De ommelanden
Elvis Peeters
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Larrios, 2011 |
VERDIEPING 2 : BABILLE : TAAL EN VERHAAL : VERHALEN : PEET |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Larrios, 2011 |
JEUGD : VERHALEN ROOD (9-11 J.) : PEET |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Larrios, 2011 |
MAGAZIJN : SCHOOLCOLLECTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PEET |
rt/aa/26 m
Een paard
op een ladder
Een exacte leeftijdsaanduiding is niet te vinden op Het paard, een prentenboek met tekst van Elvis Peeters en tekeningen van Paul Verrept. Wel staat er op het achterplat: 'voor wie jong genoeg is om het te begrijpen'. Daar zit meer in dan in het doorsnee verkooppraatje: de licht naïeve illustraties zullen allicht niemand tegen de borst stuiten, maar de tekst baadt in een waas van absurdisme dat om enige goodwill van de lezer vraagt. Om het soort goodwill dat kleuters en lagereschoolkinderen met een levendige fantasie instinctief tot levenskunst verheffen, een levensvisie waarin alles - mens, dier, plant, ding - nog bezield is en menselijke trekken heeft.
Zo ook het paard dat Elvis Peeters voor dit boekje bedacht. Op zoek naar een slaapplek zet het zijn ladder tegen Ali's slaapkamerraam, slaat de ruit in en klimt naar binnen. Van Ali mag het paard gerust op het tapijt slapen, als het maar oplet voor zijn pantoffels. 'Bijten ze?', vraagt het paard. Het is de opmaat van een in wezen eenvoudig verhaal dat zijn charme ontleent aan de mix van menselijke en dierlijke eigenschappen die het paard vertoont. Hier en daar smokkelt Peeters nog een poëtische noot binnen. Vooral de tocht die het paard met een nieuw vensterglas langs zijn flank onderneemt, scoort hoog op de poëtische schaal. Het glas weerkaatst de zon en zo grijpt het paard (of het toeval) subtiel in op de levens van passanten. Bijvoorbeeld omdat het de dof geworden ring van een oude man weer doet glanzen, en zo indirect ook zijn herinneringen een poetsbeurt geeft. Mooi. (eb)
Elvis Peeters & Paul Verrept (ill.), Het paard, Larrios, 40 blz., 7,95 euro
rt/aa/26 m
Een paard
op een ladder
Een exacte leeftijdsaanduiding is niet te vinden op Het paard, een prentenboek met tekst van Elvis Peeters en tekeningen van Paul Verrept. Wel staat er op het achterplat: 'voor wie jong genoeg is om het te begrijpen'. Daar zit meer in dan in het doorsnee verkooppraatje: de licht naïeve illustraties zullen allicht niemand tegen de borst stuiten, maar de tekst baadt in een waas van absurdisme dat om enige goodwill van de lezer vraagt. Om het soort goodwill dat kleuters en lagereschoolkinderen met een levendige fantasie instinctief tot levenskunst verheffen, een levensvisie waarin alles - mens, dier, plant, ding - nog bezield is en menselijke trekken heeft.
Zo ook het paard dat Elvis Peeters voor dit boekje bedacht. Op zoek naar een slaapplek zet het zijn ladder tegen Ali's slaapkamerraam, slaat de ruit in en klimt naar binnen. Van Ali mag het paard gerust op het tapijt slapen, als het maar oplet voor zijn pantoffels. 'Bijten ze?', vraagt het paard. Het is de opmaat van een in wezen eenvoudig verhaal dat zijn charme ontleent aan de mix van menselijke en dierlijke eigenschappen die het paard vertoont. Hier en daar smokkelt Peeters nog een poëtische noot binnen. Vooral de tocht die het paard met een nieuw vensterglas langs zijn flank onderneemt, scoort hoog op de poëtische schaal. Het glas weerkaatst de zon en zo grijpt het paard (of het toeval) subtiel in op de levens van passanten. Bijvoorbeeld omdat het de dof geworden ring van een oude man weer doet glanzen, en zo indirect ook zijn herinneringen een poetsbeurt geeft. Mooi. (eb)
Elvis Peeters & Paul Verrept (ill.), Het paard, Larrios, 40 blz., 7,95 euro
31/12/2011
Meester van alle leeftijden
Paul Verrept illustreert Paul Van Ostaijen en Elvis Peeters
De jonge uitgeverij Larrios pakt opnieuw uit met werk van Paul Verrept. Rodica en Dodica bevat behalve ‘Marc’, ‘Sjimpansee’ en ‘Slaap’, drie gedichten van Paul Van Ostaijen die Verrept eerder illustreerde voor aparte uitgaven (bij Clavis), een nieuwe Van Ostaijen-interpretatie van Verrept. Daarnaast verscheen ook Het paard, een samenwerking met Elvis Peeters. Verrept weegt de teksten nauwgezet af en creëert met zijn prenten intrigerende pagina’s, waar lezen en kijken elkaar beïnvloeden en waar uiterste eenvoud aanspraak maakt op diepgaande lectuur.
In Rodica en Dodica kiest Verrept voor geschilderde figuren, heel eenvoudig, haast basaal van vorm. De compositie is doordacht, zonder gezocht aan te doen: bij het eerste vers van ‘Marc’, ‘Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem’, zwemt de vis al in de vaas, het ventje fietst op de rand van de vaas, de bloem is als een wuivende hand. Bij het volgende vers visualiseert Verrept de klanken van Van Ostaijen, ‘ploem ploem’, erg concreet. De kelk van de bloem staat in de focus en daarboven laat hij twee druppels, een rode en een blauwe, van een penseel vallen. Dan verschuift het perspectief naar de stoel naast de tafel en valt het ventje van de rand van de vaas. De rand van de ronde tafel, waar nu ook het brood zichtbaar op wordt, vormt als in een steeds groter wordend spel van cirkels, het nieuwe circuit van het ventje met de fiets.
Verrept kiest voor een speelse en soms ook een wat griezelige opeenvolging van de prenten. Het beeld van een montere Marc, de kinderlijke onschuld met het ronde hoofd en het kuifje, wordt gevolgd door een onverwachte close-up van de vis met een ringetje (van de hengel van het visserke-vis) door zijn bek. Nagenoeg dezelfde prent krijgen we op de volgende bladzijde nog eens te zien, al heeft de toehappende vis dan al de oogjes dicht. Het zorgt voor een betrekkelijk shockeffect, dat met een brede glimlach geaccepteerd wordt, maar waar ook een beetje wrangheid in schuilt. Bij ‘dag klein visselijn mijn’ gaat de deur naar buiten ten slotte open, het licht valt binnen, de zon staat hoog, de weg ligt er uitnodigend bij om de nieuwe dag te verkennen. Een herinnering aan de vergane vis en het ochtendlijke tafereel blijft achter in de vorm van een verwelkte bloem, die in een vaas zonder water het kopje laat hangen.
Water vormt ook een motief in de prenten bij ‘Berceuse presque nègre’. De sjimpansee die niet wil meedoen, krijgt hier een gezicht: een pruilende aap met een lege fles. ‘De sjimpansee is ziek van de zee’, luidt het, en de aap met de lege fles gaat in een hoek zitten huilen. Eenzaam roeit hij vervolgens op zee naar de horizon, de fles dobbert halfvol op de golven tot de aap uit het zicht verdwijnt. De illustraties roepen hier bijzonder veel op: eenzaamheid, verlangen, oneindigheid en wanhoop. De aap lijkt vastbesloten niet meer terug te keren, en als de hemel paarsoranje kleurt, bevindt hij zich nog steeds in open zee. De band tussen tekst en illustraties is hier veel vrijer dan in ‘Marc’. Moeilijk te interpreteren is hier ook het slotbeeld van een zeilboot in een fles. De illustraties in ‘Slaap’ daarentegen bieden een letterlijke neerslag van Van Ostaijens ‘Berceuse nr. 2’. ‘Slaap als een reus’: Verrept beeldt een slapende reus af; ‘slaap als een roos’: er ligt een roos in bed; ‘slaap als een reus van een roos’: er ligt een reusachtige roos in bed. Ze leiden tot het beeld van een jongeman met een roos en koekjesdoos (‘reuzeke rozeke zoetekoeksdozeke’). Op de prent staat een jongen te geeuwen in het deurtje in de doos, die vervolgens gelukzalig glimlachend ligt te slapen (‘ik slaap’). De prenten brengen hier een vrij to the point verhaal voor het slapengaan.
Op de titelbladzijde van het laatste gedicht, ‘Rodica en Dodica’, schreit de ooievaar, waarna Siamese tweelingzusjes, als glimlachende, verbonden engeltjes afgebeeld de wereld ingetrokken worden door een vroedvrouw. ‘Rodica en Dodica waren aan elkaar gebonden / zo heeft de vroedvrouw ze gevonden / Rodica en Dodica / de ooievaar speelt trekharmonica’. De trekharmonica van Van Ostaijen inspireert Verrept tot een beeld waarop de nu beteuterde meisjes vastgepind zijn op een accordeon (‘Op de trekharmonika / schilderde de schilder Rodica en Dodica’). Er is nu meer afstand tussen hen, hun gemeenschappelijke armpje is over de plooien van het instrument gespannen. De achtergrond is wit, alle aandacht wordt op dit beeld gevestigd. De meisjes zijn maximaal van elkaar verwijderd, hun verbondenheid met het instrument wordt geaccentueerd door de rij knopen op hun jurk, die eruitzien als de toetsen van de accordeon. Als Dodica in de volgende prent volgens het lied van de accordeonist een vrijer liefheeft, heeft de ene helft van de tweeling een volwassen gezicht en volle lippen, en ze strekt zich uit naar een man. Haar lichaam blijft echter hetzelfde: even klein en kinderlijk als daarvoor. Dodica maakt een neerwaartse beweging, reikt met gesloten ogen de diepte in en trekt zo haar zusje mee in een neerwaartse spiraal. Ze bereikt de terugwijkende man niet. Haar pogingen om zich los te scheuren, worden haar fataal, want op de volgende prent rukt de accordeonist, als het kwade meesterbrein met een grote grijns de meisjes uit elkaar. De accordeon breekt: ‘met een lange ruk is het liedje uit op de trekharmonika’.
Verrept vertaalt de verzen steeds in één doelgericht beeld. Hij wikt en weegt Van Ostaijens woorden, vertaalt de muzikaliteit van het gedicht in beelden, experimenteert met compositie, verrast met sequenties en kiest voor een eenvoud waaronder vaak meerdere betekenislagen schuilgaan. Voor kinderen vanaf vijf à zes jaar, kun je zeggen; de eenvoud van het beeld laat het toe, de klank en ritmiek van de gedichten lenen zich tot geanimeerd voorlezen. Maar deze tekst-beeldcombinatie is ook goed voor een uitgebreide en intensieve lectuur. De leeftijdloze uitvoering van deze Larrios-heruitgave is in die zin beslist passend.
Het paard is geschreven door Elvis Peeters en richt zich tot kinderen vanaf negen jaar. De prenten bevatten iets meer detail dan in Rodica en Dodica, maar de grotere complexiteit schuilt vooral in de verbeelding van deze bizarre droom-werkelijkheidsituatie. Een paard belandt rond middernacht op schijnbaar vanzelfsprekende wijze in een jongenskamer, waar scherven en pantoffels even schijnbaar vanzelfsprekend menselijke eigenschappen hebben. Het dier klimt doelbewust een ladder op en slaat het raam kapot om binnen te kunnen. Het beeld dat Verrept hierbij plaatst — één beeld dat over twee pagina’s gespreid wordt (zie boven) — roept subtiel de vraag op of de gebeurtenissen zich niet afspelen in Ali’s droomwereld. Op de ene bladzijde zie je het paard met zijn vuist het raam kapotslaan, als je het blad omslaat, zie je alleen Ali in bed en wat vallende scherven. Het feit dat je de pagina moet omslaan, lijkt er op te wijzen dat er een onderscheid is tussen het paard dat binnenkomt (de droomwereld) en Ali die in bed ligt, onder een donsdeken met hetzelfde motief als de jas van het paard (de realiteit). Temeer hij zegt: ‘Ik droomde van een paard’, als zijn moeder door een kier vraagt met wie hij aan het praten is.De tekst laat zich niet voor één gat vangen, het verhaal laat zich moeilijk samenvatten. Het paard en Ali staan ‘s ochtends op en in de klas vraagt de leraar wat het verschil is tussen een paard en een koe. Ali redeneert vanuit zijn ervaring: ‘Een paard klimt behendiger op een ladder dan een koe’, ‘[...] ik denk niet dat een koe een ruit kan vervangen en het paard hopelijk wel’. Verrept beeldt de leraar, die denkt dat hij uitgelachen wordt, af als in een spotprent: een man met een opvallend gebit, die met een mortarboard (academische baret) en aanwijsstok doceert over het verschil tussen een paard en een koe. De grote tanden die Verrept hem aanmeet, doen mij denken dat de man zelf een herkauwer is, die slechts kan navertellen. Verrept brengt klemtonen aan in het verhaal, hij verscherpt motieven, zoals de band tussen het kind en het paard. Het zijn accenten die het verhaal moeilijk kan missen. Terwijl Ali op school zit, gaat het paard zijn eigen weg. Het gaat een nieuw venster halen voor Ali’s slaapkamer en krijgt de ruit om zijn rug, waarin het zonlicht weerkaatst. Dat zet een aantal gebeurtenissen in gang: een vrouw valt van haar fiets en belandt in de armen van een man, een poes valt van de tweede verdieping en ‘moest [...] zonder dat iemand het hoorde weer al de trappen in het huis omhoog om bij de vensterbank op de tweede verdieping te komen’, een man ziet het licht op zijn doffe ring schitteren en wuift blij naar de hemel. Die romantische situaties voeden de gedachte dat bepaalde zaken geen toeval zijn. In de realiteit zie je dit niet zo snel gebeuren, maar je neemt het hier makkelijk voor waar aan, omdat in het verhaal zelf slechts subtiel aan de echtheid van de gebeurtenissen lijkt te worden getwijfeld. Ali, en al wie ervoor openstaat om erin te geloven (verliefde mensen, dieren, ouderen die iemand hebben verloren), zien de werkelijkheid, zo absurd en vol onmogelijkheden als hij is. Ali ziet het paard vanuit zijn schoolbank door het raam: ‘Het leek wel een glazen paard, zo breekbaar. [...] Ali lachte omdat hij alles begreep over het paard. [...] En zijn gezicht schitterde als het zonlicht zelf’.
Het paard, de zon en Ali komen naar voren als figuren die iets gemeen hebben, die een zekere doelgerichtheid, een bewustzijn, een band tussen tussen zaken en gebeurtenissen uitstralen. De tekst brengt een verwantschap tussen Ali en het paard aan het licht: ‘Ali klakte met zijn tong. Het klonk als een hoefslag [...] Ali dacht zo erg aan het paard dat hij zelf draafde’. Verrept legt met zijn tekening van de stralende Ali, met een hoofd rond als de zon en acht stralen eromheen, dan weer de link tussen Ali en de zon. Het levert een buitengewoon intrigerend geheel op dat het resultaat is van een geslaagde samenwerking tussen auteur en illustrator, dat niet makkelijk te doorgronden valt, maar waar je na de lectuur net zoals het paard, die alles overschouwt, van denkt ‘Waarom ook niet’, en je draait je ‘behaaglijk naar de zon die knipoogde’. [An-Sofie Bessemans]
Drs. A.W.M. Duijx
Op een avond hoort Ali een raar geluid bij het raam. Met veel gerinkel komt er een paard zijn kamer binnen en blijft slapen. De volgende dag wil het paard eerst ontbijt en daarna maakt hij een wandeling (terwijl Ali op school zit). Hij ontmoet onder meer een hond die tegen tulpen staat te plassen, die te horen krijgt dat je niet over het eten van andere dieren moet plassen. Vervolgens laat het paard zelf enkele vijgen vallen. Aan het eind van de middag, nadat het raam hersteld is, gaat het paard met een biertje in de tuin zitten. Redelijk absurd verhaal. Het verhaal wordt mooi verteld, in een poëtisch taalgebruik dat goed aansluit bij de schitterende, paginagrote en kleurrijke illustraties. Het absurdistische in het verhaal wordt met de nodige humor naar voren gebracht. Alles gebeurt gewoon, zonder dat je je afvraagt of het wel zou kunnen gebeuren. Aan de vormgeving van dit kleine vierkante boekje is veel aandacht besteed. Auteur en illustrator hebben onder meer een Zilveren Griffel en de Gouden Uil Prijs van de Jonge Lezer voor eerder werk mogen ontvangen. Niet voor een groot publiek, maar voor veel jonge lezers kunnen het verhaal en de illustraties zeer verrassend zijn en echt leesplezier opleveren. Voorlezen vanaf ca. 6 jaar, zelf lezen vanaf ca. 8 jaar.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.