De kleur van armoede : armoede bij personen van buitenlandse herkomst
Bea Van Robaeys
Bea Van Robaeys (Auteur), Kristel Driessens (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
LannooCampus, 2011 |
Thema: diversiteit 3.1.DIV |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
LannooCampus, 2011 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 307.3 ROBA |
31/12/2011
Kristel Driessens en Bea Van Robaeys zijn allebei als onderzoeker en docent verbonden aan de Karel De Grote-Hogeschool in Antwerpen. Gekleurde armoede en hulpverlening is de neerslag van een praktijkonderzoek waarin wordt nagegaan hoe sociale werkers en cliënten de hulpverlening aan personen van andere herkomst die in armoede leven, ervaren. Het is een kwalitatief onderzoek; er werden twintig sociale werkers uit de Antwerpse Centra voor Algemeen Welzijnswerk en OCMW-afdelingen en zestien cliënten van andere herkomst bevraagd.
In een eerste luik gaan de auteurs in op de armoedeproblematiek zelf. Die is bij de allochtone cliënten net als bij Belgen die in armoede leven, een onontwarbaar kluwen van verschillende elementen die elkaar versterken. De voorbeelden zijn legio: slechte huisvesting, lekkende radiatoren, enorme verwarmingskosten, schulden bij de energieleverancier, te weinig geld om herstellingen te laten uitvoeren, hoge doktersrekeningen door vocht-insijpeling… Samenvattend wordt gesteld dat armen weinig financiële middelen hebben, weinig scholing, moeilijkheden ondervinden om toe te treden tot de arbeidsmarkt en weinig steun kunnen halen uit sociale netwerken. Het vaak aangehaalde probleem van een gebrekkige kennis van het Nederlands is één element, maar zeker niet het belangrijkste.
Sociale werkers opereren in een spanningsveld tussen de cliënt met zijn hulpvragen en verwachtingen, en de organisatie, die ook eigen doelstellingen nastreeft. Ze proberen tot een traject te komen dat voor alle partijen aanvaardbaar is. Bij cliënten van een andere afkomst kunnen er extra complicaties optreden. Het onderzoek toont dat er voor het werken met hen twee specifieke uitdagingen zijn. Enerzijds moet er gezocht worden naar een goed evenwicht tussen afstand en nabijheid. Empathie is noodzakelijk voor een goede hulpverlening, maar te veel betrokkenheid is storend. De bevraging leert dat hulpverleners bij cliënten van andere herkomst een groter emotionele appel ervaren dan bij de Belgische armen. Een tweede uitdaging is het spanningsveld tussen afhankelijkheid en autonomieverhoging: als mensen niet leren hun problemen zelf op te lossen, blijven ze afhankelijk. De sociale werkers geven aan dat allochtone cliënten meer dan anderen geneigd zijn om hun problemen in handen te leggen van de hulpverleners. Tot slot stellen de auteurs vast dat wanneer de sociale werkers gevraagd wordt hoe ze hulpverlening aan mensen met een andere achtergrond ervaren, hun antwoorden uitsluitend betrekking hebben op de culturele dimensie en niet op de armoedefactoren. Of cultuur een positieve rol speelt dan wel een negatieve, verschilt naargelang de respondent.
De cliënten voelen zich vaak geprangd tussen de logica van het overleven en de logica van de organisatie waarbij ze aankloppen voor hulp. Verschillende respondenten vertellen verhalen over verschrikkelijke huisvestingsomstandigheden. Ze verwachten concrete oplossingen, maar krijgen van de hulpverleners vooral structurele voorstellen. Dat leidt tot nogal wat frustratie. Niet alle contacten met hulpverleners verlopen dus positief. Toch zijn de respondenten opvallend lovend over hulpverlening. De auteurs stellen dat goede hulpverlening zowel een instrumentele dimensie heeft (het oplossen van praktische problemen) als een expressieve (emotionele ondersteuning, empowerment). De ideale hulverlener is een ankerfiguur die zich bereikbaar opstelt, die respect en betrokkenheid toont en inspraak geeft in de hulpverlening. Merkwaardig is dat de respondenten vinden dat de cultuurverschillen in de hulpverlening geen rol spelen.
In hun eindconclusies formuleren de auteurs een aantal aanbevelingen. Op microniveau is een positieve grondhouding onontbeerlijk en moet er voldoende tijd uitgetrokken worden voor de opbouw van een vertrouwensrelatie. Het is een pleidooi voor een procesmatige aanpak. Op mesoniveau pleiten ze voor intervisie en supervisie: momenten waarop sociale werkers uit verschillende afdelingen ervaringen kunnen uitwisselen over deze complexe situaties. De CAW’s en OCMW’s krijgen de raad om zich te hoeden voor een te bureaucratische aanpak en voldoende oog te hebben voor de noden van de mensen die in armoede leven.
In Vlaanderen is er te weinig aandacht voor armoede bij allochtonen. De term ‘armoede’ wordt vooral gebruikt om generatiearmen aan te duiden. Uit statistisch onderzoek blijkt echter dat allochtonen een steeds groter aandeel innemen in de armoedecijfers. Als er niet voldoende aandacht besteed wordt aan deze ‘nieuwe armen’, worden zij later mogelijk op hun beurt generatiearmen. Maar dan komt onvermijdelijk de vraag waaruit het verschil bestaat tussen ‘gekleurde’ en ‘gewone’ armoede. Er wordt hier niet ingegaan op de armoede zelf, maar op het perspectief van hulpverleners en cliënten. Daarmee wil het onderzoek inspiratie leveren voor de ontwikkeling van een zelfreflecterende praktijk rond armoede en culturele herkomst. De auteurs geven gespreksstof, een aanzet voor ervaringsuitwisseling en discussie. Dat is prijzenswaardig omdat er naar mijn aanvoelen in Vlaanderen te weinig werk wordt gemaakt van methodiekontwikkeling voor sociaal werk. Het boek bevat geen academisch jargon en is vlot leesbaar. Het is vooral relevant voor professionals uit de sociale sector. [Johan Vangenechten]
Redactie Vlabin-VBC
De auteurs zijn allebei onderzoeker en docent aan een hogeschool in Antwerpen. Dit boek is de neerslag van een praktijkonderzoek waarin wordt nagegaan hoe sociaal werkers en cliënten de hulpverlening ervaren aan personen van andere herkomst die in armoede leven. Er werden twintig sociaal werkers en zestien cliënten van andere herkomst ondervraagd. De auteurs stellen dat goede hulpverlening zowel een instrumentele dimensie heeft als een expressieve. In hun eindconclusie formuleren ze aanbevelingen om te komen tot een divers sensitieve hulpverlening. Op microniveau is een positieve grondhouding nodig, met voldoende tijd voor de opbouw van een vertrouwensrelatie. Op mesoniveau pleiten ze voor het onderling uitwisselen van ervaringen over deze complexe situaties. Het onderzoek wil inspiratie leveren voor de ontwikkeling van een zelfreflecterende praktijk rond armoede en culturele herkomst. Het bevat geen academisch jargon en is vlot leesbaar. Het is vooral relevant voor professionals uit de sociale sector. Het reflectiemateriaal is geënt op hulpverleningsstructuren in Vlaanderen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.