Eenzaamheid
Joris van Casteren
Joris van Casteren (Auteur)
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Prometheus, 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 1530 |
Magazijn |
Prometheus, 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 8184 |
31/12/2011
Requiem van een onmogelijk verzet
Natuurlijk, het was een daad van vriendschap. Maar het was hem ook ernst, toen Albert Verwey in 1888 een brochure met de nuchterste titel uit de geschiedenis van de literaire kritiek publiceerde – Mijn meening over L. van Deyssels roman Een Liefde. Verwey verzette zich tegen de kritiek op Een liefde voor zover die zich op de onzedelijkheid van het boek toespitste. Hij ontkende niet dat het boek onzedelijk was, maar wees daarnaast op een tweede kwaliteit: schoonheid — ‘Anderen zeggen: Ga weg, je bent onzedelijk. Nu ga ik zeggen: Kom binnen, want je bent mooi.’
In 2011 is openlijk schrijven over seksualiteit al lang niet meer taboe, maar daarvoor is een andere zedelijkheid gekomen. Zoals de felle en soms flamboyante, soms minder flamboyante kritiek op Joris van Casterens autobiografische Het zusje van de bruid laat zien, is het in toenemende mate taboe geworden om over je persoonlijke aporieën te praten. Of althans: over die aporieën mag wel gesproken worden, maar pas nadat ze onschadelijk gemaakt zijn of — om de therapeutische newspeak te gebruiken — een plaats gekregen hebben. Die plaats impliceert autonomie: het lijden krijgt als afgesloten toen een biografische betekenis die het individu in het actuele nu sterker maakt. Verdriet, wrok en schuld mogen dat nu niet komen storen.
Maar Van Casteren doet daar nogal opzichtig niet aan mee. Het toen dat hij in zijn boek beschrijft slaat breuken in zijn broze nu. Daarbij — in zoverre heeft de kritiek gelijk — komt hij inderdaad niet naar voren als een ideale schoonzoon: de Joris van Casteren in dit boek is iemand die apathisch boven zijn eigen leven hangt, niet in staat om verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor anderen te nemen, onmachtig over zijn eigen emoties. Maar hij heeft wel een mooi boek geschreven.
Kom binnen
Verwey schreef de schoonheid van Een liefde toe aan Van Deyssels sensibiliteit: hij zou letten ‘op iedere trilling van iedere zenuw, op al wat zijn oogen en zijn ooren, zijn armen en zijn beenen, zijn heele lichaam wordt aangedaan door dat vreemde, huiveringwekkend heerlijke Bestaan om hem heen.’ Een liefde was voor Verwey het verhaal van die sensibiliteit, de hoofdpersoon Mathilde stelde hij met een nonchalant gebaar van gender crossing aan Van Deyssel gelijk. Verwey wilde best begrijpen dat het boek daarmee voor ‘verstandige naturen’ onuitstaanbaar moest zijn, maar:
Wij menschen, geloof me, wij menschen zijn niet belangrijk door maatschappelijk in de puntjes zijn, door logischheid van gedachten en ordentelijkheid van manieren, maar groot en geweldig belangrijk is elk die veel voelt en veel begrijpt van wat ons goed te begrijpen is: het Leven, waar wij hier op aarde in staan. Ik beweer dat Van Deyssel dat Leven inniger aangezien en beter begrepen heeft dan één van uw verstandige naturen.
Ook Van Casteren is geen verstandige natuur. Als hij dat was geweest, had hij zich nooit ingelaten met de vrouw die hij op de bruiloft van een collega leert kennen en die hij in dit boek Luna noemt. Dan had hij alles gedaan om drank en drugs uit haar bestaan te bannen. Dan had hij zich niet laten misleiden door Luna’s veel te krampachtige pogingen een normaal bestaan te leiden. En dan had hij een ambulance gebeld toen hij haar met doorgesneden polsen op haar kamer aantrof.
Maar dat doet hij dus niet. Hij legt zijn oor onder haar neus en hoort haar zachtjes ademen — ‘Ik was zo blij dat ze leefde, ik wilde opstaan en schreeuwen. Maar ik moest haar beschermen, zoals je een vuurtje tegen harde wind beschermt.’ Hij pakt een deken en blijft bij haar liggen, luisterend naar haar adem. Als verklaring voor haar daad weet hij niks anders te bedenken dan dat hier een vreemde aan het werk geweest moet zijn, dat de ‘echte Luna’ zoiets nooit zou doen. Natuurlijk is dat niet verstandig, en meer: het is gevaarlijk, het is naïef en het is bijna autistisch. Maar met dat alles komt Van Casteren ergens waar de verstandige naturen niet komen. Inderdaad: hij ziet het leven inniger, hij begrijpt het beter — en niet alleen dat van Luna.
In oplosland
Allereerst: waar komen de verstandige naturen? Ze worden in dit boek gerepresenteerd in de ouders van Luna. Hun logica staat klaar om Luna als borderliner te diagnosticeren, de therapie in te leiden en een gezond, geslaagd en gelukkig bestaan te ontrollen. Ze bellen dus wel de ambulance, zoals ze haar ook naar de alcoholkliniek brengen, naar de psychiater en ten slotte naar een boeddhistisch klooster in Thailand. Ze kopen ook een huis voor haar en betalen de verhuizing. Een korte carrière als lerares Grieks wordt aangemoedigd met een tas van Toscaans leer en een kek mantelpakje. Verstandig als ze zijn behandelen ze hun dochter als een probleem waarvan de oplossing zo goed mogelijk gefaciliteerd moet worden. Waarom? Veelbetekenend is de reden waarom Luna’s moeder Joris verwijt dat hij in de zelfmoordnacht geen ambulance belde: haar doorgesneden polsen kunnen na zo lang wachten niet meer worden gehecht, waardoor de littekens altijd zichtbaar zullen blijven. En daarmee ook het ongeluk dat deze verstandige mensen zo gretig willen retoucheren. Zodra de façade van een overzichtelijke normaliteit ook maar een beetje overeind staat, praat pappa over etymologie en maakt mamma burek. Als korte tijd later die normaliteit dan weer aan scherven ligt, staan de ouders klaar met de volgende oplossing. Dat hun dochter ten koste van alles – zichzelf inclusief – weigert het leven te leiden zoals zij dat doen, kunnen ze niet inzien.
Dit onvermogen behelst ook andere kanten van hun bestaan. Luna’s vader, voormalig directeur van Shell, ziet niet in dat zijn bedrijf het kolonialisme voortzet. Evenzo laat het voorstellingsvermogen van Luna’s moeder het afweten als Joris haar vertelt over een man die tweeënhalf jaar dood in zijn woning lag: ‘Ongelooflijk dat zoiets in Nederland kan gebeuren,’ is haar onbeholpen reactie, die akelig vertrouwd aandoet. Want wat zijn deze verstandige mensen anders dan de verpersoonlijking van een mentaliteit die de afgelopen twintig jaar gemeengoed geworden is?
Verzet
Het is een mentaliteit die welvaart als vanzelfsprekend ervaart, geluk als een recht ziet en zich geen bestaan buiten het winkelen op de zaterdagmiddag voor kan stellen. Gaat er iets mis, dan vinden we gauw een oplossing en mocht die niet werken, dan gaan we door naar een volgende, en een volgende en nog één. Het zusje van de bruid laat een Nederland zien dat met deze mentaliteit is doordrenkt: op de houseparty wordt een huiskamer ingericht waar flippende pillenslikkers tot rust kunnen komen, de criminaliteit rond station Lelylaan wordt bestreden met een knokploeg en de dooie kat wordt opgezet. Als er op televisie twee vliegtuigen tegen het WTC aangevlogen zijn wordt er na vijf minuten gevraagd of er niet wat anders op kan — kortom: wij hebben het fantastisch, desnoods tegen elke realiteit in. Kampioen van deze mentaliteit is Pim Fortuyn. Van Casteren noteert dat de martelaar van het populisme een pathologische weerzin tegen stront had. Maar samen met een therapeut werkte hij het trauma door en sindsdien vond hij niets lekkerder dan kontjes likken.
Luna weet dat dit oplosland een leugen is. Ze weet dat het buitensluit, dat het huichelt en moordt en rooft en vernielt om die leugen in stand te kunnen houden. Daarom begint ze steeds weer over 9/11, neemt ze een Nigeriaanse journalist mee naar de villa van haar vader, maakt ze foto’s van een half gesloopte wijk in Lelystad en wil ze naar het voorbeeld van de Bloomsbury Group een literaire salon beginnen. Maar haar kritiek krijgt geen vorm: van de salon komt weinig terecht, op de tentoonstelling zijn haar foto’s niet goed te zien, de Nigeriaan brengt haar vader niet van zijn stuk en haar plan om iets met 9/11 te doen verzandt in steeds wanhopiger geblader in The Waste Land van T.S. Eliot.
Uiteindelijk weet ze steeds niets anders te doen dan de weerzin om het leven van haar ouders te leiden om te zetten in zelfvernietiging. Aan het eind van het boek concludeert Joris: ‘Ze kon een tijdje iemand zijn, maar die persoon moest vroeg of laat om zeep worden geholpen.’ Haar grootste triomf is het moment waarop ze door haar vader naar de alcoholkliniek gereden wordt, midden in de ochtendspits. Door te vragen waar al die mensen toch heen gaan, ontmaskert ze haar vader eindelijk als normeringsmachine: ‘Dat zijn mensen die een baan hebben en werken voor hun geld,’ heet het vol rancune. Haar verzet bestaat uit de radicale weigering een persoon te zijn die zich aan die norm conformeert.
Nog mooier
Het is duidelijk dat Van Casteren zich tot Luna’s radicaliteit aangetrokken voelde. Meegezogen in haar zelfvernietigingsroes kan hij zich met Luna als ‘de gezonden’ voelen, ‘in een ongezonde wereld.’ In haar bijzijn wordt de broosheid zichtbaar van de werkelijkheid zoals die steeds weer opnieuw bij elkaar wordt gedroomd, geschreeuwd, gelogen – een broosheid die hij als journalist steeds weer probeert op te sporen. Is het toeval dat de naam die hij haar in dit boek geeft correspondeert met een liedje van The Smashing Pumpkins, een band die voor zijn generatie — tevens de mijne — een iconische status heeft? Luna deed Billy Corgan al afvragen:
Who belongs
Who decides who’s crazy
Who rights wrongs where others cling?
Haar te verliezen staat gelijk aan het verliezen van de toegang tot een andere werkelijkheid, een werkelijkheid waarin dit soort vragen gesteld kunnen worden. Wat dit verlies voor Van Casteren betekent wordt zichtbaar als hij aan het begin van het boek na acht jaar weer het huis opzoekt waar hij samen met Luna heeft gewoond. Wanneer hij zijn laptop aanzet en via een dubieuze verbinding contact met het internet legt, blijkt zijn mailbox leeg en wordt er op teletekst gemeld dat seks met dieren strafbaar wordt gesteld. Dát is eenzaamheid, in 2011.
Dat Van Casteren Luna in haar radicaliteit niet kan volgen, dat hij uiteindelijk uit zelfbehoud capituleert, beseft hij zich terdege. Aan het eind van het boek geeft hij toe dat hij geloofde bij haar op een veilige manier een zelfmoordenaar of een junkie te kunnen zijn. Om Billy Corgan nogmaals te citeren: ‘It’s a chance I’ll have to take/ And it’s a chance I’ll have to break.’ Misschien getuigt dat van lafheid, of van waanzin, of van opportunisme — in de kritiek is het allemaal gesuggereerd. Maar dat is niet zozeer het probleem.
Of althans: niet voor het boek. Aan het slot van zijn verdediging van Een liefde formuleerde Verwey een voorbehoud: ja, hij had willen zeggen dat Van Deyssel een mooi boek geschreven had, maar daarbij was er geen sprake van geweest ‘of ik mij een boek als dat van Van Deyssel niet mooier zou kunnen voorstellen; ook niet of ik een persoonlijkheid als de zijne de meest geschikte vind om voort te brengen wat ik de hoogste kunst noem.’ Ik kan mij een boek als dat van Van Casteren mooier voorstellen. Want dat hij uiteindelijk terugschrikt voor Luna’s radicaliteit, dat hij veilig wilde blijven, correspondeert met het gegeven dat hij uiteindelijk blijft steken in een apathische registratie van wat er misgaat. Een boeiende registratie, een mooie registratie, maar uiteindelijk ook een uitzichtloze. En daardoor resignatief.
Toch is er hoop. De eerste bladzijde van Het zusje van de bruid biedt een glimp van het leven acht jaar na Luna. Van Casteren ziet de op de achterbank van zijn auto de zitjes van de kinderen die hij inmiddels heeft en ontdekt hij op de hoofdsteun van de elektrisch verstelbare bijrijdersstoel een blonde haar van hun ‘mooie, slimme, lieve moeder.’ In die haar schuilt bevrijding en ik hoop dat Van Casteren het aan zal durven daar over te gaan schrijven. Want het is duidelijk dat aan de wereld zoals hij die oproept alleen weerstand geboden kan worden in momenten van werkelijk geluk.
[Gijsbert Pols]
R.P.
Een succesvolle journalist blikt terug op zijn vroegere liefdes. Vooral op zijn relatie met Luna, een veelbelovend kunstenaar en rijkeluisdochter. De ik-persoon woonde met haar samen, in een groot grachtenpand in Amsterdam. Beschreven wordt hoe zij zichzelf, onder toeziend oog van geliefde en familie, met drank en drugs ten gronde richt. De auteur (1976) is schrijver en journalist. Hij schrijft een mengvorm van journalistiek, literatuur, autobiografie en reportage. Dat deed hij ook in zijn debuutroman 'Lelystad', een boek dat ophef veroorzaakte toen mensen zichzelf in erin herkenden en zich gekwetst voelden. Deze nieuwe autobiografische roman vermengt een liefdesgeschiedenis met maatschappijkritiek. Op psychologisch en filosofisch niveau wordt de vraag gesteld of drugsgebruikers misschien pas écht zichzelf zijn wanneer ze drugs gebruiken. Het verhaal is droog en onderkoeld neergeschreven. Dat werkt intrigerend, maar de aandacht van de lezer verslapt wanneer de auteur te veel in herhaling valt en zijn boodschap er iets te dik op legt. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.