Doodsbloei : gedichten
Pieter Boskma
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Prometheus, 2012 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 12400 |
15/11/2012
Pieter Boskma is een bijzonder dichter. Al vele jaren was hij actief, maar met zijn jongste bundel wist hij plots een bijzonder breed publiek te bereiken. Dat de bundel Doodsbloei (2010) een aantal malen werd herdrukt, hing vooral samen met het thema. Boskma verwerkte in die lijvige bundel namelijk de dood van zijn vrouw in toegankelijk, onbeschroomd emotionele verzen. Dat rouwproces bood ongetwijfeld een herkenbare structuur voor heel wat lezers, en de bundel functioneert ook duidelijk als een vorm van identificatie, een manier om woorden aangereikt te krijgen voor een ervaring die taal te buiten gaat: Boskma als een eigentijdse variant van Vasalis zeg maar.
De literaire kritiek wist niet zo goed weg met die overdaad aan emoties, in een klimaat waarin poëzie toch nog primair met een autonoom taalkunstwerk wordt geassocieerd. Nochtans wordt de poëzie van Boskma al vanaf zijn debuut gekenmerkt door die dubbelheid (of dubbelzinnigheid). Ze etaleert graag retoriek en een stroom van beelden, maar tegelijk wil de dichter zoveel mogelijk inspelen op de eigen tijd. Ook in Mensenhand vinden wij die twee gedaanten terug. De bundel is breed opgevat, met een aantal kosmische scènes. De dichter kiest dan ook voor niet minder dan het beeld van de nieuwe schepping en de nieuwe mens, en daarbij past een uitgesproken hymnische toon. Sterker nog, de verwijzingen naar de beroemde Mei van Gorter (en naar zijn latere werk, dat voor Boskma al eerder een bron van inspiratie vormde) zijn nooit ver weg. De titelafdeling, waarmee de bundel opent, is een soort van epos waarin de schepping wordt overgedaan. Blijkbaar heeft een apocalyps een einde gesteld aan de vroegere wereld, waarna de creatie door een god allerminst nog vanzelfsprekend is. Uiteindelijk komt er een nieuwe mens tot stand, een vrouw met de (heidense) naam Hera, die vage herinneringen heeft aan het verleden, maar voor de opdracht staat om een wereld te scheppen. Haar aarzelingen en haar zoektocht worden uitvoerig beschreven, en uiteindelijk blijken het dichterlijke woord en de ontmoeting met de mannelijke dichter cruciaal. Dat alles wordt neergezet in een breed en ambitieus fresco, met beurtelings verhalende en lyrisch-evocatieve passages, met de vermenging van stijlen en taalregisters die zo typisch is voor wat men ‘postmodern’ is gaan noemen. Boskma laat in deze afdeling alles zien wat hij in zijn mars heeft, zonder dat hij streeft naar een homogeen en monotoon geheel. Integendeel, het vuurwerk aan effecten is in feite de voorbode voor wat de rest van de bundel te bieden heeft.
In de daaropvolgende reeksen wordt de heropstanding van de dichter in de wereld verbeeld, na een periode van rouw en eenzaamheid. Hij stelt zich opnieuw open voor de wereld, als een herboren Adam, en ademt gulzig de talloze indrukken in die op hem afkomen. Uiteindelijk mondt de bundel uit in een lang vers waarin op een litanieachtige wijze de verzoening van de dichter met het leven wordt beleden. De dood wordt opnieuw geïntegreerd in het leven, de stilte in de zinvolheid van het poëtische woord. De omarming van het leven en de liefde is een feit, het vitalisme overwint. Boskma zet dit alles neer op de typische barokke wijze van zijn eerdere werk. Het is een stijl die resulteert in bewust onevenwichtig werk en daardoor heel wat klassieke poëzieliefhebbers zal storen. Tegelijk echter gaat het hier om een bij momenten briljante en originele kijk op de wereld en de taal. Dat alles maakt van de dichter een typische maar uitermate boeiende figuur van de eenentwintigste-eeuwse ervaring. Voor mij blijft Boskma een verrassing en een verademing. [Dirk De Geest]
T. van Deel
Pieter Boskma is als dichter niet mis te verstaan. In het zeer lange scheppingsgedicht ‘Mensenhand’ waarmee de gelijknamige bundel opent wordt op het eind het dichterschap gevierd, met 'hoge gevoelens en wilde / associaties', 'tuimelende beelden' maar ook een 'krachtige gedachte' die alles met elkaar verbindt. Al even expliciet is de volgende afdeling, 'De herademing', waarin de dichter na een rouwperiode (zie zijn vorige bundel 'Doodsbloei' (2010)) zich weer hervindt en wil schrijven over 'de lente en de liefde, die alleen en anders niet' en 'het haast extatische verlangen naar de ander / in ons allen'. De toon van deze poëzie zoekt de uitersten op: van onbeschaamde pathetiek, soms op het lachwekkende af , clichés niet schuwend, naar onverheven, ronduit lelijke tekst, vormloos, hompelig. Deze afwisseling heeft het paraaf van de dichter. Hij kan rustig schrijven 'dat was best wel depri', maar ook 'Welkom, o angst, geweldige raadsheer, / nu kunnen wij schudden iedere voortgang'. Zijn brede aanpak van dit herlevingsproces, uiteindelijk plaatsvindend via de poëzie zelf, resulteert in een lang incanterend verzoeningsgedicht: 'Ik verzoen mij met het leven, / met mijn lot als dichter' en zo nog meer dan driehonderd versregels met verzoeningsopsommingen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.