Zomervacht
Jaap Robben
Jaap Robben (Auteur), Benjamin Leroy (Illustrator)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Geus, cop. 2012 |
VERDIEPING 2 : BABILLE : TAAL EN VERHAAL : GEDICHTEN : ROBB |
28/02/2013
Als iemand ooit mijn botjes vindt is de tweede gedichtenbundel van Jaap Robben en Benjamin Leroy. Kwam de illustrator bij Zullen we een bos beginnen? nog wat tweederangs onder het kopje 'met tekeningen van', dan prijkt hij nu op cover en titelblad op gelijke voet met dichter Jaap Robben. En dat is meer dan terecht. Want Als iemand ooit mijn botjes vindt leeft bij gratie van de tekeningen. Als geen ander schept Leroy het bizarre, kleurrijke universum van de zefiertjes, ponjaarden en labbekakken uit de gedichten van Robben. Deze laatste liet zich inspireren door 'uitgestorven' woorden en blies ze nieuw leven in. De woorden werden namen van vergeten dieren, waarvan Robben de eigenschappen schetst. Dat strakke concept lijkt hem in de weg te staan: te vaak verglijdt hij in een opsomming waaruit de poëzie is verdwenen. Flauwe alliteraties, clichématige beelden en een haperend ritme ontsieren de gedichten. Zo stuit je al in het openingsgedicht 'Zefiertje' op nietszeggende toevoegingen, wellicht gekozen omwille van het rijm: 'Ook het vrolijke zefiertje werd gevangen / en draaide in haar kamertje van tralies / eindeloos hetzelfde rondje van verlangen.' En dat na de fascinerende openingszin 'Er was eens een tijd / dat de wereld uit open plekken / en donkere bossen bestond.' Het gedicht mag dan als een vage echo van Rilke's 'De panter' klinken, zelfs bij zo'n welwillende lezing blijft het niet overeind. En er zijn wel meer gedichten waarin een sterk beeld of een sterke zin wordt onderuitgehaald: dieren verdwijnen 'in het donker van een hongerige mond' (Ulevel) of 'weer in het donker van de grond' (Avegaar), 'zijn nagels zijn zo scherp dat [...]', 'de afdruk van een poot is zo groot, daar [...]' (Ponjaard). Het lijkt bijna het gevolg van een eerste workshop poëzie. Kortom, het rammelt.
Gelukkig toont Robben ook beter werk, en horen we in een handvol gedichten de stem die Zullen we een bos beginnen? zo typeerde. Kort, maar erg krachtig is 'Cajoleer': 'Ik heb handen / die graag iemand zouden aaien. // Al is af en toe eens zwaaien / ook een goed begin.' Ook in 'Dodijntje' klinkt tussen de regels een groter verdriet, dat — oef — niet expliciet genoemd wordt. En dan zijn er nog het grappige 'Tempeest' en 'Labbekak', of het sterkere paradijsverhaal van 'Paltrok en Kamizool'...
De gedichten maken nieuwsgierig naar de eigenlijke betekenis van de woorden, en dan blijkt dat Robben daar niet heel erg van is afgeweken. Zo is 'het plakkerige nestje' van de ulevel, oorspronkelijk een soort karamel, 'altijd mooi versierd' en verdwijnt hij 'in [...] een hongerige mond' of 'reist' de vijst, ooit synoniem van wind of scheet, 'in stinkend stille salto's door de lucht'.
Ook Leroy liet zich inspireren door de oorsprong van de woorden, al speelt hij duidelijk in een hogere klasse. Door te spelen met gelijkenissen tussen de oorspronkelijke betekenis van het woord en bestaande dieren, creëert hij een heerlijk dwars, maar herkenbaar universum, waarin hertachtige wezens met geweien als handen — de 'cajoleer' was ooit een streling — elk op hun eigen rotseilandje leven en kanten kapjes als kwallen rondzweven.
Zijn kleurrijke tekeningen in waterverf en potlood bouwen een kaderverhaal, waarbij een hond door een modderplas 'à la Alice' een gat intuimelt en in een wonderlijke wereld belandt. Elke illustratie bevat verwijzingen vooruit en weer terug en roept ook de 'echte' wereld op, waarin mensen elkaar achternazitten, stenigen, ontmoeten, liefkozen — die onmiskenbare fallussymbolen! —, zich te pletter drinken... Door de afwisseling tussen scherpere, veelkleurige figuren en vagere, monochrome silhouetten schept Leroy diepte in de prenten.
Dat illustraties het boek openen en sluiten, en dat ook tussendoor enkele dubbele bladzijden met tekeningen maar zonder tekst werden geplaatst, lijkt te bevestigen dat het eigenlijke verhaal in beeld is gemaakt. De illustraties van Als iemand ooit mijn botjes vindt zijn zo fascinerend en bevatten zo veel poëzie, dat je de tekst er misschien wel bijneemt: wie de gedichten beschouwt als een sleutel om de bijzondere wereld van Leroy te interpreteren, is klaar voor een heel andere leeservaring.
Met Zullen we een bos beginnen? werden Robben en Leroy genomineerd voor een Gouden Uil. Ook toen al hoorde je her en der een voorzichtige opmerking over de ongelijkmatigheid van de gedichten. Het lijkt er sterk op dat Robbens gedichten nog steeds niet lang genoeg hebben gerijpt, terwijl Leroy in zijn illustraties is gegroeid. Graag meer werk van deze twee heren — maar wil iemand Robben een schop onder zijn kont geven? Een dichter is geen aterling! [Frauke Pauwels]
Elizabeth Kooman
Jaap Robben heeft in deze dichtbundel zijn fantasie de vrije loop gelaten bij oude, bijna vergeten woorden die iets weg hebben van een dierennaam. Zo schept hij een ponjaard. Was dit ooit een dolk, nu is het een beest met ‘nagels zo scherp / dat je je aan de schaduw snijdt’. De ulevel (snoepje) viert niet zijn jaren maar zijn minuten, hij kan immers elk moment worden opgegeten. In de gedichten zit veel eindrijm, maar metrum en rijmschema’s worden afgewisseld. Deze poëzie laat goed zien dat rijm niet het enige is wat poëzie tot poëzie maakt. Het is ook een kwestie van veel zeggen met weinig woorden. ‘Ik heb handen / die graag iemand zouden aaien. // Al is af en toe zwaaien / ook een goed begin.’ Zo eenzaam is dus de cajoleer, denk je na dit korte gedichtje. Even fantasievol zijn de gekleurde illustraties in waterverf en potlood, waarin Benjamin Leroy de nieuwe schepping afmaakt, met een prachtige onderwaterwereld voor de falies, en een hangmatje voor de ziekelijke sprouw (mondziekte) die wel iets weg heeft van een tong. Dit fantastische poëziebundeltje is een ode aan de taal. Vanaf ca. 9 t/m 12 jaar.
Magali Haesendonck
ua/an/22 j
'Als iemand ooit mijn botjes vindt', een dichtbundel over mogelijke (of uitgestorven?) dieren met namen van bijna uitgestorven Nederlandse woorden. Een poging dus om het dierenrijk van een paar nieuwe exemplaren te voorzien, met een knipoog naar het ecologische thema.
De gedichtjes zijn leuk, mooi gepolijst en dus wars van overbodige woorden. Jaap Robben heeft duidelijk veel aandacht en tijd besteed aan de structuur van zijn gedichten. De titels zijn zoals gezegd bijna uitgestorven Nederlandse woorden als ulevel (een snoepje), falie (regenmantel) en avegaar (spiraalboor). Als je de verzen leest en vervolgens even googelt, krijgen ze een diepere betekenislaag. In één van de gedichten wordt de avegaar bijvoorbeeld vergeleken met een soort boekenwurm die zich een gat door glas eet. De gedichten op zich zijn al grappig, maar de titels voegen nog wat extra humor toe.
En alsof de teksten nog niet origineel genoeg waren, krijgen we ook nog leuke illustraties van Benjamin Leroy. Met 'Apeneiland' verscheen een eerder bizar prentenboek van zijn hand waarvan de illustraties toch eerder bevreemdend waren af en toe. Maar in dit boek sluiten de kleine monsters die hij weer creëerde echt naadloos aan bij de luchtige verzen. Schrijver en illustrator werkten al eerder samen voor 'De zuurtjes' en 'Zullen we een bos beginnen'.
De titel van de bundel had me even op het verkeerde spoor gezet. Ik dacht bij het schoeiselloze diertje op de cover spontaan aan 'botjes' in de betekenis van laarzen. Als je dan het boek openslaat en de dierenbotten ziet, weet je genoeg. Een eerste glimlach op mijn gezicht, en er zouden er nog veel volgen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.