Totaliteit en oneindigheid : essay over de exterioriteit
Emmanuel Levinas
Theo de Boer (Auteur), Ger Groot (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Sjibbolet, 2013 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 290 BOER |
15/04/2013
Toen Nietzsche in de jaren tachtig van de negentiende eeuw de dood van God afkondigde, realiseerde hij zich met de hem eigen nagenoeg ongeëvenaarde luciditeit dat hij de mensheid niet had bevrijd, maar integendeel met een enorme last had opgezadeld. Zijn vragen zinderen nog na: ‘Is de grootheid van deze daad niet te groot voor ons, mensen? Welke verzoeningsrituelen moeten we bedenken om troost te vinden voor deze bloedige daad?’ Intussen zijn de kerken inderdaad de grafzerken van God geworden, zoals voorspeld door de filosoof met de hamer, maar het religieus gevoel is niet verdwenen; integendeel, we worden geconfronteerd met een religieuze hardnekkigheid die vooral voor verbeten bestrijders van kerk en geloof volkomen onbegrijpelijk blijft. De dogmatische uitspraken van de religie zijn in de afgelopen twee eeuwen almaar onwaarschijnlijker geworden, maar toch blijkt de aantrekkingskracht van het religieuze minder afgenomen dan men vanuit puur rationeel standpunt zou verwachten. Dat is in het kort het uitgangspunt van deze dialoog, waarin twee filosofen zich over het religieuze vraagstuk buigen en zich afvragen of een religie zonder God mogelijk is.
Theo de Boer, die in de vorige eeuw bekendheid verwierf met belangrijke studies over fenomenologie (o.m. Van Brentano tot Levinas), heeft een protestantse achtergrond; Ger Groot, die zijn eerste stappen in de filosofie zette met een studie over de invloed van Nietzsche op het Franse denken (getiteld Vier ongemakkelijke filosofen: Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida), heeft een katholieke achtergrond. De Boer zet uiteen dat de kritiek op de klassieke metafysica, die met de verlichting een aanvang genomen heeft, ook de rationele theologie heeft aangetast. Sinds Aristoteles in zijn metafysica God omschreef als ‘noêsis noêseôs’ (‘het denken dat zichzelf denkt’), heeft de rationaliteit erop vertrouwd dat ze door logisch te redeneren de eigenschappen van God kon vinden: onveranderlijkheid, alomtegenwoordigheid, zelfveroorzaking, onafhankelijkheid. Deze aspiraties heeft de rede of de rationaliteit intussen afgelegd; Kant heeft het ontologisch godsbewijs definitief onderuitgehaald, een kritiek van de rede geschreven, dit wil zeggen de grenzen van de rede blootgelegd, en op die manier opnieuw ruimte gemaakt voor het geloof. Nog in de twintigste eeuw stelde Heidegger dat niemand bidt of knielt voor de God die zichzelf veroorzaakt en dus ‘causa sui’ is. Intussen had de klassieke theologie geconstateerd dat het filosofische godsbegrip moeilijk te rijmen valt met een religie waarin noties als ‘incarnatie’ en ‘kenosis’ centraal staan. De vraag hoe de theologie aandacht kon schenken aan geopenbaarde heilsfeiten als het verbond tussen God en zijn volk of de menswording van de zoon Gods, werd alsmaar prangender, ook omdat die heilsfeiten geen rationele waarheid, maar een historische en contingente waarheid (beweren te) onthullen. Pascal had het over de God van de filosofen en de God van de aartsvaders; in het spoor van Kierkegaard wordt bij Barth, Bonhoeffer en anderen een christologie ontwikkeld.
Ger Groot neemt als uitgangspunt San Manuel Bueno, heilige en martelaar, een novelle uit 1930 van de Spaanse schrijver-filosoof Miguel de Unamuno. In die novelle wordt een dorpspriester ten tonele gevoerd die een bijna heilige toewijding aan zijn roeping aan de dag legt, terwijl hij diep in zijn hart het geheim met zich draagt dat hij zijn geloof in God is kwijtgeraakt. Aan niemand vertelt hij over dat verpletterende besef, hij blijft de heilige riten voltrekken en zich tegenover zijn parochianen de voorbeeldige mens betonen die hij altijd is geweest. In de plaats van dit personage als een hypocriete leugenaar te brandmerken, verdedigt Groot zijn houding, omdat hij gelooft in de kracht van het gebaar. Hij verdedigt dan ook de stelling dat religies niet de waarheid in pacht hebben, noch een theoretisch kader bieden om de werkelijkheid te begrijpen. Religie en wetenschap rivaliseren niet met elkaar: de wetenschap vertelt ons hoe de werkelijkheid in elkaar zit — zij het dat de wetenschap dat hoe langer hoe minder doet, omdat ze de taal en de woorden ingeruild heeft voor mathematische formules — religie leert ons hoe we met de vaak pijnlijke werkelijkheid moeten of kunnen omgaan. Dit impliceert dat Genesis bijvoorbeeld niet mag worden gelezen als een kosmogonie zoals de Griekse mythen: het verhaalt hoe de werkelijkheid altijd, niet alleen in het begin der tijden, bedreigd wordt door een woeste ledigheid en hoe het betekenisvolle woord daarin orde kan aanbrengen. Dit betekenisvolle woord wordt ons door de religie als rite geschonken. Het ritueel, aldus Groot, belichaamt de zinvolheid waarnaar de gelovige zoekt. Niet het woord, maar het gebaar geeft de doorslag bij de vraag of de mensen in hun bestaan fiducie krijgen. Dit is volgens Groot een algemeen antropologisch principe dat in de religieuze beleving zijn indringendste voorbeeld vindt.
Groot lijkt het verst te gaan in de overtuiging dat een religie zonder God mogelijk is. Maar het echte verschil tussen beide auteurs ligt in de stijl. Theo de Boer houdt het bij een klassiek filosofische stijl die uitblinkt in abstracte redeneringen, maar de valkuilen van het saaie en abstruse academisme niet altijd weet te vermijden; Ger Groot is een eminent schrijver die gedachten en anekdoten, concepten en beelden meesterlijk weet te verweven. [Dirk De Schutter]
Dr. Taede A. Smedes
Religieus zijn zonder godsgeloof is een fenomeen dat tot onze tijdgeest behoort. Dat erkennen ook de protestantse filosoof Theo de Boer en zijn voormalige student, de 'katholieke atheïst', filosoof en publicist Ger Groot in dit samen geschreven boekje. Het is geen gemakkelijke lectuur. Beide denkers zijn stevig verankerd in de fenomenologische en hermeneutische filosofie van onder anderen Husserl, Heidegger en Gadamer, en hebben er schijnbaar moeite mee om heldere, eenduidige bewoordingen te vinden. Het is een dialoog over afscheid van het klassieke theïstische godsbeeld in onze cultuur, over atheïsme en 'ietsisme', over de materialiteit van de wereld als het nieuwe Sublieme dat tot 'religieus materialisme' leidt, over transcendentie en de waarde van religieuze riten (die door met name Groot benadrukt wordt). De Boer en Groot zijn het uiteindelijk grotendeels met elkaar eens, hoewel vanuit verschillend perspectief. Een zeer spannende, goed geschreven en actuele, zij het erg moeilijk-filosofische dialoog over verwondering ten aanzien van de persistentie van het fenomeen religie.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.