De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje
Peter Verhelst
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Prometheus, 2012 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 10428 |
Magazijn |
Prometheus, 2012 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 7326 |
Ilse Degryse
rt/aa/31 m
Goed nieuws is er voor wie houdt van het magische taaluniversum van Peter Verhelst, maar de laatste jaren kopje-onder ging in zijn al te ambitieuze romans Zwerm (2005) en Huis van de aanrakingen (2010). De schrijver heeft een novelle af, een boekje van amper 155 pagina's, en het is smullen van de eerste tot de laatste letter. Want het meandert niet meer alle kanten op, de ballast is overboord gegooid. De allerlaatste caracara ter wereld is een helder, rechtlijnig verhaal dat tegelijk onmiskenbaar een Verhelst grand cru is. Zijn woorden strelen de geest, zijn poëzie betovert als vanouds, de plot is erudiet en mysterieus en levert een intelligent commentaar op de hedendaagse mens en zijn verwrongen houding in dit verwarrende tijdsgewricht.
In De allerlaatste caracara ter wereld neemt Verhelst ons mee naar een onbestemd tropisch eiland. Het is er wild en warm en onwezenlijk mooi. "Fregatvogels zetten zich één voor één van de boomkruinen af en zeilen boven de suikerrietvelden weg, voor de bloemkelken hangen kolibries als trillende metaaldeeltjes, de voorwereldse traagheid van de iguana's, de orchideeën als matte juwelen in de met mossen bedekte bodem."
De idylle wordt bruut verstoord wanneer zwijgende vrouwen uit zee aanspoelen. Vissers vangen ze in hun netten en brengen ze aan land. Geen woord brengen ze uit, ze zijn versteende wezens verstrikt in zichzelf. De vrouwen zijn "dood maar nog niet gestorven". In de eerste dagen worden ze teder opgevangen - ze worden in gouden folie gewikkeld om ze warm te houden - maar al snel slaat de naastenliefde om in angst. In de eerste plaats: de angst dat het eiland overspoeld zal worden door nog meer vluchtelingen. Er wordt een onmenselijke bureaucratische machine op gang getrokken, "voor het geval dat. Altijd waakzaam zijn en vooruit kijken." De vrouwen worden in cellen opgesloten. Er wordt een metaaldetector geïnstalleerd en een röntgenapparaat geplaatst, de bewakers trekken latex handschoenen aan. Het ooit zo paradijselijke eiland verandert in een onneembare burcht.
Verhelst schetst in De allerlaatste caracara ter wereld een postkoloniale samenleving die de grootste moeite heeft om in de spiegel te kijken. De vrouwen confronteren de eilandbewoners met de eenzaamheid en het verdriet in zichzelf en met hun eigen bloedige verleden en dat is een last die te zwaar om dragen is. Van de weeromstuit gaan zij die eens slachtoffer waren van een blanke repressie maar intussen een zekere welstand hebben bereikt, zelf geweld uitoefenen op de nieuwe kneusjes, de kwetsbaren, de naamlozen. L'histoire se répète, de mens leert het nooit.
In een interview met De Morgen zei Verhelst niet zo lang geleden "dat kunst de wereld niet kan redden", maar wel "tegelijk complexer en rijker maakt". En dat hij zich niet van de indruk kon ontdoen "dat de wereld een pak slechter af zou zijn zonder kunst. Zonder mensen die hardop vragen stellen, door hun werk midden in de wereld te plaatsen." Dat is precies wat Verhelst doet in De allerlaatste caracara ter wereld. Het is een mythisch verhaal dat zich afspeelt in een ongedefinieerde tijd en op een ongedefinieerde plek, maar de verwijzingen naar Fort Europa aan het begin van de eenentwintigste eeuw liggen voor de hand.
De vraag die Verhelst met name stelt is hoe het kleine individu dat onvermijdelijk op zoek is naar zijn eigen portie geluk zich probeert te handhaven in een wereld die te groot voor hem is. Hoe hij daarbij de grenzen van de menselijkheid aftast en voortdurend verschuift op de as van goed en kwaad. Wat Verhelst overtuigend illustreert, is dat de zwart-witcategorieën die ons westerse denken beheersen niet volstaan om de complexiteit van het moderne leven te vatten. De commissaris die de vrouwen koelbloedig iedere menselijkheid ontzegt, is de tederste echtgenoot voor zijn vrouw. De Belgische koloniaal die de grootste wreedheden op zijn kerfstok heeft, vindt troost en zingeving in schoonheid en kunst. Alle personages in deze novelle zijn zoals de eerste mens op aarde nog steeds op zoek naar "hun plek in de wereld", al weten ze dat ze die nooit zullen vinden en dat ze "de sterren nooit zullen begrijpen". De menselijkheid en het mededogen waarmee Verhelst die filosofische zoektocht beschrijft, herinneren aan meesterwerken uit de wereldliteratuur als De pest van Albert Camus en De stad der blinden van José Saramago.
De allerlaatste caracara ter wereld laat je achter met een onbevredigd gevoel. Je hebt niet alles gesnapt, niet alle touwtjes en rafels zijn op het einde aan elkaar vastgeknoopt. Verhelst heeft hardop moeilijke vragen gesteld en alleen het boek herlezen kan op dit moment misschien (het begin van) een antwoord bieden. Dat doe je dan ook, met graagte en verwondering. Het is grootse literatuur die Peter Verhelst hier in dit kleine boekje aflevert.
Mark Cloostermans
rt/aa/23 m
Er zijn dichters die geweldige romans kunnen schrijven. Over die van Hugo Claus wordt soms wat schamper gedaan, maar je kan ze niet lezen zonder bewondering te voelen voor de adembenemende beelden die hij over de bladzijden strooit. Peter Verhelst kan dat ook. 'Het is een ochtend als elke andere', schrijft hij, om zich vervolgens een bladzijde te laten gaan in beschrijvingen van die doodgewone ochtend: 'voor de bloemkelken hangen kolibries als trillende metaaldeeltjes', 'fregatvogels zetten zich één voor één van de boomkruinen af en zeilen boven de suikerrietvelden weg', enzovoort. Verhelst laat de woorden als wijn walsen in het glas van zijn kunst.
Aan het begin van zijn nieuwe roman, De allerlaatste caracara ter wereld, staat een vrouw op het strand van een Caribisch eiland, misschien Martinique. Noemen ze die eilanden niet 'bovenwinds'?
De vrouw op het strand, Cassandra, noemt de namen van winden: tramontane, bora, chinook... De wind die haar, volgens de verteller, het beste typeert is de caracara.
Verhelst beschrijft de caracara als een soort demon, 'die in rusttoestand het geschubde lijf heeft van een dennenappel, maar die een seconde later met een rode kop, gemene klauwen en snavel genadelozer dan de duivel tekeer kan gaan. Caracara: het geluid van een door vlees en botten knippende schaar.' (Wie 'caracara' googelt, ziet dat het in werkelijkheid om een soort valk gaat.)
Vloeibaar asfalt
Cassandra rouwt, maar in het extreme. 'Opwaaiend zand had zich opgehoopt tegen haar linkerbeen. Haar haren stijf van het zout.' Cassandra trekt ieders aandacht, maar vooral die van Victor Duval en Patrix Coriolan, respectievelijk een Belgische arts en een priester. Zij zien in haar gedrag andere dingen. Aardse feiten versus hogere krachten.
De twee zijn vrienden, maar toch vindt de priester Duval een beetje triest: 'Met elke lade die hij opent, openen tien, honderd, duizenden andere laden zich. Van honderd, duizend, honderdduizend kasten. Overal in de wereld. En in de wereld die we nog niet kennen. Hoe geometrisch, analytisch, systematisch hij ook te werk gaat. En misschien was die tristesse zelfs zíjn vorm van geloof.'
Voor de wetenschapper zullen er altijd meer vragen dan antwoorden zijn. Het verschil tussen de westerse ratio en een meer oosterse, meerduidige levenshouding zat ook al in Verhelsts vorige, het mij minder bekorende Huis van de aanrakingen.
Vragen te over, trouwens, als Cassandra opeens gezelschap krijgt. Vissers vinden een sprakeloze vrouw in hun netten. Zij houdt Cassandra gezelschap. En dan zijn er opeens nog meer vrouwen. En meisjes. Allen sprakeloos. De gebeurtenissen leveren reacties op die we realistisch zouden kunnen noemen - de autoriteiten vrezen voor meer 'vluchtelingen' en nemen maatregelen - maar in de wereld van Verhelst maakt de realiteit geen schijn van kans. Wat er echt speelt, is een oude geschiedenis, over Duvals vader en Madame, de eigenares van een koffiehuis waar Duval dagelijks zijn 'vloeibaar asfalt' drinkt. Het universum staat op het punt iets recht te zetten.
Andere wereld
Peter Verhelst schrijft een soort videoclips. Beelden stapelen zich op elkaar, binnen een niet al te nauw gedefinieerde context. Verbanden en betekenis worden gesuggereerd, nooit uitgesproken. Betekent het iets dat de sprakeloze vrouwen, na het aanspoelen van de bruinvissen, hun rode jurken uittrekken en ermee zwaaien? Wie zal het zeggen. Het is in de context een treffend beeld. Een van de vele.
Verhelst bedrijft visueel proza en hij zal op dat vlak niet snel overtroffen worden. De allerlaatste caracara ter wereld is een verplaatsing naar een andere wereld, waar weliswaar plaats is voor onaangename historische feiten uit de onze (zo verwijst Verhelst onder meer naar 'mere gook', een term uit de Vietnamoorlog). In die andere wereld kan het universum de weegschaal in evenwicht brengen door oude rekeningen te vereffenen - met voortekens, onverklaarbare gebeurtenissen en een wrekende, vlijmscherpe wind. Het verleden is niet voorbij. Dat laat zich ook afleiden uit de schitterende beschrijving van een misviering. Centraal tijdens die viering staat een (opnieuw: onuitgesproken) confrontatie tussen de autoriteiten en de eilandbewoners. In de marge echter merkt dokter Duval dat zijn lichaam de rituele bewegingen van de mis nog kent. En als ons lichaam een geheugen kan hebben, waarom het universum dan niet? Het is de verdienste van Verhelst dat hij dit volmaakt geloofwaardig kan maken.
Verhelst is een aantal jaren vooral actief geweest als theatermaker, met performances waarin taal steeds schaarser werd. Die fascinatie voor het niet-talige zit ook in de verzameling woorden die samen De allerlaatste caracara ter wereld vormen. Spreken biedt weliswaar antwoorden op concrete vragen, maar als alle laden van alle kasten zijn geopend, rest nog het raadsel van zwijgen en waaien. 'En de branding sloeg de woorden en zinnen kapot.'
Ergens in deze beknopte roman is sprake van het 'prachtige geweld'. Dat doet opnieuw denken aan Claus, met zijn 'zachte vernieling', maar het is ook een prima beschrijving voor dit bewonderenswaardige boek.
Marnix Verplancke
rt/aa/21 m
Nee, het eiland waar de nieuwste novelle van Peter Verhelst speelt is Lampedusa niet, maar ook al ligt het aan de andere kant van de wereld, soms begint het er toch wat op te lijken. Het is een van die vele Caribische suikerrieteilanden waar het elke dag zomer is en iedereen 's ochtends met een glimlach uit bed springt. Of lijkt dat alleen maar zo? Tussen de inheemse bevolking, waarvan de goedlachse Madame met haar koffiestalletje een wezenlijk deel uitmaakt, wonen twee vreemdelingen, de priester Patrix Coriolan en de Belgische arts Victor Duval. Ze zijn restanten uit een duister koloniaal verleden, lang voor Boy Santos Bolivar de wapens opnam tegen de Fransen en de onafhankelijkheidsstrijd bijzonder traag helende wonden naliet.
Op het strand staat een vrouw met de rug naar het eiland. In haar ooghoeken gedroogde bloedkorstjes veroorzaakt door de zilte wind, en misschien ook wel door verdriet, omdat haar minnaar de zee op ging om Irrawaddydolfijnen te vangen voor haar bruidsschat en nooit meer terugkwam. Ze lijkt The French Lieutenant's Woman wel, al zou ze ook zo uit een poëtisch-realistisch schilderij van Paul Delvaux gestapt kunnen zijn. Cassandra heet ze, en met haar mysterieuze zwijgen brengt ze menig man het hoofd op hol. Wanneer in een vissersnet een al even zwijgzame vrouw blijkt te zitten met de naam Polyxena als een blauwe krans om haar enkel getatoeëerd, en er in de dagen nadien nog drie andere vrouwen en drie kinderen op het eiland verschijnen, vindt de commissaris dat het zo niet langer kan. Hij roept het leger te hulp en de verdachte nieuwkomers gaan samen met die gekke Cassandra een van prikkeldraad voorzien opvangkamp in. Uitzonderlijke tijden vragen om uitzonderlijke maatregelen, meent de commissaris.
Het aantrekkelijke aan het proza van Peter Verhelst is dat hij heel beeldend schrijft, zonder daarbij ooit in barok gewauwel te vervallen. Hij schrijft korte, precieze zinnen waarmee hij een scène met een paar goed gekozen details volkomen kan inkleuren en die je als lezer verwarren, maar toch bij de zaak houden. Naarmate De allerlaatste caracara ter wereld vordert, verandert ook het taalgebruik van Verhelst: het van hem zo gekende vuurwerk dooft uit en wat achterblijft, is de kilte van de nacht. Duval is immers niet toevallig op het eiland terechtgekomen. Hij was op zoek naar een paar het licht schuwende gebeurtenissen die zijn vader tot een kunstverzamelaar maakten, en hem uiteindelijk in de armen van Cassandra zullen drijven. Maar wat hoofdzakelijk aanleiding geeft tot Verhelsts soberder en meer realistische taalgebruik is het lot van de bootvluchtelingen. Delvaux moet plaats ruimen voor Luc Tuymans, lijkt het wel, en de van verhullende opsmuk ontdane realiteit maakt haar opwachting. Al bij al maakt dit van deze novelle een naar Verhelsts doen bijzonder klare en begrijpelijke leeservaring, wat me enerzijds de auteur van Tongkat en Zwerm wel een beetje doet missen, maar anderzijds ook een glimp toont van wat goede literatuur vermag: geëngageerd zijn zonder voorspelbaar te worden.
15/09/2012
Met de novelle De allerlaatste caracara ter wereld keert Peter Verhelst, na het vormexperiment Zwerm (2005) en het labyrintische Huis van de aanrakingen (2010), terug naar ongecompliceerd sprookjesachtig proza waarin het verlangen, tegen beter weten in, centraal staat.
Op de kustlijn van een exotisch eiland — Guadeloupe, Martinique? — richt de jonge vrouw Cassandra Vital zich tot verschillende windsoorten: ‘Chinook. Meltemi. Pampero. Barber. Terral. Poniente.’ Maar de wind die op haar schouders neerstrijkt, is de Caracara-wind. De caracara verwijst hier zowel naar een uitgestorven valkachtige als naar een al even moorddadige wind: ‘Caracara: het geluid van een door vlees en botten knippende schaar.’ Eerstdaags spoelt een stomme vrouw aan op het eiland, Polyxena. Ze wordt later gevolgd door drie andere vrouwen, allen ‘zussen’ van Cassandra, en nog later door in totaal drie jonge meisjes. De aangespoelde vrouwen en meisjes worden verbonden met de Griekse mythologie (de Trojaanse prinsessen Polyxena, Cassandra) en met het w-vormige sterrenbeeld Cassiopeia, maar ook met de Vietnamoorlog (een van de vrouwen heet Mere Gook). Als monddood gemaakte wezens lijken ze de wonden van de eilandbewoners te belichamen. Of misschien wel van de hele wereldgeschiedenis die in dit eiland gekristalliseerd wordt.
Tussen de lijnen van dit mytische verhaal ontvouwt zich het militaire verleden van het eiland, met als kern de strijd tussen het Franse leger, aangevoerd door de vader van de arts Victor Duval, en de verzetsstrijder Boy Santor Bolivar. De verbondenheid van deze drie levens (Victor, zijn vader, Boy) wordt gematerialiseerd in de gedeelde tatoeage ‘Semper fidelis’. Altijd trouw, maar aan wie of wat? De allerlaatste caracara ter wereld toont de tragiek die het hardnekkig geloof in hogere idealen veroorzaakt op menselijke schaal. Niet het minst voor vrouwen en kinderen, die daar als kwetsbare groep vaak de diepste littekens van dragen. De plotse dood van de vrouwelijke groep ‘vluchtelingen’ of ‘drenkelingen’ kan in die zin gelezen worden als een noodzakelijk offer. Als martelaressen bloeden de vrouwen toepasselijk uit hart en geslacht.
In tegenstelling tot vroeger werk van Verhelst omhelst De allerlaatste caracara ter wereld een vrij expliciete en doorzichtige maatschappelijke dimensie. De novelle thematiseert nadrukkelijk de maatschappij die haar grenzen angstvallig bewaakt en verlegt: van het tegengaan van migratiestromen tot koloniale (wan)praktijken. Zoals vaker in het werk van Verhelst lijkt de geschiedenis zich te herhalen: de eilandbewoners, die zelf afkomstig zijn uit alle hoeken van de wereld, zijn er als de kippen bij om de aangespoelde vrouwen te isoleren in streng bewaakte reservaten. Een kafkaiaans bureaucratisch systeem verdubbelt dit isolement: allerlei absurde regelgevingen maken de grens tussen binnen en buiten zo ondoorlaatbaar mogelijk. Het spijtige is dat de tekst soms dezelfde (neo)koloniale logica hanteert die hij aan de kaak stelt. Zo wordt het niet-westerse steevast gehuld in een zweem van kitscherig exotisme, dat afgezet wordt tegen het rigide, rationele Westen. Een gelijkaardige stereotiepe tweedeling wordt gemaakt tussen Patrix Coriolan, de priester, en Victor Duval, de wetenschapper-verzamelaar — naast minerale stenen en oosterse specerijen telt zijn collectie ook kunstwerken en objecten van de hand van Dick Braeckman, Robert Devriendt en Le Corbusier. Wanneer Cassandra dagenlang sprakeloos op het strand naar de zee staart waarin haar geliefde de dood vond, vat Duval haar aandoening droog samen als ‘Zout en verdriet’, terwijl Coriolan een dieper mystiek zwijgen vermoedt. De man-vrouwtegenstelling is al evenmin genuanceerd. Terwijl de mannen zweren bij een hoger ideaal (vaderland, eer, wetenschap, kunst, geloof), verlangen de vrouwen vooral naar de afwezige ander, gesymboliseerd door het sentimentele nummer ‘J’attendrai’ van Rina Ketty. Deze stereotyperingen staan in schril contrast met de talige deconstructie van dualismen in de roman Zwerm.
Af en toe kan de lezer nog een glimp opvangen van het vroegere taalexperiment van Verhelst, zoals in het verspringen van het vertelperspectief van de derde naar de eerste persoon of in de letterlijke herhaling van bepaalde beelden (koffie als ‘vloeibaar asfalt’). En Verhelst zou Verhelst niet zijn zonder een zekere mate van circulariteit in te bouwen: terwijl de neergeschoten allerlaatste caracara verrijst en weer wegvliegt, weerspiegelt het wateroppervlak de vleugel van het vliegtuig dat op de eerste bladzijden van de novelle reeds in zee ronddobbert. Werkelijkheid of zinsbegoocheling? De tekst biedt geen uitsluitsel. Voor de lezer die naast een mooi verhaal ook een vormelijke uitdaging zoekt, is het vooralsnog wachten op een vervolg op Zwerm.
[Kim Gorus]
L.A.A. Kruse
De nieuwe novelle van Verhelst (1962), Vlaams dichter, romanschrijver en theatermaker, speelt op een Caribisch eiland (Martinique?). Victor Duval, Belgisch arts, is bevriend met Patrix Coriolan, priester, en met Madame, uitbaatster van een koffiehuis. Ze zijn geboeid door het gedrag van Cassandra Vital, die op een extreme manier op het strand rouwt om het verlies van haar man. Alles verandert als Cassandra plotseling gezelschap krijgt: eerst van Polyxena, een mysterieuze, sprakeloze vrouw die vissers in hun net vinden, en daarna van aangespoelde bruinvissen, dolfijnen, vrouwen en kinderen. De commissaris probeert orde op zaken te stellen en sluit de bootvluchtelingen op. Dan vertelt Madame haar trieste levensverhaal, waarin Duvals vader, een legerofficier met een dubieuze kunstverzameling, een rol speelt. Heeft hij nog een toekomst met Cassandra? Sprookjesachtig verhaal over zwijgende vrouwen en wrekende winden, fragmentarisch opgebouwd en verteld in vaak impressionistische, poëtische taal. Fraai visueel proza, maar te raadselachtig voor lezers die van een consistent verhaal houden. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.