar de brute energie van de zestiende-eeuwse Beeldenstorm, zoals die postuum beschreven staat in zijn Geuzenboek. Wie deze Boon leest, begrijpt hoe verwant de geschiedschrijver en de roman- auteur zijn. En ook hoe volks maar tegelijk aristocratisch het janusgezicht van Boon er wel uitzag.
31/12/2007
Het enige boek dat mijn op een keer gehospitaliseerde vader-de-werkman ooit las was De bende van Jan de Lichte ? en hij heeft het uitgelezen, hoewel hij toen al uit het ziekenhuis was ontslagen. 'Een volksboek met ondergrondse bedoelingen', zo noemde Boon de oerversie van deze bandietenroman. De plot is niet zo moeilijk na te vertellen: bandiet Jan de Lichte richt een roversbende op die de buit onderling zou verdelen en die zich met name aan de rijken en de onderdrukkers zou vergrijpen. Maar uiteindelijk wordt de bendeleider ter dood gebracht en lijkt de orde hersteld.
Een roman met een braaf-christelijke moraal, wie wind zaait enzovoort en moge het goede zegevieren etcetera? Nee, daarvoor is Boon al van in het begin van zijn carrière te zeer een sluipmoordenaar van de geldende moraal, te zeer verbitterd en gedesillusioneerd. In de jaren '50 kan hij geen onversneden utopische romans meer schrijven. Eerlijke mensen lijken in dit door armoe en bezetting geteisterde arm Vlaanderen (we schrijven midden 18e eeuw) alras en zonder uitzondering tot lagere instincten gedwongen te worden. Dat geldt zowel voor slachtoffers van de bende als voor de bendeleden zelf, waar net als elders verraad welig tiert. En de zaken worden er niet beter op door het genadeloze geweld waarmee de Franse bezetter reageert op elke vorm van ondermijning. Allengs worden ook de besten gegrepen door een spiraal van geweld, verwordt de mens Jan de Lichte langzaam tot een moordmachine die niet langer gedreven wordt door idealen maar door wraak. Hij wordt daartoe aangezet door het verraad in eigen kring, de folteringen die zijn gearresteerde vrouw moest ondergaan en door de opruiende praat van twee nimfen met appelborstjes ? regelrechte wraakgodinnen (ook al een herkenbaar motief in Boons werk). Het staatsgeweld slaat de anarchistische bende neer, het volk joelt omdat de duivel gevat is en Vlaanderen mag verder stikken in de ellende waartegen het zich niet kan en wil verzetten.
In De zoon van Jan de Lichte zet Boon enkele jaren later het verhaal voort, verteld nu door vijf hoofdpersonages, waaronder de flierefluiter Louis (!) de Lichte. Louis Paul Boons vooruitgangspessimisme is intussen alomtegenwoordig. De oud-bendeleden proberen zich weer te organiseren, trachten weer een anarchistische gemeenschap in de marge van de rotte maatschappij op te zetten, daarbij aangevuurd door idealen van de Franse revolutie maar net zo goed door hebzucht. Uiteindelijk zal de boekhouder van de oorspronkelijke bende een fabriek opzetten in Gent; hij kiest als site een voormalig tuchthuis. Hier verwordt het schone ideaal van een betere wereld onder druk van de economie en de "redelijke en positieve" vooruitgang ? een allegorie van de opkomst van het kapitalisme. De fabriek kan alleen draaiende worden gehouden door middel van extreme repressie tegen werkonwilligheid en cynische uitbuiting van het werkvolk. Veelbetekenend voor Boons visie op de wereld van vandaag is de uitspraak van Cottenier, de bendezot, nl. "dat er steeds allerlei verbeteringen komen, maar dat het er nooit eens mee betert." Dat is geen per ongeluk uitgesproken woord van een zot, want Boon heeft de uitspraak later gerecycleerd in Als het onkruid bloeit (De Leeswolf 2006, p. 93) en ze daar zelfs in de mond gelegd van zijn eigen alter ego. Het hoofdstuk over de fabriek, haar wrede bloei en bloedige ondergang, is zonder meer het sterkste en meest lucide uit dit tweeluik. Een van de weinige overlevenden van deze episode, Louis de Lichte, die zich in tegenstelling tot zijn vader altijd afzijdig wist te houden, trekt zich op het einde van de roman terug uit de maatschappij ? een slot dat erg doet denken aan de laatste woorden in Voltaires Candide: "Il faut cultiver notre jardin." [Kris Lauwerys]
Redactie
Bijna klassiek geworden verhaal over een achttiende-eeuwse figuur uit Vlaanderen die met zijn bende het land terroriseerde. Door allerlei mislukkingen en tegenslagen eindigde zijn leven, en dat van een deel van zijn aanhangers, aan de galg. In het vervolg, 'De zoon van Jan de Lichte', laten de uiteengeslagen resten van zijn bende alle vroegere idealen varen in het verarmde en geplunderde Vlaanderen. Deze werken, waarin de auteur aansluit bij de oude volksboeken vol snel op elkaar volgende gebeurtenissen, behoren tot zijn meest leesbare boeken. Geïllustreerd met kleine tekeningen in zwart-wit, kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.