De dingen en ik : vier theaterteksten
Cie De Koe (Auteur), Abke Haring (Auteur), Piet Arfeuille (Auteur), Paul Pourveur (Auteur)
Beschikbaarheid en plaats in de bibliotheek
ARhus - De Munt
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Bebuquin, 2011 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : TONEEL : DING |
Besprekingen
15/04/2013
Onder de titel De dingen en ik publiceerde uitgeverij Bebuquin na een lange winterslaap een viertal theaterteksten in een verzorgde uitgave: ‘De wederopbouw van het Westen: wit’ van Cie De Koe, ‘Hoop’ van Abke Haring, ‘De zaak’ van Piet Arfeuille en ‘Bagdad blues’ van Paul Pourveur. Het initiatief verdient alle lof. Het uitgeven van theaterteksten in Vlaanderen is geen evidentie.
Wat echter onmiddellijk opvalt, is dat ze niet of nauwelijks lijken op een traditionele theatertekst. Geen introductie van personages, geen of nauwelijks indeling in scènes, geen regieaanwijzingen die duidelijk maken waar en wanneer het gebeuren zich afspeelt, en vooral geen (of nauwelijks) dramatische dialogen. In die zin zijn de teksten representatief voor een belangrijk deel van de dramatische productie in Vlaanderen.
‘Bagdad blues’ van Pourveur zou zonder veel moeite als een kortverhaal gelezen kunnen worden. In langere en kortere ‘dagboekfragmenten’ vertelt de hoofdfiguur in een gemoedelijke, enigszins obsessieve toon over zijn vele veroveringen. Tussendoor richt hij zich expliciet tot de lezer (‘u’) en tot een vrouw (‘je’) waarmee hij een vaste relatie heeft, iets waarvan we het moeizame verloop kunnen volgen. De vele beschouwingen over het vrouwelijk schoon — de voornaamste bezigheid van onze held, een manager die de wereld rondreist en op de betere hotelkamers leeft — worden steeds meer verontrust en verstoord door de werkelijkheid die de naam ‘Bagdad’ draagt en telkens de dood van een vrouw betekent. Het verhaal eindigt met een ontploffing op de Londense luchthaven Heathrow, paradoxaal verweven met een lofzang op de liefde en een verlangen naar overgave en erotiek.
Even obsessief is Harings ‘Hoop’. Geen proza zoals bij Pourveur, maar een zeer gecondenseerde, gekwelde lyrische schriftuur. Zonder interpunctie en hoofdletters (waardoor sommige passages meerduidig worden) ontwikkelt de tekst zich over de pagina’s in een smalle kolom, niet breder dan twee of drie woorden. De monoloog richt zich tot een zieke, dementerende, stervende, gestorven moederfiguur. Er wordt een machtsstrijd op leven en dood uitgevochten. ‘Hoop’ is een eigenzinnig afscheidsritueel een perverse dodenwake, een tot mislukken gedoemde oefening in stervensbegeleiding. Woede, onmacht, schuld en spijt vermengen zich in een uitgekristalliseerde en harde taal. De tekst versplintert zich in brokstukken van sentimentele clichés en pornografische obsceniteit, in een langgerekte rituele formule tussen klaagzang en vulgair gescheld.
Het verwerken van een verstoorde en verbroken relatie, in casu liefdesrelatie, is ook het narratieve geraamte van ‘De zaak’ van Arfeuille. Meer prozaïsch, maar even verbrokkeld, obsessief en bij momenten obsceen probeert een op straat liggende ik-figuur afscheid te nemen van zijn ‘Marokkaanse God’. De man op straat, die de wereld vanuit een bijzonder perspectief bekijkt, maakt een stand van zaken op. Naarmate de tekst vordert, verbrokkelt de taal in losse zinnen en losse woorden die zonder veel poëzie naast elkaar worden gezet. Met veel witregels, korte zinnen — soms niet langer dan een woord — en herhalingen wordt een voorbije liefde en alle daarmee samenhangende emoties opgeroepen.
Ook ‘De wederopbouw van het Westen: wit’ is een tekst over opnieuw beginnen, zij het niet langer in de context van een liefdesrelatie. Twee mannen en een vrouw broeden op een nieuw begin. In een opeenvolging van kortere en langere losse scènes, die vooral monologisch zijn, vertellen drie personages; nu eens elkaar onderbrekend, dan weer elkaar aanvullend; aan de hand van anekdotes, herinneringen, associaties en invallen; op een ironisch-relativerende en filosofisch-diepzinnige manier hun verlangen naar een nieuw begin. Speelse en terloopse verwijzingen naar filosofen en schrijvers (Fichte, Goethe, Schelling, Kant, Valéry, Arendt) plaatsen de anekdotes in een bredere context, die van het Westen als het permanente verlangen naar het nieuwe begin. De toon verschuift voortdurend van abstract naar concreet, van letterlijk naar figuurlijk, van ernstig naar grotesk, van gemoedelijk naar gespannen.
Wat maakt deze vier zeer verschillende teksten nu tot theaterteksten, behalve het feit dat ze reeds zijn opgevoerd? Het meest ‘theatrale’ van de teksten is wellicht de erin aanwezige behoefte aan een stem. Het ritme en de syntaxis van de zinnen is veel meer dan in het ‘gewone’ proza het ritme en de syntaxis van het gesproken woord. Zelfs de gebalde schriftuur van ‘Hoop’ zit op de incarnatie in een stem te wachten. Het zal de toekomst zijn die uitmaakt hoe levensvatbaar deze teksten zijn voor nieuwe ensceneringen. [Erwin Jans]
Suggesties
Krijg een e-mail wanneer dit item beschikbaar is
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.