De eerste hond in de ruimte
Jeroen Van Rooij
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij Antwerpen, 2012 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : ROOI |
31/05/2012
Met zijn tweede roman Het licht verbeeldt Jeroen van Rooij, net als in zijn debuut De eerste hond in de ruimte, de intense ervaring en desintegratie van de utopie. Kenmerkte zijn eersteling zich vormelijk door een fantasievolle verbeelding en een experiment waarin verschillende stemmen en perspectieven als een technotrack in elkaar haakten, dan heeft Het licht een traditionelere vorm: de roman blijft dichter bij een realistische voorstelling van de wereld en besteedt meer aandacht voor de psychologie van de verschillende personages. Dit betekent echter niet dat deze roman eenduidiger of rechtlijniger zou zijn. Integendeel zelfs: Het licht is subtieler in het aanbrengen van motieven en laat meer ruimte om gevoelens en gedachten te evoceren.
Centraal in Het licht is het verlangen van zes jongeren uit de onbestemde plek Bruggend (‘dat plaatsje precies halverwege overal en nergens’) om een betere wereld te creëren en te beleven. Drugs, rave-party’s, hun eigen lichamelijke verstrengeling bieden openingen naar die ervaring: ‘Vluchtige cirkels maakten we, met vervliegende aanrakingen. Zo schermden we onszelf af, waren we onze eigen grensposten. Binnen golden andere wetten dan buiten en daarom was buiten absurd’. Die andere beleving noemen zij het licht. Deze wordt telkens in paradoxale bewoordingen omschreven, waardoor het nooit duidelijk wordt of het mateloze karakter van het licht hen nu net verheft of verstikt: ‘een netwerk van verschrikkelijk genot […], een caleidoscoop van huid over huid over huid over huid. In alle openheid was het een gesloten systeem dat volkomen uit de hand liep. Terwijl we verzopen in onszelf, zakten we langzaam weg in de bodemloze put van het bed’.
Eenzelfde tegenstrijdige verhouding hebben de zes tegenover het dagelijkse bestaan. Op zoek naar hun plaats in de wereld, vragen ze zich af of hun omgeving het decor is waartegen zij zich kunnen ontplooien of dat zij er slechts zijn om dat decor in stand te houden. Een van de zes vraagt zich luidop af of zij niet gegijzeld worden door de wereld, en onbewust lijden aan een stockholmsyndroom waardoor zij de vigerende opvattingen van de wereld overnemen en er zelfs in geloven. De ultieme consequentie van dat denken is de vraag of er nog een mogelijkheid bestaat om verzet te plegen tegen die wereld. De zes jongeren zijn er alvast van overtuigd dat ze dat elk apart niet kunnen. Individueel zijn ze slechts clichés; pas als collectief, tijdens het dansen of vrijen, bestaat de kans op het licht en een nieuwe verwondering. Ook hier dringt zich echter dezelfde paradoxale vraag op: ‘of we nu de gijzelaars waren, of elkaars gijzelnemers’.
De roman stelt zo de vraag in welke mate individuele keuzes nog mogelijk zijn in een (virtuele) wereld die zich steeds meer stereotiep uitdrukt. Die kwestie komt nog nadrukkelijker aan bod wanneer, net voordat hun groepje sowieso leek uiteen te vallen, de helft van de zes (elk afzonderlijk) zelfmoord pleegt. Wanneer daarna nog enkele andere jongeren uit Bruggend zichzelf het leven ontnemen, lijkt er volgens sommige sensatiekranten iets aan de hand te zijn. De oorzaak van de gebeurtenissen zien zij, via een sappig staaltje complotdenken, in sociale netwerksites: ‘jongeren hebben het zicht op de werkelijkheid verloren dankzij “Facebook, Hyves, games waarin het mogelijk is talloze keren te sterven en even vaak weer uit de dood op te staan, zoekmachines waarin ze eeuwig vindbaar en opvraagbaar zijn en oeverloze liefde en aandacht op condoleancesites.”’ Als een wetmatigheid worden jongeren in dit verhaal door de sociale media tot zelfmoord gedreven. Voor individuele drijfveren of keuzes is er geen aandacht.
Net naar die achterliggende oorzaken wil Erik, een niet zo geslaagde tekstschrijver, op zoek gaan. Hij houdt zich afzijdig van het grote mediaverhaal, en oorspronkelijk enorm gefascineerd, gaat hij uiteindelijk niet volledig mee in de retoriek van de zes jongeren. Die breuk voltrekt zich wanneer hij een van hen, Ann, ontmoet op een rave-party. Ervaart zij tijdens die rave-feesten een ‘enorm gevoel van samenzijn’, en voelt ze zich geen ‘publiek’, maar een ‘deelnemer’ van de muziek, dan ziet Erik louter een wereldje met allerlei grenzen (‘Wat je moet dragen hoe je moet bewegen, welke muziek goed is en welke niet’), dat geen utopie biedt waar ieders inbreng noodzakelijk is, maar waarin ieder slechts ‘de consument’ is van zijn ‘eigen optreden’.
De roman lang wordt het perspectief van de zes per hoofdstuk afgewisseld met Eriks blik. Beginnen zijn hoofdstukken bij de zelfmoorden, dan eindigen die over de zes daar. Op die manier bezit de roman steeds een spanning tussen de hoop en de desintegratie van een andere wereld, maar is er ook steeds een dialoog over de vraag naar individuele keuzevrijheid. Creëren de jongeren op de verschillende sociale media of tijdens hun raves een eigen gemeenschap, of zijn ze de gevangene van een retoriek die elke individualiteit en uniciteit tenietdoet? Volgens Erik is het duidelijk dat laatste, maar hoe betrouwbaar is het oordeel van iemand die een leven lang een buitenstaander is geweest? Het licht zelf laat het in deze kwesties, net als bij de motivering van de zelfmoorden, in het midden: ergens tussen de banaliteit van het dagelijkse bestaan en het mysterie van het licht.
Al slaagt Van Rooij er niet op elk moment in om de centrale thematiek prangend of wrang naar voren te laten komen, zeker is wel dat hij met Het licht opnieuw een waardevolle en krachtige roman heeft geschreven. Van Rooijs sterkte bestaat erin dat hij als geen enkele andere (jonge) Nederlandstalige schrijver erin slaagt om eigentijdse fenomenen (als facebook of rave) op zo’n indringende en betekenisvolle manier weet te integreren in traditionelere literaire thema’s als de utopie en de individuele vrijheid. Zo bouwt hij aan een oeuvre dat tot de interessantste van vandaag behoort. [Hans Demeyer]
Gonny Biezeveld
Dit is de tweede roman van de Vlaamse schrijver. Het gaat over zes scholieren die een zeer hechte vriendengroep vormen. Ze wonen in het (fictieve) slaperige stadje Bruggend. Ze zijn zoveel mogelijk bij elkaar, luisteren veel naar muziek, experimenteren met drugs en seks en ze zijn eindeloos op Facebook. Het vertellersperspectief is afwisselend in de wij en de ik-vorm. Wie de wij-verteller is blijkt pas laat in het boek. De ‘ik’ is Erik, een journalist op zoek naar een scoop waarmee hij bekend zal worden en die bij toeval stuit op het schokkende verhaal van deze jongeren. Drie ervan zouden zelfmoord hebben gepleegd. Was het wel zelfmoord? Erik tracht het verhaal te reconstrueren. Dan komt de landelijke pers met sensationele berichtgeving, met koppen als ‘Zelfmoordgolf jongeren overspoelt Bruggend’. Eriks scoop is weg, maar hij gaat door met zijn onderzoek en raakt er ook persoonlijk bij betrokken. Het escapisme van de jongeren komt soms nihilistisch over, maar het is een prachtig boek over intense vriendschap. Vanaf ca. 16 jaar.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.