De transparante samenleving
Gianni Vattimo
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Boom, 2011 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 204 VATT |
Magazijn |
Boom, cop. 1998 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 242 VATT |
31/12/2011
Dit essay van de eigenzinnige Heidegger- en Nietzschekenner Gianni Vattimo verscheen in 1996, nu reeds vijftien jaar geleden, als antwoord op de postmoderne verwerping van de Grote Verhalen. De auteur is het in grote lijnen eens met de postmoderne kritiek op de positivistische zekerheid die beweert dat mens en wereld rationeel verklaard en gemaakt kunnen worden en op het intussen voorbijgestreefde dogmatisme van het historisch en dialectisch materialisme. Alleen weigert hij uit deze intellectuele en existentiële mislukking de conclusie te trekken dat alleen nog een nihilistisch antwoord op de crisis overblijft.
Op basis van zijn vroeger als positief ervaren engagement in de katholieke kerk én zijn persoonlijke ontgoocheling over de houding van die kerk ten opzichte van homoseksuele gelovigen zoals hijzelf, kan hij onmogelijk terugkeren naar het geloof en de religieuze praktijken van zijn jeugd. Maar is het niet denkbaar dat die kerk gedurende al die eeuwen de evangelische boodschap verborgen of geperverteerd heeft en dat het daarom de hoogste tijd wordt om dit dreigende nihilisme vanuit een heel ander christendom te bestrijden? Vattimo doet dit op een ongewone en verrassende manier: om te beginnen gaat hij ervan uit dat de secularisatie een noodzakelijke en positieve reactie was (en nog steeds is) op een vastgelopen essentialistisch en metafysisch christendom. Voor hem is deze secularisatie ‘kenmerkend voor de geschiedenis van het moderne Westen, als een feit dat inherent is aan het christendom en positief samenhangt met de zin van Jezus’ boodschap’. Dit gaat verder dan de stellingen van bijvoorbeeld Max Weber over de onttovering van de wereld, maar sluit wél aan bij het denken van onder meer Ernst Bloch (Atheismus im Christentum, 1968) en bepaalde bevrijdingstheologen. Vattimo gelooft — dit is hier de correcte term — dat het wezen van het oorspronkelijke christendom bestaat uit de kenosis en de caritas. Met de kenosis bedoelt hij het geheel of gedeeltelijk opgeven van de goddelijke natuur van Christus bij de menswording, een beschikking waarbij God zijn absolute metafysische essentie leegmaakt. En de caritas is de limiet of toetssteen van deze secularisatie die ervoor zorgt dat de grote principes van dit evangelische christendom (het pacifisme, de afwijzing van geweld, de solidariteit met alle mensen zonder onderscheid en de strijd tegen de uitbuiting) niet met de dogma’s en bijgelovige praktijken overboord worden geworpen: ‘Moet ik terugkeren naar de praktijk van de sacramenten? Naar de zondagsmis gaan en de preek beluisteren? Mij door de pauselijke encyclieken laten leiden in mijn werk als filosoof […]?’ Op deze retorische vragen wordt niet geantwoord, omdat uit de hele tekst duidelijk wordt dat er geen wezenlijk verband is tussen het evangelie en de dogma’s en dat het voor een filosoof nu eenmaal ondenkbaar is dat hij zich laat overtuigen door de zogenaamde bewijzen van het bestaan van God. En trouwens ook niet van zijn niet-bestaan, waarmee hij tegelijkertijd afstand neemt van het moderne anticlerikalisme, dat volgens hem gebaseerd was ‘op de zelfverzekerdheid van een […] rede die geen grenzen zag aan haar steeds volledigere zelfbevestiging.’
Met dit korte maar compacte essay daagt de auteur niet alleen de traditionele gelovigen en ongelovigen uit, maar vooral zichzelf. Want als de kenosis inderdaad tot de diepste kern van zijn levenbeschouwing wordt uitgeroepen, kan men zich afvragen in hoeverre hij zich nog kan onderscheiden van de radicale stellingen van bijvoorbeeld Slavoj Zizek, die in The Monstrosity of Christ: Paradox or Dialectic?, 2009) tot de conclusie komt dat het christendom door de menswording en vooral de dood van Christus in feite de dood van God in de geschiedenis heeft ingeluid. Waarmee het duidelijk wordt dat de discussie over de blijvende of hernieuwde rol van het christendom in de eenentwintigste eeuw nog lang niet is afgesloten. [Ludo Abicht]
Redactie
Persoonlijk en bewogen essay van de Italiaanse filosoof (1936) waarin hij getuigt dat er perspectief is voor het christendom, mits het de band loslaat met de metafysica, die failliet is, en zich presenteert als de godsdienst van de liefde, van Gods liefde voor de mensen. De metafysica kon God niet tot de mensen brengen, wat wel lukte met allerlei dogmatische uitspraken en waarheden. God verscheen daarin echter als een 'geweldige', afstandelijke God, zoals in de natuurreligies. De behoefte aan gevoel voor het transcendente heeft kansen aansluiting te vinden bij de christelijke traditie als de menswording meer gezien en beleefd wordt als de transcriptie van het 'zwakke denken': in Jezus verschijnt God als 'de mensvriendelijke God', als steun, mensen nabij, erop gericht elke vorm van gewelddadigheid juist uit te sluiten. De boodschap van de liefde laat God ervaren zoals hij is en wil zijn; een boodschap, die telkens geïnterpreteerd moet worden in aansluiting op de eigen tijd. Anders staat religie haaks op de geschiedenis en verkondigt ze steeds een onheilsboodschap, zoals tot op de dag van vandaag. Een fijngevoelig essay, herkenbaar voor velen met gevoel voor de problematiek van leven en godsdienst. Pocketuitgave; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.