De donkere kamer van Damokles
Willem Frederik Hermans
Willem Frederik Hermans (Auteur), Ferdinand Bordewijk (Auteur), Marsha Keja (Redacteur), Arno Kuipers (Redacteur), Christiaan Weijts (Inleider)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : HERM |
31/12/2011
‘Als een plotselinge ontmoeting aan een hoek’. Zo omschreef Ferdinand Bordewijk in 1957 de sensatie die hij voelde toen hij het weerbarstige werk van zijn collega Willem Frederik Hermans las. Bordewijk (1884-1965) en Hermans (1921-1995), twee reuzen uit de Nederlandse literatuur van de vorige eeuw, kunnen bezwaarlijk leeftijdgenoten worden genoemd. En hoewel allebei in Amsterdam geboren, waren ze ook door de ruimte van elkaar gescheiden: nooit woonden ze in dezelfde stad.
Desondanks lijkt er — zoals Christiaan Weijts in zijn voorwoord bij deze brieveneditie opmerkt — ‘wel degelijk wederzijdse waardering en voorzichtige toenadering’ te zijn geweest, al klopt Weijts’ observatie ook wel dat mannen die na twintig jaar corresponderen hun brieven nog altijd aanvangen met ‘Zeer geachte Heer’ nooit een avond samen hebben ‘doorgezakt in het café’.
De ‘onmiskenbare verwantschap’ tussen beide auteurs was ook de concrete aanleiding voor de jonge Hermans om zich in 1944 tot zijn gevestigde collega te richten. D.A.M. Binnendijk, toentertijd een gezaghebbend criticus, had zich na de lectuur van een aantal vroege verhalen van Hermans immers laten ontvallen dat die ‘min of meer’ het werk van Bordewijk ‘had geplagieerd’. Hermans oordeelde dat Bordewijk daar zelf wellicht nog het best over kon oordelen, en vroeg hem op 15 juni 1944 bijgevolg in hoeverre ‘van een onduldbare navolging’ kon worden gesproken. De correspondentie die daarop volgde, zou twee decennia standhouden. De beide auteurs hebben elkaar ook enkele keren ontmoet, al blijkt uit een en ander dat Hermans ook wel eens een acute hoofdpijn veinsde om aan de stugge Bordewijk te kunnen ontsnappen.
Een onmiskenbare verwantschap bevat geen opzienbarende onthullingen over de levens of het werk van Hermans of Bordewijk. Als vanzelf laten schrijvers van een dergelijk kaliber echter ook in hun brieven flitsen van hun uitzonderlijke talent zien. Zo strooit Bordewijk graag met intrigerende wijsheden (‘De honden huilen het hardst tegen de prooi die zich buiten hun bereik vindt’) en formuleerde Hermans ook in zijn brieven soms treffende aforismen, zoals ‘Bij het leveren van kritiek is schijnheiligheid een groot voordeel’. Wie houdt van de vaak merkwaardige verhalen en romans die deze auteurs hebben voortgebracht, zal dus ook aan dit aardige boekje zijn hart ophalen.
Editeurs Marscha Keja en Arno Kuipers hebben zich duidelijk tot doel gesteld om de ietwat zakelijke toon en afgemeten stijl van deze brieven voort te zetten in hun annotaties en commentaar. Ook de verantwoording van de manier waarop ze de brieven hier publiceren, is zeer beknopt. In de gepresenteerde tekst van de brieven zelf zijn bovendien nergens sporen van hun tussenkomst te vinden. Wie zich bijgevolg afvraagt welke ‘evidente type- en schrijffouten’ stilzwijgend zijn verbeterd, heeft er het raden naar, terwijl weinig evidente afkortingen als ‘B.w.’ (voor ‘burgerlijk wetboek’ ?) of het voor Vlamingen vreemd aandoende ‘B&W’ (‘Burgemeester en Wethouders’) niet worden toegelicht.
Lezers van Bordewijk en Hermans zullen er zich niet aan storen, maar zich in plaats daarvan laven aan de vele puntig geformuleerde opvattingen in deze brieven, die overigens vaak de intrigerende en naar onafhankelijkheid hunkerende karakters van hun auteurs bevestigen. Illustratief is een uitweiding van Hermans over de tram, die hij zowel in zijn eigen werk als in dat van Bordewijk zag opduiken. De reden voor hun kennelijke fascinatie voor dat vervoermiddel was voor Hermans duidelijk: ‘De tram is het enige op deze wereld dat over een wil beschikt die letterlijk van ijzer is’. [Bert Van Raemdonck]
Drs. Cees van der Pluijm
Zo'n vijftig brieven wisselden W.F. Hermans en F. Bordewijk tussen 1944 en 1965. Niet alle correspondentie is bewaard gebleven, maar wat er nu gebundeld is, blijkt alleszins leesbaar en interessant. Aanvankelijk is Hermans nog een ongepubliceerde beginner en Bordewijk al een grootheid. Hermans vraagt om advies, en zo ontstaat een verstandhouding op basis van groeiend wederzijds respect, waarbij Hermans de rol van leerling gaandeweg verruilt voor die van criticus. Fraai is ook dat Hermans zich niet altijd van zijn beste kant laat zien, wat wij nu wel weten en Bordewijk destijds waarschijnlijk niet. Het boek is degelijk uitgegeven, met een aardige inleiding door Christiaan Weijts. De tekstbezorging is effectief: goede eindnoten bij de brieven, een duidelijke verantwoording en een uitgebreid register. Een mooi boek voor de liefhebbers van Bordewijk en/of Hermans.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.