Broederstrijd
Antonio Pennacchi
Antonio Pennacchi (Auteur), Mieke Geuzebroek (Vertaler), Pietha de Voogd (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2011 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : PENN |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 5554 |
31/12/2011
Een fascist met een rood randje
Antonio Pennacchi is een wat vreemde eend in de bijt van de Italiaanse letteren. Hij werd in 1950 geboren in Latina (dat in zijn roman nog de oorspronkelijke naam Littoria draagt), de hoofdplaats van het door het fascisme drooggelegde Pontijnse moerasgebied ten zuiden van Rome, in een familie van overtuigde zwarthemden die uit de Povlakte was geëmigreerd voor de ontginning ervan. In zijn jeugd is hij een militant neofascist tot hij wegens scheurmakerij uit de partij wordt gestoten. Hij werkt dertig jaar als arbeider in een kabelfabriek, staat in mei ’68 als marxist-leninist mee op de barricaden en wordt uit de communistische vakbond gezet wegens verbale steun aan de Rode Brigades. Eind jaren tachtig werpt hij zich tijdens een periode van gedwongen werkloosheid op het schrijven. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan: bij de recente gemeenteraadsverkiezingen in zijn geboortestad stond hij op de lijst van de ‘postneofascistische’ beweging Futuro e libertà. De autobiografische roman die hij in 2003 publiceerde, heet niet toevallig Il fasciocomunista. Pas na de succesvolle verfilming hiervan brak hij door bij het grote publiek. En vorig jaar werd Het Mussolinikanaal bekroond met Italiës meest prestigieuze literaire prijs, de Premio Strega. Al was die bekroning allesbehalve onomstreden.
Het hele werk van Pennacchi — zowel verhalend als essayistisch proza — speelt zich af in de microkosmos van de Agro Pontino, die door de malariamug eeuwenlang zogoed als onbewoonbaar was en in de jaren dertig van de vorige eeuw in vruchtbaar landbouwgebied werd herschapen. Daarvoor mobiliseerde het fascisme niet alleen zijn beste ingenieurs, agronomen en stedenbouwkundigen, maar bracht het voor de benodigde mankracht een kleine volksverhuizing op gang vanuit de achtergebleven regio’s in het Noord-Oosten: Friuli, de Veneto en de Podelta (tegenwoordig de welvarendste van het land): ‘Vanwege de honger. [...] Als we geen honger hadden gehad, waren we daar gebleven. Daar was ons thuis,’ luiden de beginregels. In de roman van Pennacchi wordt de geschiedenis van deze onderneming (die ook in het buitenland bewondering wekte) uitgebouwd tot een waar epos aan de hand van de lotgevallen van de zeer kroostrijke landverhuizersfamilie Peruzzi. Maar Pennacchi’s opzet is veel ambitieuzer dan die van een klassieke streek- of familieroman. Hij verbindt de belevenissen van de verschillende generaties Peruzzi met de hele geschiedenis van Italië, grosso modo vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog tot aan het einde van de Tweede, al zijn er ook flashbacks tot aan de Neanderthalers en flashforwards tot Berlusconi. ‘Mooi of niet,’ schrijft hij in zijn korte voorwoord, ‘dit is het boek waarvoor ik op de wereld ben gekomen. [...] Alle andere dingen die ik heb gedaan — mooi of niet — heb ik altijd beschouwd als voorbereiding hierop, als interludium.’
Stilistisch en structureel is de roman opgebouwd als de oeroude filò, de verhalen die de Venetische boeren elkaar, in een kring gezeten, na gedane arbeid vertellen, inclusief alle herhalingen, uitweidingen en een springerige tijdsorde die bij zo’n volkse verteltrant horen. De ik-verteller, wiens — verrassende — identiteit pas op de allerlaatste pagina wordt onthuld, richt zich daarbij regelmatig rechtstreeks tot een fictieve toehoorder: ‘Wat nou? Gelooft u me niet?’ of: ‘Pardon, wat zegt u?’ (een procedé waar naar mijn smaak wel wat te veelvuldig gebruik van wordt gemaakt). Zijn taal is het heel aparte mengtaaltje van de Pontijnse kolonisten: een intussen wat ouderwets dialect uit het achterland van Ferrara, waarin in de loop der jaren elementen zijn binnengeslopen uit hun nieuwe vestigingsplaats. In hun verantwoording schrijven de vertaalsters, Mieke Geuzenbroek en Pietha de Voogd, dat ze daarvoor —in mijn ogen terecht — geen poging hebben gedaan om een Nederlands dialect te imiteren of een namaakboerendialect te verzinnen. Wel hebben ze het register zo spreektalig mogelijk willen houden, en daar zijn ze ook goed in geslaagd, al had het naar mijn smaak, vooral bij verwensingen en vloeken, nog net iets platter gekund.
De Peruzzi’s, die ondanks hun bescheiden komaf merkwaardigerwijs allemaal voornamen uit de klassieke oudheid dragen (Pericles, Isaeus, Themistocles...), leven als deelpachters op het domein van de grootgrondbezitter graaf Zorzi Vila en weten met keihard werken de eindjes aan elkaar te knopen. Van huize uit zijn ze anarchosydicalisten, net zoals hun jonge streekgenoot Benito Mussolini, die af en toe tijdens zijn propagandatournees in hun pachterswoning logeert (en daarbij begerige blikken werpt op ‘oma’, die de rest van haar dagen zal moeten leven met het odium ‘dat ze met de Duce geslapen heeft’). Nadat Mussolini in de loop van de Eerste Wereldoorlog zijn grote bocht gemaakt heeft van socialisme naar fascisme, gaat op een enkele uitzondering na de hele familie met hem mee en begint driftig volkshuizen en socialistische partijlokalen in brand te steken. Een van hen gaat zelfs zo ver om een priester die vanaf de kansel tegen het fascisme preekte, in een hinderlaag te lokken en te vermoorden. Over het gebeurde wordt in de familie gezwegen als het graf, alleen ziet oma telkens als er onheil op til is, in haar nachtmerries een zwarte mantel verschijnen. Maar Edmondo Rossoni, een ‘fascist met een rood randje’, houdt hun de hand boven het hoofd. Wanneer de Peruzzi’s op zwart zaad komen te zitten, biedt hij, inmiddels een hoge pief van het regime in Rome, hun een eigen stuk grond aan in de Pontijnse vlakte, waar de drooglegging volop aan gang is. En dus laden ze hun schaarse bezittingen op een troepentransporttrein die hen dwars door Italië naar het ‘Beloofde Land’ voert. Dertigduizend landloze boeren uit het noordoosten worden zo in bijna drie jaar tijd naar het zuiden overgeplant. Ze komen er terecht in een wereld die hun volslagen vreemd is. De dorpelingen uit de omringende heuvels spreken een dialect waar ze geen jota van snappen en houden er heel andere gewoontes op na. ‘Marokkanen’ noemen ze hen, terwijl zij voor de zuiderlingen ‘Cispadanen’ zijn, met een verwijzing naar de troepen van Napoleon die destijds hun streek gewapenderhand bezetten.
Vóór de eigenlijke ontginning moet eerst in ijltempo een gloednieuwe stad uit de grond worden gestampt, boerderijen gebouwd en de drooglegging voltooid, waarvoor een kanaal dient te worden gegraven dat naar de Duce zal worden vernoemd en waaraan het boek zijn titel ontleent. En als dat allemaal achter de rug is, begint Mussolini naast zijn schoenen te lopen en van een Imperium te dromen: ‘We waren er inmiddels van overtuigd dat niemand ter wereld zo sterk was als wij: wat krijgen die anderen nou helemaal voor elkaar?’ Hij valt Abessinië binnen (waar een van de zonen Peruzzi sneuvelt), stuurt troepen naar Spanje om Franco te steunen, werpt zich in de armen van ‘Adolfo’ en vaardigt antisemitische wetten uit, ook al waren de voornaamste ingenieurs en architecten van de Agro Pontino joden geweest. En als hij ten slotte Italië aan de zijde van Hitler in de Tweede Wereldoorlog stort, volgt de ene ramp na de andere, tot hij door zijn eigen Grote Raad van het Fascisme wordt afgezet. ‘In heel Italië vierden de mensen feest dat het een aard had. Tot een jaar daarvoor riepen ze allemaal: "Du-ce, Du-ce, Du-ce, we gaan winnen!" Nu had iedereen altijd al een hekel aan hem gehad [...] en binnenkort — let op mijn woorden – gaat het met Berlusconi net zo.’
Ook de Pontijnse vlakte ontsnapt niet aan de rampspoed: Littoria, het Mussolinikanaal en alle boerderijen eromheen worden door de geallieerde bombardementen grondig verwoest. Het werk van al die jaren kan van voren af aan beginnen.
Een boeiende roman? Zonder meer, vooral voor wie de Italiaanse geschiedenis eens door een originele bril wil bekijken. Een absoluut meesterwerk? Dat had het kunnen zijn als Pennacchi niet veel te veel tegelijk had willen doen. Als hij zich had gehouden aan de vooropgezette vertelwijze van de filò, ook met alle zijsprongen, warrige chronologie en talrijke klanknabootsingen die daar typisch voor zijn. Zelfs de fantastische episodes, zoals die van de rare tante Armida, die uit het gezoem van haar bijen — die ze overal met zich meesleept — kan opmaken wat er te gebeuren staat, komen hiermee niet in botsing. Helaas wordt die meeslepende verhalenstroom te vaak onderbroken door soms bladzijdenlange belerende uitweidingen, met veel technische details, niet alleen over het aanleggen van een kanaal en het bouwen van een brug, maar ook over de manier waarop oma in die tijd brood bakte of kippensoep bereidde. Eén kort voorbeeld van zo’n uitleggerige passage: ‘Hij [Pericles] werd naar een afdeling van de genie in Rome gestuurd, waar ze belast waren met de aankoop van paarden voor het leger. Het leger verplaatste zich toen nog bijna uitsluitend op muilezels en paarden, ook de artillerie en alle andere legeronderdelen, zelfs de ziekenwagens maakten gebruik van paarden.’ Vooral naar het eind van het boek toe, waar het verloop van de Tweede Wereldoorlog in Italië al te omstandig wordt toegelicht, verliest de lezer wel eens zijn kijk op de lotgevallen van de hoofdpersonages. En de uitgebreide bronvermelding (blz. 507-510) had bij een roman als deze gerust achterwege kunnen blijven: ze schept alleen het vermoeden dat deze selfmade man het publiek heeft willen bewijzen dat hij het niet allemaal uit zijn duim gezogen heeft. Wat bij zo’n saga volkomen legitiem zou zijn geweest.
Kortom: als het minimaal honderd pagina’s korter was geweest, zou dit een belangrijk boek zijn geworden. [Frans Denissen]
Bernard Huyvaert
De roman is tegelijkertijd een familiekroniek en een epos. De Peruzzi’s zijn een familie die al sinds mensenheugenis in de Veneto (Noord-Italië) wonen, waar ze met landbouw proberen te overleven. Door de schuld van de adellijke Zorzi verliezen zij in de jaren dertig hun grond. De fascistische partij schiet te hulp en komt met een interessant voorstel. Ze verhuizen naar de Agro Ponentino in Lazio, helpen daar mee aan de drooglegging van de ongezonde en onvruchtbare moerassen en krijgen een stuk grond in ruil. Ze werken ook mee aan een kanaal dat natuurlijk de naam van de Duce krijgt. De privé-geschiedenis van drie generaties Peruzzi’s wordt verbonden met de grote momenten van de Italiaanse geschiedenis: de opkomst en doorbraak van het fascisme, de Tweede Wereldoorlog, maar vooral de zinloze koloniale oorlog in Ethiopië. Het verhaal wordt als een interview verteld door een van de kleinkinderen, die op hoge leeftijd, met veel melancholie en liefde terugblikt op het fascisme, 'toen alles beter was'. De roman won in 2010 de belangrijkste Italiaanse literaire prijs, de premio Strega. Kleine druk, ruime interlinie.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.