Vreemd gebouwd : westerse en niet-westerse elementen in onze architectuur
Stefaan Grieten
Jo Braeken (Redacteur), Inge Bertels (Auteur), Sarah Depestel (Auteur)
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Volume | Plaats in de bib |
---|---|---|---|
Aanwezig |
ASA Publishers, 2010 |
1 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : KUNST : 716 BRAEM XXL |
Aanwezig |
ASA Publishers, 2010 |
2 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : KUNST : 716 BRAEM XXL |
00/00/0000
Plannen voor de toekomst
Renaat Braem, architectuur en ideologie
In 1957 stelde Renaat Braem op de tentoonstelling 'Antwerpen bouwt' in de Stadsfeestzaal aan de Meir een weinig bekend project voor, de satellietstad Lillo voor 8000 inwoners. Anno 2010 heeft dat project iets absurds, maar het spreekt ook boekdelen over de dromen, overtuigingen en mogelijk blinde vlekken van deze sociaal bewogen architect. Zijn imaginaire satellietstad wordt uitvoerig beschreven en geïllustreerd in het nieuwe tweedelige referentiewerk Renaat Braem 1910-2010. Deze gelegenheidspublicatie van het VIOE (Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed) bevat een goudmijn aan informatie en is een onbetwist hoogtepunt van het Braem-herdenkingsjaar.
Mijn eerste kennismaking met Braems satellietstad is een plannetje dat mijn aandacht trekt. Ik zie vijftien wolkenkrabbers in een wat kinderlijke configuratie van drie kringvormige clusters, als een soort klavertje. Het schuine vogelperspectief waarin de gevaartes zijn voorgesteld, doet me automatisch denken aan het Plan Voisin van Le Corbusier. Corbu ontwierp zijn fel omstreden plan voor het centrum van Parijs in 1922. Hij maakte een maquette met achttien kruisvormige wolkenkrabbers van zestig verdiepingen hoog. Hij plaatste die in een streng geometrisch patroon, niet als een klavertje. Het plan werd nooit uitgevoerd. Een klein praktisch bezwaar allicht was dat een groot deel van de historische Franse hoofdstad daartoe eerst met de grond gelijk had moeten worden gemaakt.
Ik ontdek nog meer voorstudies, inplantingplannen en detailschetsen van het bewuste Lillo-project en begin te vermoeden dat dit meer moet zijn dan een futuristisch grapje. Braem, een begenadigd tekenaar, werkte zijn utopische nieuwe stad gedetailleerd uit. Hij maakte massa's verschillende tekeningen, zoals hij ook bij zijn bloedernstige projecten deed. Het valt me op hoe leesbaar en toegankelijk zijn plannen zijn. Je hoeft echt geen ingenieur of architect te zijn om te zien waar hij naartoe wil. Wat Braem op papier heeft uitgewerkt, lijkt juist, tot in de puntjes doordacht, praktisch en aannemelijk. Als ik hem later in documentaire filmpjes op www.braem2010.be en www.cobra.be hoor praten, valt het me opnieuw op hoe overtuigend hij overkomt. De man spreekt rustig, samenhangend en verstaanbaar (op een zwaar Antwerps accent na). Wat is zijn houding gematigd en bescheiden in vergelijking met zijn apodictische, heftige schrijfstijl. Hoe weinig kun je deze militante pamflettenschrijver tijdens interviews op zweverige taal, abstract getheoretiseer of doorzichtige propaganda betrappen! Maar een wijk met wolkenkrabbers op Fort-Lillo! Is dat niet het werk van een complete fantast? Roept dat niet hetzelfde soort vragen op die ertoe leiden dat mensen in Le Corbusier een gevaarlijke gek zien? Braem is de enige Belg die ooit in het Parijse atelier van Le Corbusier heeft gewerkt, als volontair tussen 1935 en 1937. Wou 'de invloedrijkste naoorlogse architect van België', zoals sommigen hem noemen, zijn leermeester in 1957 dan nog altijd overtreffen?
Om die onzinnige locatie, Fort-Lillo, in de juiste context te zien, moeten we ons in de tijd verplaatsen. De fietsers en dagjesmensen bij wie dit historische gehucht op de rechter Scheldeoever vandaag populair is, weten dat het echt geen avant-gardistische woonscenario's oproept. Het is een voormalige garnizoensplaats op een eenzaam lapje poldergrond tussen de opgespoten haventerreinen. Het telt minder dan dertig inwoners en ligt tussen de Schelde en de Scheldelaan geprangd. In de zomer is het per veerboot bereikbaar vanuit Doel, dat bizarre spookdorp aan de overkant van de Schelde, ook al zo'n zonderlinge toeristische trekpleister. Had Braem als visionaire architect in 1957 moeten weten dat de wereldhaven Antwerpen door de hoge concentratie chemische bedrijven aan de Scheldelaan een van de gevaarlijkste plekken ter wereld zou worden? En dus ? voor alle duidelijkheid ? nogal ongeschikt voor ambitieuze huisvesting. Had hij moeten beseffen dat in die omgeving ? zo dicht bij het dichtbevolkte centrum van Antwerpen ? een kerncentrale zou komen?
Maar dan is het nog de vraag of die wetenschap hem belet zou hebben om een radicaal alternatief voor te stellen. Een van zijn motto's luidde: 'Totale vernieuwing of totale ondergang'. Voor Braem was een bouwwerk geen finaliteit op zich. Hij was geïnteresseerd in de grotere samenhang, de organisatie van de maatschappij als geheel. Hij wilde bouwen aan een betere wereld. Het stoorde hem dat Antwerpen plannen maakte voor verdere havenontwikkeling zonder aandacht te besteden aan huisvesting voor de havenwerknemers. Fort-Lillo was zijn tegenvoorstel. In de satellietstad die hij voor ogen had, leefden de bewoners dicht bij de natuur in een oase van groen. Ze konden fietsen naar hun werk in de haven. Als ze naar de kernstad Antwerpen wilden, kon dat vlot via de snelle metro of de autosnelweg. In dringende gevallen konden ze gebruikmaken van helikopters (Braem geloofde in de democratisering van het helikopterverkeer). Voetgangersverkeer en autoverkeer werden van elkaar gescheiden voor de veiligheid, het comfort en de gezondheid van de wandelaars. De auto's reden rechtstreeks van de invalswegen naar ondergrondse parkeergarages zodat niemand er last van had. Braem is berucht omdat hij sloopwerk in de Antwerpse binnenstad 'verfrissend' noemde en omdat hij schreef dat de drang om oude geveltjes te conserveren 'een ziekte van antiquairs' was. Maar de overgebleven walgrachten in Lillo vond hij waardevol genoeg om in zijn plan te integreren. Hij gebruikte de oorspronkelijke vijfhoekige bastionstructuur als basis voor zijn aanleg in klaverbladvorm.
Zijn satellietstad was ontworpen in de geest van de Engelse neighbourhood unit, een concept dat op dat moment ook de belangstelling van een aantal andere Belgische stedenbouwkundigen en architecten trok. Ze vonden dat de bouw van nieuwe, democratische woonvoorzieningen (in new towns) gepaard moest gaan met goede collectieve voorzieningen om een echt buurt- en gemeenschapsgevoel op gang te brengen. De 8000 bewoners van Fort-Lillo zouden van Braem niet alleen eigen scholen en een winkelcentrum krijgen, maar ook een sociaal centrum, buurtwinkels, clublokalen, een café, een museum, een hotel, een sportcentrum en een openluchtzwembad. Voor zijn woontorens zou hij revolutionair nieuwe materialen en technieken gebruiken: een licht staalskelet als structuur, lichtgewicht kunststof voor de binnenmuren en plexiglas voor de dubbelwandige, klimaatregulerende buitenmantel. Hij ontwierp geen rechte blokken maar gebogen torens, die zo georiënteerd waren dat elk appartement een zonneterras met uitzicht op de Schelde en de weidse Wase polders (toen dus nog zonder koeltorens of haveninstallaties) kreeg. Ze waren dertig verdiepingen hoog met zes appartementen per verdieping. Ze waren zo ingeplant dat ze elkaar niet beschaduwden. In een latere versie tekende hij een meditatiecentrum op het dak.
Het is er natuurlijk nooit van gekomen, maar dit plan was geen eenmalige bevlieging. Braem koesterde sommige ideeën over een ideale toekomstige lineaire woonstad al in zijn studietijd in de jaren dertig. Na 1957 zou hij zijn visionaire stedenbouwkundige projecten verder uitwerken tot de Stad België, een industriële 'bandstad' waarmee hij de tegenstelling tussen stad en platteland wou opheffen. Hij was overtuigd dat alleen hoogbouw ? de grotere concentratie van bewoners op één plek ? de grond, het groen en de landbouw kon vrijwaren. Hoogbouw was een essentieel aspect van een alomvattende ruimtelijke organisatie die de chaos en het steeds verder uitdijen van voorsteden en lukrake bebouwing in 'het lelijkste land ter wereld' zou tegengaan. Zijn visie op architectuur als 'de kunst van het organiseren van het leefmilieu ter bevrijding van de mens' sloot aan bij de moderne CIAM-gedachte, (Het Congrès International d'Architecture Moderne (CIAM) was een internationaal overlegorgaan dat toonaangevende congressen over moderne architectuur en stedenbouw organiseerde tussen 1928 en 1959. Een sterk gepropageerde doelstelling was de rationeel georganiseerde, functionele stad met afzonderlijke woon-, werk- en recreatiezones. Maar Braem pleitte ook vurig voor vrijheid in een egalitaire, klassenloze maatschappij. Tot de fundamentele rechten van 'de bevrijde mens' rekende hij 'licht, lucht, zon, natuur, rust, veiligheid, speelruimte voor de jeugd, wandelruimte voor de ouderen, schoonheid voor allen'. Zijn beroemde 'steltenblokken' op het Kiel (1950-1958), had hij op pilotis of palen gebouwd om de begane grond zo open mogelijk te houden, want 'een open zicht tot aan de horizon is een mensenrecht' en 'niemand heeft het recht een ander mens muren voor de neus te zetten'. Om dit mensenrecht te kunnen verdedigen, wilde hij de grond vrijmaken voor collectief bezit.
Volksbevrijding en collectief grondbezit zijn begrippen die tegenwoordig zelden nog hardop worden uitgesproken. Ze zijn belegen en beladen. Maar zijn ze echt essentieel om de architectuur van Braem te beoordelen? Zelf dacht hij van wel. Ironisch genoeg komen allerlei idealen van Braem in ongeveer dezelfde bewoordingen terug in brochures van hedendaagse projectontwikkelaars, in het bijzonder als het om luxueuze resorts voor kapitaalkrachtige babyboomers gaat. In Brasschaat of Knokke zeg maar, waar het publiek niet bepaald prat gaat op zijn communistische sympathieën. 'Wonen in een park, in een groene long, aan het water, met licht, lucht, veiligheid en wandelruimte...' Zelfs de nadruk op de collectieve voorzieningen is herkenbaar. Het restaurant en het wellness- en meditatiecentrum waar de appartementsbewoners elkaar in een ontspannen sfeer kunnen ontmoeten: een sterk verkoopargument. Om maar te zeggen, wat als Braem zijn kleurige Kielblokken op een gewilde jetsetlocatie had gebouwd? Wat als ze bewoond werden door mondain volk met voldoende middelen om ze piekfijn te onderhouden? Zou hij zoveel fundamentele aanpassingen hebben moeten doen? En zouden zijn blokken dan ook zo vaak in een negatief daglicht gesteld worden?
Braem analyseerde de diepgewortelde weerstand tegen grootschalige sociale huisvesting als een politiek probleem. Hij richtte graag zijn pijlen op de naoorlogse huisvestingspolitiek van de CVP. Die stimuleerde de bouw van eengezinswoningen met aanmoedigingspremies. De CVP geloofde in individuele woningbouw en privé-initiatief als hoekstenen van de wederopbouw en de welvaartsstaat. In 1953 tekende Braem twee spotprenten waarin hij de tegengestelde visies van de katholieken en socialisten op de volkshuisvesting voorstelde. Op de ene is een immense betonnen woonkazerne op pilotis te zien. Het gebouw is rijkelijk versierd met televisiemasten, aan de wasdraad bengelende onderbroeken en communistische vlaggen. De bewoners rollen vechtend over de grond, zitten losbandig te niksen of manifesteren... De andere tekening toont een dorp. De zendmasten zijn vervangen door een woud kerktorens. De kwezelachtige huisvrouwen schuren hun trottoirs terwijl ze een blèrende kroost achter zich aanslepen. Hun nageslacht wordt intussen bedreigd door moorddadig verkeer...
Die karikaturen zijn grappig, maar Braem wist natuurlijk ook dat ze overdreven waren. Net zoals het zwaar overdreven is om Le Corbusier en de moderne functionalisten verantwoordelijk te stellen voor agressie bij boze allochtone jongeren (wat naar aanleiding van de hevige rellen in de Parijse banlieues in 2005 in allerlei opiniestukken doodernstig gebeurde). Kritiek op geïsoleerde, monofunctionele slaapwijken is nodig en terecht. Maar alle verantwoordelijkheid hiervoor op de nek van de architecten schuiven, is een zware overschatting van hun macht én een extreme vereenvoudiging van sociale problemen. Braems grote projecten zoals de Arenawijk in Deurne, 't Kiel in Antwerpen, de Modelwijk op de Heizel of Sint-Maartendal in Leuven, werden nooit volledig gerealiseerd zoals hij ze oorspronkelijk bedoeld had. Altijd werden gemeenschappelijke voorzieningen die hij zelf essentieel vond, om budgettaire redenen uit zijn plannen geschrapt. Als je in een luxehotel terechtkomt waar de receptie en het restaurant gesloten zijn, het zwembad leeg, de roomservice afgeschaft en de kamers als noodopvang voor vluchtelingen dienen, dan zeg je toch ook niet : wat een totalitaire rotarchitectuur!
Braem dacht te weten wat goed was voor anderen. Hij wilde mensen 'wakker maken door poëzie in hun leven te brengen'. Hij geloofde in een betere wereld en de maakbaarheid van de mens. Hij onderbouwde zijn architectuuropvattingen met zijn ideologische visie en zag architectuur en stedenbouw als geschikte instrumenten om de maatschappij te veranderen. Vandaag is het discours grondig veranderd. We geloven hoogstens dat architectuur en stedenbouw een rol kunnen spelen om ecologische rampen en overstromingen af te wenden, om CO2-uitstoot te verminderen en om de mobiliteit te verbeteren. Maar of architectuur ook nobele, humanistische doelen moet dienen?
Kunnen we het belang van Braem als architect zomaar herleiden tot een ideologie? Hij was heel actief als schrijver, spreker en docent. Zijn gedachtegoed is daardoor goed verspreid en zijn engagement is haast even bekend als zijn gebouwen. En toch. Uit het overzichtswerk met meer dan driehonderd gerealiseerde en ongerealiseerde projecten van circa 1930 tot 1982, blijkt ook dat zijn werk veelzijdig en geïnspireerd is, allesbehalve star, rechtlijnig en voorspelbaar. Hij is niet in een saai hokje te vangen. Zijn vormentaal werd mettertijd expressiever en organischer. Hij evolueerde van modern functionalisme naar een biomorfe, brutalistische esthetiek. Hij deed onderzoek op heel uiteenlopende gebieden. Hij schetste onvermoeibaar en zocht onophoudelijk naar mooie en gepaste, nieuwe oplossingen, met veel gevoel voor licht, ruimtelijke beleving, vorm en context. Als de omstandigheden het vroegen, legde hij de nodige inventiviteit en flexibiliteit aan de dag, getuige zijn eigen woning met atelier in Deurne, zijn kindvriendelijke kleuterschool in Antwerpen, zijn particuliere woningen in schelp- of baarmoedervorm, het Middelheimpaviljoen, noem maar op. Kortom, hij liet een gevarieerd oeuvre na waarin het nog altijd de moeite is rond te dwalen op zoek naar antwoorden op de vraag wat we van goede architectuur mogen verwachten. [Chris Meplon]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.