Opzichtige stilte
Leonard Nolens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Querido, 2011 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : NOLE |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NOLE |
Paul Demets
rt/aa/09 m
Dichter Leonard Nolens
Een indringer in ons leven
Poëzie schrijven is Leonard Nolens' manier van leven. Hoe essentieel dat is, laat hij opnieuw voortreffelijk zien in zijn volumineuze nieuwe bundel Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen.
Nolens gaat op zoek naar een symbiose tussen het geschreven ik en het schrijvende ik. En hij doet dat, net zoals in zijn vorige bundels Bres en Woestijnkunde, maar ook anders, door te dialogeren: met de geliefde, met familie en vrienden, doden en levenden, met dichters met wie hij zich verbonden voelt. En met de lezer. Want allemaal vormen ze zijn onzuivere ik, dat hij niet spaart.
Leonard Nolens gaat op zoek naar die symbiose vanuit het besef dat ze fundamenteel niet mogelijk is. Maar hij laat zijn lyrische ik graag transformeren. In feite is het vreemd dat er vaak zo radicaal gesteld wordt dat leven en schrijven twee verschillende dingen zijn, tenminste als we de praktijk van Nolens' dichterschap van dichterbij bekijken. Want de woorden worden vanzelf handelingen bij hem. Neem deze liefdesverklaring, waarin hij verduidelijkt hoe essentieel schrijven voor hem is, terwijl het antwoord op het 'waarom' uiteindelijk open blijft: 'Toen jij me vroeg waarom ik van je hou/ Heb ik het antwoord veertig jaar verzwegen./ Veertig jaar ben ik bij jou gebleven/ Om geen antwoord op je vraag te geven.// Het staat in kringen om ons heen geweven// Neergeschreven. Vrienden en vreemden weten/ Wat ik veertig jaar niet heb begrepen,/ Wat ik veertig jaar probeer te lezen/ In een oogopslag en zijn vragende blauw.' Werkelijkheid en poëzie worden niet van elkaar gescheiden. Het esthetische en het ethische besef vinden elkaar in deze bundel. Neem het gedicht 'De krantencommentaren', waarin we lezen 'Het hoogstpersoonlijke wordt brandend actueel', in een pleidooi om 's morgens vooral naar de 'bloedeigen stilte' te luisteren. 'O dat solipsisme van een lyricus in proza', spreekt Nolens zichzelf streng toe. In hetzelfde gedicht herdenkt Nolens zijn heeroom, die ternauwernood levend aan de Duitse strafkampen ontsnapte en concludeert, wanneer hij zijn preken herleest: 'Hoe ver zijn God en Kerk en Vaderland.' En de dichter durft scherp te zijn voor de medemens, zoals in 'Burgerfatsoen': 'Burgerlijk woont onze mens in de tijdloze stijl/ Van zijn praatstoel, uw krantenkoppen zijn snobs.'
Ontluisterende portretten
In de tweede afdeling, 'Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen', een hoogtepunt in deze bundel, horen we de vertrouwde, incantorische, zangerige stem van Nolens terug. In een repetitief ritme maakt hij op een indringende manier brandhout van de gedachte dat opgroeien vrijheid zou betekenen. Kinderen worden geknecht 'met melk/ En slaag, met zuurverdiend brood en examens.' De dochter kan beter niet dansen, maar moet in de pas leren lopen: 'Wij leerden haar lopen// Om traag en bedachtzaam ons leven te leiden.' En de zoon kan maar beter niet in de voetsporen van vader stappen: 'Leer toch mijn zoon geen gedichten, die dingen/ Doen pijn aan de mond die normaal is gemaakt/ Om te lachen en simpele zaken te zeggen.' En toch is het onontkoombaar: 'Maar Slauerhoff ligt in zijn bed al voor anker.' De dichter is op zijn beurt niet geschikt als familieman: 'Zeg aan de mensen, zeg aan familie/ En vrienden dat ik niet deug voor familie en vrienden.' Niet alleen van de volwassenen schetst Nolens een ontluisterend portret, maar ook van kunstenaars als Jan Fabre, Wim Delvoye, Marcel Broodthaers of Marcel Duchamp. En vooral van ons, die hun werk adoreren: 'wij gaan op de knieën voor schoonheid/ van afval.' De mens wil zich voortplanten, maar het lijkt erop dat hij dat alleen maar doet om zich tijdelijk te bevrijden: 'Wij scheppen problemen om ons te verlossen// Van ons. En een ander draait op voor mijn roes.'
Nolens probeert zijn geschreven ik en het schrijvende ik ook op elkaar af te stemmen door hulde te brengen, in de gelijknamige afdeling. De cyclus 'Marjan vijftig' is een terecht eerbetoon aan de muze van alle auteurs die door Behoud de Begeerte geëngageerd worden. Marianne Janssen is trouwens de echtgenote van Luc Coorevits. In het slotgedicht uit die cyclus richt Nolens zich tot haar, zodat ze zich beiden in het weefsel van de woorden bevinden: 'Ik was in oktober alleen en ik liep in de kamer/ Door deze vijf brieven om je verjaardag te vieren./ Wij zijn tenslotte vatbaar voor herhaling// In deze textuur, een geschenk van de schikgodinnen'. Ook naar andere vrienden en vriendinnen en dichters of kunstenaars met wie hij zich verwant voelt, zoals Gerrit Kouwenaar, Anton Korteweg, Rutger Kopland en Luc Tuymans, schrijft hij zich in deze afdeling toe. Soms gaat dat over de dood heen, in het geval van zijn overleden broer, de dochter van Anna Enquist of de dichters C.O. Jellema en Joseph Brodsky. Het zijn allemaal liefdesverklaringen en tegelijk plaatsbepalingen van het lyrische ik.
De liefde
De lezer mag niet ontbreken als deel van de stemmen met wie Nolens dialogeert. Hij richt zich expliciet tot de lezer in de laatste afdeling 'Devies'. Tegelijk zou je de gedichten kunnen interpreteren als raad die Nolens aan zichzelf geeft. Al die dingen heeft hij namelijk zelf meegemaakt of gedaan: zijn vader vroeg verloren, zich losgemaakt uit het ouderlijke huis, van zijn taal een zintuig gemaakt, zijn geloof achter zich gelaten, enzovoort. Zeker de slotafdeling, maar uiteindelijk de hele bundel, toont de vitaliteit, de blijvende koppigheid van de dichter Nolens. Dat maakt van Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen een heel aanstekelijk leesavontuur. In dat opzicht sluit de bundel mooi aan bij de slotafdeling 'Venetië' uit Nolens' vorige bundel Woestijnkunde. Ook in deze bundel besluit hij met de liefde. Iets anders wil hij niet horen: 'Wacht. En zoek 's avonds/ De deur en klop aan en omhels/ De spannende sleur/ Van je liefde. Verzwijg je cliché// Dat ons afscheid ons al tegemoetkust.' Nolens blijft met zijn imperatieven een soort indringer in ons leven, zoals hij prachtig beschrijft in het gedicht 'Anonieme brieven': 'Men zag door zijn ramen vannacht een doorrookte kegel/ Van lamplicht, een cirkel lag rustig in brand op zijn tafel./ Daarbinnen de hand die dit schrijft.' Laat Nolens dat nog maar lang verder doen.
Leonard Nolens
Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Querido, 115 p., 17, 95 euro.
De hele bundel toont de vitaliteit, de blijvende koppigheid van de dichter Nolens
Nolens dialogeert met wie hij zich verbonden voelt én met de lezer.
Luuk Gruwez
il/pr/15 a
Nolens aarzelt niet zichzelf
met huid en haar in te zetten
Het is al uitentreuren en door tal van recensenten geschreven en Nolens zelf bevestigt met elke bundel weer nadrukkelijk het samenvallen. Het is niet anders in Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen, zijn recentste bundel. De dichter haalt de door hem bewonderde Rilke aan: 'Ik zit in mijn werk als een pit in zijn vrucht'. Het is een uitspraak die niet alleen illustreert hoezeer leven en werk met elkaar verbonden zijn, maar die ook nog iets anders betekent. Eigenlijk stelt Nolens hier dat zijn werk de scheppende kracht van zijn leven is. Die pit is namelijk het levensvatbare begin, het is de oerkern die hem moet ontrukken aan de vergankelijkheid, doordat hij de mogelijkheid tot oneindige herhaling in zich draagt. Ik vermoed dat dit het is wat hem als een razende aan het schrijven zet: zijn geloof in een soort perpetuum mobile dat maakt dat hij ontsnapt aan zijn louter biografische tijd, zijn tijd van faits divers. Want in elke van zijn leeftijden zitten al zijn leeftijden. De ouder wordende man bevat de puber, net zoals de puber al de ouder wordende man bevat en alles wat daartussen ligt. Nolens gelooft niet in leeftijd. Tenminste: hij laat zich daar niet door ringeloren. Akkoord: zijn poëzie is zijn enige echte geautoriseerde biografie, maar het is er wel een die hij voortdurend naar zijn hand zet.
Dissident
Dit laatste doet hij overigens zonder dat hij de anekdotiek van zijn leven schuwt. Hij stelt zijn hele leven in de waagschaal en aarzelt niet zichzelf met huid en haar en met al zijn vlezigheid in te zetten: vanaf zijn geboorte in het Limburgse Bree tot nu. En passant brengt hij een tribuut aan wie hem lief is. Want deze bundel is er een die vooral uit dialogen, uit confrontaties lijkt opgetrokken. Hij gaat een gesprek aan met familieleden (ouders en broer) en met artistieke collega's als Korteweg, Kouwenaar, Jellema, Kopland en Tuymans. Over die laatste getuigt hij, in een gedicht dat 'Dissident' heet: 'En kijk, je werd een partij voor jezelf [...]'. Natuurlijk is Nolens ook zelf die dissident. De buitenwereld is besmettelijk. De waardevolste actualiteit komt van binnen. Naar de norm van de politieke en sociale correctheid deugt hij dus niet. De kinderen mogen het weten.
Deze bundel steekt vol ethisch gemijmer. Wie is daar nog die niet deugt? Nolens laat de attitudes van bepaalde groepen mensen voortdurend tegen elkaar opbotsen. De titelcyclus, de mooiste cyclus van de bundel, beschrijft de clash tussen enerzijds het burgerlijke 'dwergvolk van vaders en moeders', dat op knechting uit is en op de kneding van het nageslacht naar eigen beeld en gelijkenis, en anderzijds de kinderen met hun opborrelende creativiteit: zij zijn het die de dichterlijke solidariteit blijken te genereren. Hoewel: behoort Nolens niet tegelijkertijd tot die andere wereld, die van de volwassenen? Het is niet altijd even duidelijk wanneer hij zich achter 'wij' schaart en wanneer hij enkel 'ik' is. Er heerst wat de persoonlijke voornaamwoorden in deze gedichten betreft een allicht bewuste verwarring. Net als in eerdere bundels is de scheidslijn tussen wat 'van hem' en wat 'van ons' is heel dun. Getuige het frequente gebruik van een stilistische tic als 'hun toekomst van ons' of zelfs 'je toekomst van ons'. Het is alsof de dichter ons wil voorhouden dat hij er niet meteen in slaagt entiteiten en identiteiten keurig af te bakenen. Vanuit deze optiek is elke ontmoeting eigenlijk een blind date, a fortiori wanneer het om een liefdesrelatie voor het leven gaat. In een gedicht gericht aan Gerrit Kouwenaar staat dan weer: 'Men wordt niet graag persoonlijk, zeg je [...]. Heeft je men te maken/ Met mensen vermengd met allemaal mensen [...]'. Ooit heeft Leonard Nolens een dagboek geschreven dat Stukken van mensen heet. En mensen zijn en blijven ook hier zijn bekommernis, inzonderheid de mens die hij zelf is en die uit alle andere mensen bestaat, een mens vol zelvigheid.
Genadeloze strijd
Er kruipt van lieverlee, naarmate Nolens ouder wordt, veel herdenking in zijn verzen. Hij brengt een ontroerende hommage aan zijn kolos van een broer, zoveel kilo vlees en melancholie. Hij memoreert de Nederlandse dichter Jellema en tevens het dochtertje van Anna Enquist, omgekomen in een verkeersongeval. Als je het allemaal optelt, blijkt het gevecht dat hier gestreden wordt er in de eerste plaats een te zijn tussen creatie en crematie.
De laatste regels van de bundel luiden: 'Verzwijg je cliché [...]/ Dat ons afscheid ons al tegemoetkust.' Nolens heeft met Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen een bundel geschreven waarin de extremen van het leven een genadeloze strijd met elkaar aangaan.
DE AUTEUR: Een monument van de Nederlandstalige poëzie.
HET BOEK: Nolens confronteert de wereld van de bourgeoisie met de compromisloze wereld van het kind.
ONS OORDEEL: Een voortreffelijke bundel van een dichter voor wie de poëzie de enige echte autobiografie is.
LEONARD NOLENS
Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen.
Querido, 114 blz., 17,95 euro.
Bart Van Der Straeten
rt/aa/23 m
Met de dood van Hugo Claus, inmiddels drie jaar ge-leden, werd de Vlaamse poëzie onthoofd. De keizer was niet meer. Maar een land zonder leider bestaat niet. Eén dichter slechts had genoeg statuur om die rol op zich te nemen. Door zijn leeftijd, zijn beroepsernst, zijn nijvere productie, en uiteraard de kwaliteit van zijn poëzie, werd Leonard Nolens sindsdien als de hoofdman van de Vlaamse poëzie beschouwd. Zijn werk valt zowel onder als boven de Moerdijk in de smaak bij jong en oud, bij liefhebbers en critici. In zijn nieuwe bundel Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen herbevestigt hij zijn status.
Want Nolens' poëtica is duidelijk: voor hem telt de vent achter de vorm, de persoonlijkheid die zich in zijn gedichten engageert. In zijn ronkende, retorische verzen, die gestuurd worden door een pregnante cadans, schrijft hij zijn eigen leven uit, dat tegelijk de allure krijgt van het mensenleven in het algemeen. Dichter ben je met huid en haar, vindt Nolens. Je moet je oorsprong verdichten: 'Ontfutsel je mond// Zijn komaf'. De voortgaande beweging van generatie op generatie is een hoofdthema in deze bundel. De titel-afdeling, de sterkste ook, bevat twaalf ge-dichten waarvan er tien beginnen met 'Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen'. Het idee van ouderschap wordt er op een indrukwekkende manier ontmaskerd: 'Wij scheppen problemen om ons te verlossen// Van ons. En een ander draait op voor mijn roes.' Kinderen, zo lijkt Nolens te impliceren, worden vaak op de wereld gezet om het leven van de ouders te vervolmaken: 'Wij leerden haar lopen// Om traag en bedachtzaam ons leven te leiden.' En doorgaans worden ze niet gestimuleerd om hun talenten te ontwikkelen, maar alleen voorbereid op een burgerlijk bestaan: 'Geef aan mijn zoon geen gedichten, nee leer hem/ Die kleine nachtmuziek zingen van zakgeld'. De bundel bevat ook magnifieke liefdesverzen: 'Toen jij me vroeg waarom ik van je hou/ Heb ik het antwoord veertig jaar verzwegen. / Veertig jaar ben ik bij jou gebleven/ Om geen antwoord op je vraag te geven.' En in enkele poëticale gedichten gaat Nolens tekeer tegen 'het sublieme/ Geknutsel van kunst zonder kunde'. Met bravoure legt hij zijn poëtica bloot: 'Ach man, hou toch op. Dat zijn toch weer allemaal/ Trucjes voor dichters van dichterlijke/ Gedichten, doorzichtige dozen van Pan/ En Pandora, poëtische poëzie/ Van professionele poëten. Poe!/ Je moet je behelpen met Nolens.'
Zo'n 'dichter van dichterlijke gedichten' is Peter Verhelst. Geboren in 1962, vijftien jaar na Nolens, maakt hij deel uit van een heel andere generatie. Nolens debuteerde aan het einde van de jaren zestig met beeldrijke, postexperimentele poëzie die niet onverwant was aan het neodandyisme van de Pink Poets. Gaandeweg ontwikkelde hij zijn persoonlijke stem, legde hij de maskers af en maakte hij zijn eigen lijf en leden tot onderwerp van zijn waarachtige kunst, zonder daarbij afbreuk te doen aan de vorm. Verhelst publiceerde bijna twintig jaar later zijn eerste bundel, toen het postmodernisme aan zijn opmars door de Vlaamse poëzie bezig was. Zijn werk werd dan ook al snel onder deze stroming ge-catalogiseerd - die op den duur zo omvattend werd dat ze ongeveer alles kon be-tekenen. In ieder geval viel Verhelst van meet af aan op met zijn droomachtige taalwerelden, waarin narratieve lijnen en zintuiglijke beelden tot een beroezende leeservaring leidden.
Zoo van het denken , Verhelsts nieuwe bundel, is wederom een duizelingwekkende trip langs de afgronden van het verlangen. De bundel staat in het teken van dieren, die verpersoonlijkingen zijn van wat Verhelst 'het geweld van de wil' noemt. Alleen dat geweld, klinkt het in het gedicht 'november-december', is opgewassen tegen 'het geweld van het woord'. Zoo van het denken valt te lezen als een machtsstrijd tussen het instinctieve, dierlijke verlangen enerzijds en de kanaliserende taal van de rede anderzijds. In de titelafdeling wordt in verschillende etappes een expeditie naar Antarctica beschreven. De bemanning lijdt onder de intense koude. Die grenservaring - er worden er nog wel meer beschreven in de bundel - doet hen terugvallen op primitieve instincten. In het zicht van de dood triggeren de wetten van de biologie de voortplantingsreflex. 'Uiteindelijk// is het enige wat we weten dat/ we geen deel hebben/ aan welke eeuwigheid ook [... ] We zitten tegenover elkaar geknield/ voorhoofd tegen voorhoofd,/ hand op elkaars hart, mond op mond en geslacht/ onophoudelijk wrijvend in geslacht, alsof we denken/ zo vuur te maken.'
Verhelst heeft altijd wel al geflirt met eros en thanatos, maar zo diep als hier is hij nog nooit in de krochten van onze geest afgedaald. In de reeks 'Strange Fruit' zijn gedichten gewijd aan kunstenaars als Sylvia Plath, Rainer Werner Fassbinder en David Foster Wallace - allen (minstens vermoedelijke) zelfmoordenaars. Zinnetjes uit psychologische rapporten zijn in zijn verzen beland: 'Oorzaak: spanningen. / Gevolgen: gevoelens van angst, het vermijden van plaatsen en/of situaties.' Zeer frequent maakt Verhelst gebruik van drie puntjes of 'vergeet' hij zijn zin af te maken: 'We volgen de bedding van opgedroogde rivieren in de hoop...', 'je weerloze handpalmen in de lucht, om eindelijk te kunnen, eindelijk/ eindeloos te kunnen'. Alsof het object van ons verlangen neigt naar het onuitspreekbare; alsof ze die restfractie is die niet door het geweld van de woorden getemd kan worden, en dus: de dood. De ultieme consequentie van de wil die 'massiever dan wijzelf in ons verankerd' staat. Omdat hij de lezer compromisloos confronteert met de radicaliteit van onze geestelijke en lichamelijke begeertes, is Zoo van het denken een uiterst gevaarlijke bundel. Verre van puur 'poëtische poëzie van een professionele poëet' dus, maar een op het scherp van de snee gevoerd onderzoek naar onze dierlijke (en dus menselijke) drijfveren.
Maar ook Peter Verhelst is bijna een vijftiger. Ook al is zijn nieuwe bundel een van zijn meest intense, de hoogtijdagen van zijn (onterecht) 'esthetisch' genoemde postmodernisme zijn voorbij. Verhelst beleefde zijn doorbraak rond de millenniumwissel. In diezelfde periode dook een nieuwe generatie op in de Vlaamse poëzie, een 'post-postmoderne' generatie, met dichters als Paul Bogaert, Inge Braeckman (beiden ook op de Nacht), Geert Buelens, Bart Meuleman en Jeroen Theunissen. Deze dichters werken verder op de uitgangspunten van de 'ethische' postmodernisten, Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy. Zij onderzoeken in hun werk de neokapitalistische conditie en de gevolgen daarvan op de taal en op de leefwereld van het individu. Het is deze generatie die vandaag de dominante trend dicteert, getuige onder meer de bekroning van Paul Bogaert met de Herman de Coninckprijs 2010 en zijn nominatie voor de VSB Poëzieprijs 2011.
Heeft Nolens dan gelijk als hij in zijn jongste bundel dicht: 'Wij zijn allemaal post/ En neo geworden vandaag!'? Dat is maar de vraag, want intussen zijn er weer een heleboel nog jongere Vlaamse dichters gedebuteerd. Zeven dichters die na 2007 hun eerste bundel publiceerden, staan zij aan zij met Nolens en Verhelst op het podium van de Nacht. Andy Fierens en Stijn Vranken zullen zich daar zeker in hun sas voelen, want hun werk leent zich uitstekend tot dat soort van publieke manifestaties. Maarten Inghels, net bevallen van zijn tweede bundel Waakzaam , debuteerde in 2008 met Tumult in de Sandwichreeks van Gerrit Komrij en ontpopte zich tot een bezige bij, die niet alleen dicht, maar ook optreedt en niet verlegen zit om een opiniestuk over een maatschappelijk onderwerp. Sylvie Marie schrijft, als Humo -dichteres, ook zeer vaak over de maatschappelijke actualiteit, maar hield het in haar debuut Zonder (2008) intiemer. David Troch, ambassadeur van de poëzie van de stad Gent, combineert in zijn verzen evenzeer maatschappij en het intieme leven, terwijl Delphine Lecompte dan weer vooral geïnteresseerd is in de poëtische uitvergroting van zichzelf. Lies Van Gasse, ten slotte, publiceerde zopas haar derde bundel Brak de waterdrager. Haar verzen vormen op de eerste plaats een taalwereld en vertellen verhalen die hun betekenis voornamelijk in zichzelf dragen.
Deze generatie is natuurlijk nog erg jong en heeft zich nog maar zelden echt poëticaal uitgesproken, zoals ook blijkt uit het pas verschenen themanummer van cultuurtijdschrift rekto: verso over kunst en gemeenschap, waarin zij opgeroepen wordt dat wel te doen. Maar wel is duidelijk dat zij zich niet langer verplicht voelt haar plaats te bepalen tegenover het (post-)postmodernisme van de voorgaande generatie. Zonder scrupules dichten deze jonge wolven over wat hen bezighoudt, en dat kan nu eens een maatschappelijk onderwerp zijn, dan weer een liefdesaffaire of de mogelijkheden van taal. In die zin zijn zij wellicht meer verwant met Nolens dan met Verhelst. Maar nieuwe Nolensjes zijn het niet. Dat is ook nergens voor nodig: de oude doet het nog uitstekend.
LEONARD NOLENS, ZEG AAN DE KINDEREN DAT WIJ NIET DEUGEN , QUERIDO, 17,95 EURO, ISBN 9789021439556. PETER VERHELST, ZOO VAN HET DENKEN , PROMETHEUS, 19,95 EURO, ISBN 9789044617573.
31/12/2011
‘Sluit de ramen. / Vergrendel de voordeur. / Verbrand de krant’. Met die niet mis te verstane richtlijnen aan zichzelf opent de nieuwe dichtbundel van Leonard Nolens. De dichter moet afstand nemen van ‘dat gindse gedoe’ van de buitenwereld en zich concentreren op het essentiële: ‘Een tafel, een stoel en een bed meubileren perfect / Je hoofd en je hart en je handen’. Nolens is als dichter nooit een Odysseus geweest die pas na twintig jaren vol avonturen en transformaties naar huis terugkeert: ‘Wat had je niet allemaal kunnen zijn, / Een fruitvlieg, een dwergaap, een bergdorp, een klaproos, / Een kleinzoon van Mozart, een wolk van een meid/ In een rolstoel, een steeneik, een bankfiliaal, een kikker.’ Maar de dichter kent geen genade voor dit soort fantasieën: ‘Ach man, hou toch op. Dat zijn allemaal weer / Trucjes voor dichters van dichterlijke / Gedichten’. Voyage au bout de ma chambre is wellicht de beste omschrijving voor zijn schrijverschap: ‘Je moet je behelpen met Nolens’, heet het nuchter in een ander gedicht, of nog: ‘Ik weet toch waarover ik spreek, / Ik ben drieënzestig.’ Hier is een dichter aan het woord die geen nieuwe, onbekende werelden meer zoekt, die beseft dat de grote onbekende de wereld is waarin hij dag na dag leeft. De odyssee van Nolens gebeurt in de ‘stilte van vier bij zes’, in de stilte van zijn werkkamer, waar hij zijn ‘avonturen’ optekent. Die stilte heeft echter niets gemoedelijks. Ze is ‘spartaans’, om de titel te gebruiken van het openingsgedicht.
Eens per jaar sluit de kleinhandelaar de ramen en vergrendelt de voordeur van zijn winkel om de inventaris te maken. Iedere bundel van Leonard Nolens is een dergelijke jaarlijkse inventarisatie. Een stand van zaken. Een soort mentaal gezondheidsrapport. Een zelfportret. Een emotioneel jaarverslag. Een tussentijdse morele evaluatie van zichzelf. Of noem het een biecht. Een belijdenis. Een schuldbekentenis. Nolens meet met iedere bundel zijn existentiële koorts, de hartslag van zijn liefdes, het ademhalingsritme van zijn schrijverschap. Iedere verhoging van temperatuur, iedere ritmestoornis brengt hij in kaart. Alleen doet hij dat niet in de taal van de wetenschap, de statistiek of de boekhouding, maar in de taal van de poëzie. Die taal maakt echter deel uit van de dichter, van zijn lichaamstemperatuur, zijn hartslag en zijn ademhaling. De poëzie meet niet alleen de koorts, zij is de koorts, zij is de hartritmestoornis. De poëzie is, nu met een beeld uit de bundel, de honger die de dichter verteert: ‘Het gaat nu proberen om eten te maken / Van mij. / Het huis is potdicht en de tafel is gedekt’, zo eindigt het openingsgedicht. In de laatste cyclus van de bundel komt het beeld van de honger en de ontbering terug, en wordt duidelijk voor wie de tafel wordt gedekt: ‘Maak van je dorst // Een tepel, geef / De borst aan afwezigen straks, / Gemis is een min. / Je tekort is de stevigste kost // Voor andere wezen.’ De dichter wordt opgeroepen om van zijn honger, zijn tekort, zijn ontbering… ‘de stevigste kost’ te maken voor de nog afwezige anderen. Het (kannibalistische én christelijke) beeld van de dichter die in de poëzie zijn lichaam aan de lezers geeft, is al dan niet expliciet aanwezig in het hele oeuvre van Nolens.
De bundel bestaat uit vijf duidelijk omschreven afdelingen. ‘Kolos’ kijkt om naar het verleden, naar de ouders, de afkomst, Vlaanderen en België, de opvoeding, de godsdienst, de taal, het dichterschap. De tweede afdeling, ‘Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen’ is een harde zelfafrekening en schuldbekentenis met het oog op de toekomstige generatie. In ‘Blind date’ buigt de dichter zich over zijn liefdeswederwaardigheden, terwijl hij in ‘Hulde’ vrienden en collega-kunstenaars bezingt. ‘Devies’ ten slotte is een reeks aanwijzingen die de dichter zichzelf als dichter geeft. Dat is, kort door de bocht, de wereld van Nolens. Daarmee hebben we de toer van zijn kamer doorlopen: de relaties met zijn familie, zijn geliefdes, zijn vrienden en zijn schrijverschap. Maar daarmee is niets gezegd. Het gaat zelfs niet op om te zeggen dat dit de thema’s van Nolens poëzie zijn. De inzet van Nolens’ schrijven is het in ieder gedicht opnieuw herscheppen van de oneindige complexiteit van die relaties — in het besef dat ze hem ook en misschien vooral gevangenhouden: herscheppen wat het betekent ouders te hebben, op een bepaalde plek te zijn geboren, lief te hebben, oud te worden, vrienden te hebben, te schrijven. De poëzie van Nolens is een voortdurend opnieuw weven van de kwetsbare draden die hem met de doden, de levenden en de nog niet geborenen verbindt. De doden zijn er nog steeds, de ongeborenen zijn er al, te midden van de levenden. In dat onoverzichtelijke web van relaties zoekt de dichter naar de betekenis van woorden als ‘ik’, ‘jij’ en ‘wij’ en naar de juiste afstand daartussen. Opgejaagd, in iedere bundel meer, door de onherroepelijke tijd:
Jij, mijn tijd, onaanspreekbaar, jij tijd die geen tijd hebt,
Jij tijd die dat blauwe gebruikt
Van haar blik om je oogwenk te schilderen, jij, mijn tijd
Die zo blind haar gezichten behandelt
Om je te zien, om ons drieën te zien verstrijken,
Jij tijd die brutaal je bedient
Van haar handen, mijn vingers, zo tel jij ons op en ons af,
Jij tijd die geen tijd hebt dan ons
Over de impact van zijn eigen bestaan maakt de dichter zich geen illusies: ‘Wij zijn een dik dagboek geworden / Van magere jaren, geen hond die ze lust. / En de magersten moeten nog komen te klinken / Als langzaam scheurende kalenderspreuken’. De afrekening van de dichter met zichzelf (en met zijn generatie) is vooral hard in de cyclus die zijn naam aan de bundel gaf:
Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen.
Zij moeten de mestkuil betalen, de beerput
Die wij in ons wolkenveld dolven, zij moeten
De hemelriolen ruimen, die stortplaats
Van stront in azuur waar de Ouden van zongen.
De door de mens aangerichte ecologische catastrofe krijgt de dimensie van de erfzonde. Het is een uitzichtloze, cynische cyclus: ‘Wij hebben de ernst van het spel omgewisseld / Tegen de knikkers, het spel van de ernst. / Wij casten ons hart in de danspoppenkast / Van bureaus en fabrieken. (Klik hier op Cliché.)’ De cyclus mag dan de titel aan de bundel geven, hij is gelukkig niet het laatste woord van de dichter. In ‘Devies’ spreekt de dichter zichzelf toe, kordaat, in korte, krachtige gedichten. Hij zet opnieuw zijn ‘waarden’, zijn ‘bakens’ uit. Dezelfde ‘onderwerpen’ komen ter sprake als in de eerste afdeling: de ouders, de heimat (‘Bevuil met precisie je nest // En test de rest’), de religie: ‘Ontkersten je, kak / In de kelk van de kerk in het midden. / Kus het kind Jezus weer wakker / In jou, maak een man // Van zijn smarten.’ Het is een mooi voorbeeld van de verbale densiteit die Nolens weet te bereiken. Enkele pagina’s verder legt hij uit hoe hij dat doet: ‘Haat het sublieme / Geknutsel van kunst zonder kunde, / De godganse wereld / Omspannende klungelaar Christo, // De pisbak Duchamp’. Nolens rekent af met twee iconen van de moderne kunst en vervangt hen door twee bewonderde kunstenaars Lucian Freud en Stravinsky. Geen kunst zonder een spartaanse technische training. Het is geen romantisch, maar veeleer een klassiek kunstenaarschap dat Nolens huldigt. Transparantie, helderheid, technisch kunnen, eenzaamheid en het houden van de juiste afstand zijn de codewoorden, hoe groot die beproevingen ook mogen zijn:
Blijf lang op het land
In de luwte, wees mensenschuw.
Wees bang voor de tic
Van je reislust die trekt in de blik
Van de zwaluw.
Stop aan de stadsrand.
En voel je vermoeidheid, je honger
En dorst aan de tand.
En neem met die afstand je centrum
De maat.
Toch gaat het nooit om het vinden van het juiste midden bij Nolens. Zijn gevoelsleven is ver van klassiek en verre van gematigd: ‘Binnen is buiten. / Barok is je ziel, zo middelpunt / Vliedend en zoekend/ Ineen.’ Met Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen heeft Nolens opnieuw zijn jaarlijkse inventaris gemaakt, gepoogd zijn barokke ziel in een klassieke vorm te gieten. Zijn rapport legt hij nu aan de lezer voor. Hij heeft het geschreven zo helder en zo eerlijk als dat mogelijk is voor iemand wiens enige meetinstrument de taal is. Wellicht is het daarom geen toeval dat het laatste gedicht van de bundel Cliché heet!
[Erwin Jans]
T. van Deel
Leonard Nolens (1947) is in deze bundel zonder omwegen belerend: 'Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen. / Ons hart ondervraagt hun begin. En het klopt.' Dit soort poëtisch zelfonderzoek is Nolens wel toevertrouwd. Hij heeft in korte tijd weer een kloeke bundel bijeengeschreven waarin hij zijn existentie prijsgeeft, ook via andere personages, zoals 'Claire': 'Ik kan het niet, zegt ze, ik kan niet alleen zijn, / Ze blaast in haar koffie, het went niet, ik woon / In den vreemde, ik waan mij al zoveel jaar thuis / In die praatjes van jullie'. Nolens is een sterke sonore stem in onze poëzie, die nooit versaagt maar altijd vraagt naar de grond van ons bestaan, niet wijkt voor wat er aan uitvlucht valt te verzinnen. Veel herinneringen en hommages dit keer: aan C.O. Jellema, Brodsky, Korteweg, Kouwenaar, en vele anderen. Hij is een van de beste, veelgeprijsde dichters van ons taalgebied. Zijn advies, in het eerste gedicht, luidt: 'Sluit de ramen. / Vergrendel de voordeur. / Verbrand de krant.' Dat zijn maatregelen. Bravo.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.