N30+ : nieuwe zinnen
Jeroen Mettes
Jeroen Mettes (Auteur), Piet Joostens (Redacteur), Frans-Willem Korsten (Redacteur), Daniël Rovers (Redacteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Wereldbibliotheek, cop. 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 13070 |
31/12/2011
Klein verzet
Op 21 september 2006 publiceerde Jeroen Mettes een lege pagina op zijn blog en maakte een einde aan zijn wereldse bestaan. In juni van dit jaar verscheen bij uitgeverij Wereldbibliotheek, bezorgd door lezers van het eerste uur Piet Joostens, Frans-Willem Korsten en Daniël Rovers, de tekstuele nalatenschap van Jeroen Mettes in een fraai vormgegeven cassette die twee boeken bevat. In N30+: Nieuwe zinnen wordt Mettes’ gedicht in romanvorm N30 opgenomen, tezamen met de nagelaten gedichten, ondergebracht in de afdelingen ‘In de sfeer van het gestelde’ en ‘Poor Yorick Entertainment’. Enkele van die gedichten werden nog tijdens zijn leven gepubliceerd, maar die volstonden om reikhalzend uit te kijken naar meer toen duidelijk werd dat Mettes nog een manuscript had achtergelaten. In het deel Weerstandsbeleid: nieuwe kritiek bundelden de bezorgers de al dan niet postuum in tijdschriften gepubliceerde essays, de tekst ‘Politieke poëzie: enige aantekeningen. Poëtica bij N30 (versie 2006)’ en, onder de titel ‘Gemengde berichten: 29 juli 2005 – 21 september 2006’, de teksten die Jeroen Mettes postte op zijn blog Poëzienotities. Die blogteksten zijn weliswaar nog steeds in hun oorspronkelijke vorm en context te vinden en te raadplegen op het internet, maar de bezorgers weten de overzetting van digitale naar een aangepaste gedrukte vorm overtuigend te verdedigen. Zo wijzen ze erop dat teksten die eerst dag aan dag gelezen werden nu in een samenhang te overzien zijn die ontwikkelingen in het denken van deze auteur aan het licht brengt en ook de wisselwerking tussen blog, essay en poëzie in zijn schrijven blootlegt.
Het doel dat Jeroen Mettes zich met zijn blog Poëzienotities stelde, was het vinden van poëzie vanuit een principieel vooroordeel: ‘Ik blijf in principe bevooroordeeld. Ik geloof niet in Nederland. Ik geloof niet in ‘poëzie’. Laat staan in ‘Nederlandse poëzie’, laat staan ‘de Nederlandse poëzie’. Maar dat zijn sociologische, journalistieke termen. Als er zoiets als poëzie bestaat dan is het Nederlands noch International. Poëzie is simpelweg dat wat in een gedicht niet te reduceren valt tot tekst, vorm of inhoud. Poëzie bestaat bij de gratie van de lezer die zegt: "Ja, dit is poëzie", […]. Ik hoop poëzie in die zin te ontdekken.’ Daartoe stortte hij zich op de hedendaagse Nederlandstalige poëzieproductie volgens een even arbitrair als systematisch selectieprincipe. Hij las de dichtbundels die voorradig waren in boekhandel Verwijs in Den Haag één voor één in alfabetische volgorde. In het restaurant van de Hema met een glas Coca-Cola Light binnen handbereik. Over die lecturen zou hij op zijn blog berichten.
Jeroen Mettes gaf in zijn Poëzienotities geregeld aan geen recensies te schrijven. Met deze uitspraak zette hij zich af tegen de dominante praktijk in de Nederlandse kritiek om theorievorming over en rond poëzie als compleet nutteloos van tafel te vegen. Geert Buelens merkt in zijn verhelderende nawoord terecht op dat Mettes voorbijgaat aan het impressionisme dat de neokritiek in de media en op internet kenmerkt wanneer het over poëzie gaat, en zijn blogteksten steeds een urgentie verleende die tot lezen aanzette. Mettes stond een fundamentele kritiek voor ogen die zich baseerde op een vanuit verschillende theoretische modellen gemotiveerde analyse die het uiteindelijke oordeel moest schragen. Hij ging op zoek naar de literatuuropvattingen die in zijn ogen ten grondslag lagen aan de poëzie die hij las. De mogelijkheden en beperkingen van de vooronderstellingen die de gelezen gedichten inhielden, kruidden de argumentatie voor vaak negatieve oordelen op esthetische, ethische, politieke of ideologische gronden. Zo stelt Mettes bijvoorbeeld in een analyse van de teksten van Gerbrandy een décalage vast tussen poëzie en gedicht: ‘Gerbrandy’s geweldige poëzie wordt gegijzeld door zijn mooie, menselijke gedichten.’ Deze onderzoekende en argumentatieve houding koppelde hij aan de (technische) mogelijkheden van het internet. Internet maakte het mogelijk om in zijn teksten links te maken naar artikels en realisaties van andere bloggers, dichters, denkers, muzikanten en cineasten: uiteindelijk bleek dat een moderne manier van citeren. Internet maakt eveneens een haast onmiddellijke publicatie mogelijk die de radicaliteit en snelheid van uitspraken en oordelen lijkt te incorporeren. Af en toe duikt een evaluatieve formulering op die wat kort door de bocht gaat, soms komt Mettes terug op een door snelheid en publicatiedruk ingegeven uitspraak. In de term ‘nieuwe kritiek’ brengen de bezorgers deze twee facetten van zijn teksten samen.
De publicatie van N30 is een gebeurtenis in de zin die Jeroen Mettes aan deze term gaf: ‘een inbreuk van het onbekende, het nieuwe, op de normale gang van zaken, dus ook op het persoonlijke.’ De branie waarmee Mettes literatuuropvattingen vooronderstelde en ontleedde in zijn Poëzienotities, wordt in dit boek geflankeerd door een zekere stelligheid over de inzet van zijn schriftuur, maar evenzeer door onzekerheid over de receptie ervan. Achterhalen of hij de ‘Noot’ die het prozagedicht in deze uitgave afsluit, opgenomen zou hebben bij een eventuele publicatie tijdens zijn leven, kan niet meer. Wel tekenend is dat deze tekst, en de uitgebreidere poëticale tekst bij N30, bestonden. De twee teksten verwoorden schoorvoetend (hij spreekt zelf van ‘gênant’) een leidraad die de lectuur van N30 richting geven en die de onvermijdelijke mislezingen die publicatie met zich meebrengt, tracht te beheersen. Met een verwijzing naar de Amerikaanse dichter en essayist Ron Silliman noemt hij de kleinste bestanddelen van de hoofdstukken die samen het middendeel vormen van een gepland driedelig epos: ‘nieuwe zinnen’.
Aan de basis van Mettes’ schriftuur, zowel in zijn notities als in zijn gedicht, ligt het citaat: naar eigen zeggen ‘stal’ hij uit alle vertogen van de gemeenschap die hij op zijn weg vond en stelde daar ‘nieuwe zinnen’ mee samen. Woorden werden soms willekeurig door andere woorden vervangen totdat het oorspronkelijke vertoog waaruit het citaat geknipt werd niet meer als zodanig herkenbaar was. Het citaat paste zich aan de paragraaf waarin het terecht kwam aan, maar bleef een zin waarvoor steeds een vertoog kon worden voorondersteld. De verzameling ‘gemeenplaatsen’ die op die manier ontstaat — en waarin de dominantie van het economisch vertoog overal doorklinkt — roept een wereld op waarin het mens-zijn bepaald wordt door clichés die elke keuzevrijheid lijken uit te sluiten: de mens verschijnt als product van de hem/haar omringende vertogen.
De compositie waarvan deze zinnen deel uitmaken, motiveert Jeroen Mettes vanuit een poëtica van de ‘non sequitur: conclusie die niet volgt uit de premissen, het vreemde element in het vertoog.’ Dit compositorisch principe zou elke vorm van narrativiteit, logica of thematische eenheid vermijden, maar de auteur is er zich tegelijk terdege van bewust dat ook in de parataxis die de verhouding tussen de zinnen bepaalt een ongewenste verhaallijn of argumentatie ontstaat. Deze ‘zinnen’ zetten in elk geval door hun concrete, sociale verwijzingen de abstracte compositie onder hoogspanning: ‘Waar een zin is, is altijd een wereld. […] En waar zinnen met elkaar botsen vindt zoiets plaats als een tekstuele wereldburgeroorlog.’ Dat is ‘sociaal (of zelfs: ontologisch) antagonisme – met al zijn catastrofale en utopische mogelijkheden — […] schrijven.’ Het verzet dat deze poëzie nastreeft, schuilt niet in de representatie van een wereld, evenmin in een voorstelling van de onmogelijkheid van representatie, maar in de creatie van een ritme dat gebeurtenis wordt en van singulariteit in een toon: ‘Afstemmen en ontstemmen, "in de taal der neerslachtigen een eigen geluid doen klinken", dat wil zeggen op Elysische wijze verlangen.’ Van de politieke poëzie die hij op deze manier wil schrijven stelt hij bovendien affirmatief, en door iedereen gemakkelijk te onderschrijven: ‘Het heeft iets te maken met ethiek in de zin van leren leven.’
Het is onmogelijk om na een eerste lectuur een verhouding tot deze teksten in 1500 woorden samen te ballen. Volgende bedenkingen kunnen de grond vormen om een mogelijke verhouding tot stand te brengen. In een stukje dat reflecteert over de poëzie van Peter Ghyssaert is een beschouwing van Paul Celan aanleiding om het gedicht te duiden als een ontmoeting — die ‘geen ontmoeting met de schrijver en zijn boodschap’ is — die aan communicatie voorafgaat. In mijn ogen kan er geen ontmoeting plaatsvinden zonder communicatie. Waar Mettes de lezer oproept de hermeneutische fetisj thuis te laten, vermoed ik daarentegen dat een lezer het interpreteren niet kan uitschakelen. Ik ben dus niet zijn ideale lezer: ‘Ik schrijf voor lezers die niet willen interpreteren.’ Die ontmoeting duidt hij ook als ‘asymmetrisch’: een lezer dient zich tot op zekere hoogte te onderwerpen aan de tekst. Deze lezer vindt Mettes’ asymmetrie echter ook omgekeerd terug in het gewelddadige van zijn leesact: het onbekende wordt toegeëigend door inzet van het bekende, van reductie en uitsluiting die elke keuze met zich meebrengt. Er vond dan misschien wel geen ontmoeting plaats zoals die Jeroen Mettes voor ogen stond, ik hoorde wel een appel dat verdere uitdieping verdient. De opvallendste zin in Weerstandsbeleid — omdat de uitspraak nu eens geen oordeel afsluit, maar opschort en ik ze moeiteloos tot de mijne wist te maken — staat tussen ronde haakjes en luidt: ‘Dat is uiteindelijk weer een waardevolle vraag, dus ik ben hier blijkbaar nog niet helemaal klaar mee.’
Ondertussen dient elke lezer die over poëzie wil nadenken en elke zichzelf respecterende bibliotheek met poëziebundels op de planken deze cassette aan te schaffen. Onder meer omdat we in deze door de Markt geregeerde wereld tot louter consumenten gereduceerd worden en relevantie vaak tot economische relevantie herleid wordt. Een geregeld aangehaald citaat dat Mettes’ visie op de relevantie van poëzie moet illustreren is: ‘Poëzie doet ertoe, niet zodra ze beter geïntegreerd is in de markteconomie en de ouwehoerindustrie, maar zodra ze zich daar effectief tegen weet te verzetten.’ Essentieel in deze uitspraak lijkt me het woord ‘effectief’. Een zo groot mogelijke verspreiding van dit boek vergroot de kans dat er lezers blijven bestaan die kunnen zeggen: ‘Ja, dit is poëzie.’ [Patrick Peeters]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.