Het John Grierhuis
Jean Webster
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Ploegsma, 2011 |
VERDIEPING 2 : BABILLE : IK EN DE WERELD : VERHALEN : WEBS |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Heijnis, [s.d.] |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : ENGE 887 WEBS |
31/12/2011
Een Amerikaanse droom?
‘Je kunt het in Amerika in korte tijd echt helemaal maken!’. Dat beweert Judy in de klassieker Lieve Langbeen (Daddy-Long-Legs), een briefroman die niet alleen inhoudelijk het ideaal van the American dream op de spits drijft, maar die droom ook extratekstueel verwezenlijkt lijkt te hebben. Sinds zijn publicatie in 1912 is het boek namelijk niet meer uit de handel geweest. Succesvolle uitstapjes naar Broadway, Hollywood en zelfs het Nederlandse witte doek (Vadertje Langbeen, 1938) maakten van het verhaal een conventioneel romantisch liefdesavontuur voor een breder publiek, terwijl talloze herdrukken en vertalingen het ‘nieuwe meisjesboek’ een stem bleven geven. Uitgeverij Ploegsma liet het boek ‘helemaal opnieuw vertalen’ en brengt het nu op de markt als literatuur voor adolescenten, een publiek waarvoor het, zoals zo vele andere klassiekers, oorspronkelijk niet (uitsluitend) bedoeld was. Jean Webster schreef — en werd overigens ook geapprecieerd — door lezers van alle leeftijden. En die verschillende geadresseerden zien we ook weerspiegeld in de roman, die doorheen het romantische kostschoolverhaal van een weesje dat het tot schijfster en echtgenote van een rijk man schopt, met veel ironie een aantal politieke en sociale kwesties aan de kaak stelt. Maar Websters vroeg twintigste-eeuwse geadresseerden zijn niet die van Mariska Hammersteins recente vertaling. Nederlandstalige lezers van nu delen het referentiekader van de Amerikaanse schrijfster niet. Waarom doet dit honderd jaar oude boek dan toch nog steeds zo actueel aan?
De tientallen brieven tonen ons in de eerste plaats een hoofdpersonage dat er voor haar tijd en cultuur veel te moderne opvattingen op na lijkt te houden over onder andere religie, de positie van de vrouw in de maatschappij, opvoeding, afkomst en literatuur. Als je niet beter weet, zou je het boek zelfs kunnen lezen als een hedendaagse historische roman die, in een poging om het begin twintigste-eeuwse Amerika een stukje dichter bij de lezer te brengen, de protagoniste té sterk geactualiseerd heeft. Maar Webster kon zich daar uiteraard niet schuldig aan maken: Judy is wel degelijk het product van de tijd waarin de roman geschreven werd, bedacht door een schijfster die er zelf vooruitstrevende ideeën op nahield. Hoewel haar roman heel wat stof heeft doen opwaaien, wordt de klassieker dan ook vaak geprezen om de nadruk op Judy’s zelfontwikkeling en progressieve ideeën. Zo noemt Karen A. Keely het boek in haar bijdrage ‘Teaching Eugenetics to Children’: ‘a triumph of the American self-made individual over heritage’ (The Lion and the Unicorn, 28 (2004), p. 365).
Dat individu dat zich niet laat kisten door haar afkomst, is het weesmeisje Jerusha Abbott, die zich, eenmaal buiten de beklemmende muren van het weeshuis, al snel de naam Judy aanmeet. Een geheimzinnige weldoener geeft haar de kans te gaan studeren aan de universiteit. De enige voorwaarde is dat ze hem elke maand een brief schrijft, een taak waar Judy zich op haar eigenzinnige, ironische manier van kwijt, de lange man telkens aansprekend met Lieve Langbeen omdat dat alles is wat ze over hem weet. We volgen de jongedame bij haar eerste stapjes in de academische wereld, haar kennismaking met de vele geneugten des levens, de ups en downs in haar pogingen om haar schrijfsels gepubliceerd te krijgen en haar eerste omgang met het mannelijke geslacht. De man die haar heel subtiel het hof tracht te maken is Jervis Pendleton, de oom van een klasgenote. Het is dit personage dat critici vraagtekens deed plaatsen bij Judy’s onafhankelijkheid en de mate waarin ze zichzelf gevormd heeft. Naast haar opleiding, die betaald en gestuurd wordt door Langbeen, speelt namelijk ook Jervis een belangrijke rol in de ontwikkeling van haar opvattingen. Ze slaagt er dan wel in steeds onafhankelijker te worden van haar weldoener — door onder andere een beurs te winnen en met het geld van haar eerste roman een deel van haar schuld af te betalen — maar groeit op ideologisch vlak en gevoelsmatig steeds sterker naar Jervis toe, zo sterk zelfs dat ze toegeeft ‘de neiging [te hebben] om mijn mening aan de zijne aan te passen’.
Sommige critici lazen de roman dan ook als een antifeministisch sprookje, een Pygmalion-verhaal waarin een rijke, oudere man verliefd wordt op zijn eigen creatie, terwijl zij verliefd wordt op haar reddende held (Keely, 365). Jervis en Langbeen blijken namelijk één persoon te zijn en het boek eindigt dan ook met het traditionele gelukkige einde van een huwelijk tussen Judy en Jervis. Het plooibare, naïeve weesje werd door Langbeen gevormd tot een vrouw die zijn opvattingen deelt. Ze begint het verhaal dan ook als het ultieme onbeschreven blad; opgegroeid buiten de patriarchale maatschappij en weg van elke cultuuruiting zou zij het perfecte subject geweest zijn voor Jean-Jacques Rousseau’s opvoedingsideeën (terzijde gelaten dat zij als meisje een andere opvoeding moest genieten dan zijn Emile). Niet toevallig verwijst Judy dan ook naar Rousseau: ‘Als ik, net als de filosoof Rousseau, vijf kinderen had, zou ik ze niet op de stoep van een weeshuis leggen om er zeker van te zijn dat ze een eenvoudige opvoeding kregen.’ Eenmaal buiten het weeshuis, blijkt Judy helemaal niet zo plooibaar als Langbeen waarschijnlijk had gedacht: ze laat onder andere geen kans onbenut om haar opvoeding te hekelen. Ze is niet opgezet met de manier waarop haar verbeeldingskracht telkens weer in de kiem gesmoord werd en bekritiseert de misplaatste nederigheid die verwacht wordt van de armen die ‘op aarde zijn opdat wij barmhartig kunnen zijn’.
Het mag duidelijk zijn dat van de lezer een brede kennis over geldende filosofische, opvoedkundige, religieuze en literaire opvattingen uit het begin van de twintigste eeuw verwacht wordt. In die verwachting tekent zich een kennisbreuk af tussen de geadresseerden van Websters originele tekst (zoals die weerspiegeld zijn in de roman zelf) en die van de vertaling; de hedendaagse lezer deelt niet langer Websters referentiekader. Toch is het om de algemene teneur van deze roman te vatten, om te begrijpen welke positie Judy inneemt binnen en tegenover de maatschappij, niet noodzakelijk om elke opvatting te kunnen aftoetsen aan de historische realiteit. Opvattingen die Judy sterk verankeren in het begin twintigste-eeuwse Amerika, kan men bijvoorbeeld ook herkennen zonder een uitgebreide historische voorkennis. Hoewel zo’n voorkennis de leeservaring soms net iets interessanter maakt. Zo werkt Judy’s verontwaardiging over een dronken koe die rottende appels gegeten heeft — ‘Heeft u ooit zoiets schandaligs gehoord?’ — onvermijdelijk op de lachspieren. Maar de anekdote krijgt toch nog net iets meer betekenis wanneer men de toen nog steeds courante didactisch-moralistische kinderliteratuur in gedachten houdt, waarin waarschuwende verwijzingen naar alcoholmisbruik, gemotiveerd vanuit een zeer ernstige bekommernis om de morele ontaarding van de jeugd, de norm waren.
Wat Judy’s progressieve ideeën betreft, zijn de ironie en het occasionele cynisme zo onmiskenbaar dat ook op dit vlak een gemeenschappelijk referentiekader geen vereiste is. Al snel wordt ook duidelijk dat het personage af en toe wat moet inboeten aan geloofwaardigheid omdat te sterk de stem van een wereldwijzer iemand doorklinkt in haar brieven. Als ideologische spreekbuis van Webster verkondigt het meisje, dat nog zeer groen achter de oren is, soms opvattingen, zowel filosofische als politieke, die te volwassen klinken. In het volgende citaat, neergeschreven in haar eerste jaar aan de universiteit, heeft Judy het bijvoorbeeld over haar klasgenote Julia Pendleton, nichtje van de weldoener (wat Judy op dat moment nog niet weet): ‘Haar moeder is een Rutherford. Deze mensen kwamen met de ark de oceaan over en ze waren aangetrouwde familie van Hendrik VIII. Aan haar vaders kant gaan ze verder terug dan Adam. Op de bovenste takken van haar stamboom zit een superieur apenras met een heel fijne, zijdezachte vacht en uitzonderlijk lange staarten.’ Om dit gelaagde grapje te kunnen maken, moet Judy ondertussen op de hoogte zijn van Darwins evolutietheorie en de visie van de Kerk daarop. Bovendien neemt ze een positie in in de discussie rond erfelijkheid en afkomst die in het begin twintigste-eeuwse Amerika hoog oplaaide. Met haar verwijzing naar het superieure apenras zet Judy kanttekeningen bij het Amerikaanse geloof in de mogelijkheid van elk individu om, ongeacht zijn of haar afkomst, ‘de top’ te bereiken. Iedereen, arm óf rijk, stamt af van apen, maar met geld en een lange staart/arm raak je ver. En dit brengt ons weer terug bij de uitroep waarmee dit artikel begon: misschien moeten we die bejubeling van de Amerikaanse droom met een cynisch korreltje zout nemen. Hoewel Judy duidelijk gelooft in haar ‘eigen kracht om dingen voor elkaar te krijgen’ kan ze er namelijk niet omheen dat ze een rijke man nodig had om haar op weg te helpen.
Deze gelaagde klassieker combineert op een overtuigende manier een romantisch verhaal over de ontwikkeling van een eigenwijs weesje met een staalkaart van de gangbare én progressieve religieuze, feministische, opvoedkundige, politieke en filosofische opvattingen uit het begin van de twintigste eeuw en is daarin tijdloos. [Lien Fret]
Redactie
Nieuwe uitgave van deze kleine Amerikaanse klassieker uit 1912 over het 18-jarige weesmeisje Judy. Zij mag op kosten van een anonieme weldoener die haar nogal kritische opstel over het weeshuis zo grappig vond, naar de universiteit om schrijfster te worden. Als tegenprestatie verlangt hij een maandelijkse brief van Judy over haar belevenissen. Het is enorm wennen, Judy kent geen leven buiten het weeshuis, heeft nooit een eigen kamer, nieuwe kleren of eigen spullen gehad, heeft geen algemene ontwikkeling, alles is nieuw. In de vier jaar die ze op het meisjescollege doorbrengt, schrijft ze haar weldoener die ze ‘Langbeen’ doopt (ze zag alleen zijn lange schaduw op een muur), iedere maand een brief. Over haar studie, haar vriendschappen, haar belevenissen en persoonlijke gevoelens, haar schrijfpogingen en hoe ze langzaam van weesmeisje in ‘gewoon meisje’ verandert. Zijn stilzwijgen gaat haar echter steeds meer dwarszitten, zal ze hem ooit ontmoeten? De grappige tekeningetjes waarmee de auteur het verhaal illustreerde, zijn gelukkig ook opgenomen. Een geestig, nog steeds zeer aansprekend, sprankelend en romantisch verhaal, in een fris, eigentijds vertaaljasje gestoken, waardoor het ook kinderen van nu zeker zal aanspreken. Voor meisjes vanaf ca. 13 jaar.
Hilde Ureel
ua/an/22 j
Jerusha Abbot is een zeventienjarig meisje dat al haar hele leven in een weeshuis woont. Door een onbekende milde weldoener krijgt ze de kans om aan de universiteit te gaan studeren. Als enige voorwaarde wordt gesteld dat ze maandelijks een brief moet schrijven aan de gulle schenker. Omdat Jerusha heel graag schrijft, is dit geen enkel probleem voor haar en schrijft ze zelfs veel meer brieven dan van haar verwacht wordt. Doorheen haar brieven lees je hoe ze zich van bijna wereldvreemd weesmeisje ontpopt tot een zelfbewuste studente die ondertussen ook een schrijverscarrière uitbouwt. Haar onbekende weldoener wordt meer en meer haar steun en toeverlaat en wanneer ze een ernstig persoonlijk probleem heeft, wil hij haar toch ontvangen. Haar verrassing is groot wanneer blijkt dat haar weldoener geen onbekende is voor haar.
Het verhaal is na een inleidend hoofdstuk volledig opgebouwd uit brieven. Deze zijn op een eerijke, soms wat naïeve manier geschreven. Jerusha schrijft vaak impulsief wat ze denkt en wanneer ze hier de dag nadien spijt van krijgt, schrijft ze dit ook eerlijk. Ze geeft onverbloemd commentaar op haar rijke medestudentes terwijl ze goed weet dat haar beschermheer ook zeer rijk is. Ze schrijft dit vaak echter zo ludiek dat het haar niet echt kwalijk genomen kan worden en het komt zeker ook niet kwetsend over. Mooi om te lezen is ook hoe ze doorheen de jaren uitgroeit tot een zelfstandige, zelfbewuste vrouw, die ondanks sommige ergernissen zeer erkentelijk blijft aan haar gulle schenker.
Ook de tijdsgeest komt mooi tot uiting zonder dat er zeer diep op ingegaan wordt; er is een duidelijk contrast tussen rijk en arm, vrouwen hebben geen stemrecht, ...
De opbouw van het boek is origineel en maakt het ook heel aangenaam om te lezen. De illustraties bestaan uit eerder naïeve, zeer eenvoudige zwart-wittekeningen. Ze doen heel kinderlijk aan maar vormen een mooie illustratie van de persoonlijkheid van Jerusha. Ze sluiten in elk geval zeer goed aan bij de tekst.
Ook al is dit boek duidelijk echt oud (van 1912!) en doet het wat ouderwets aan, toch denk ik dat dit sprookje tijdloos is en nog heel wat meisjes kan bekoren.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.