Over connectiviteit : a2o-architecten
Luc Vanmuysen
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
ASA, 2010 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : KUNST : 716 LAMPENS |
00/00/0000
Gebouwen als sculpturen
Op de elfde Internationale Architectuurbiënnale van Venetië gebeurde er dit jaar iets vreemds. Twee jonge veelbelovende Belgische bureaus mochten hun werk tonen in de overzichtstentoonstelling in het Arsenale: Office Kersten Geers David Van Severen uit Brussel en Architecten De Vylder Vinck Taillieu uit Gent. Elke deelnemende architect werd eveneens geïnterviewd door Hans Ulrich Obrist (Zwitserland, 1968), in kunst- en architectuurkringen waarschijnlijk de beroemdste interviewer (en curator) ter wereld. Video's van deze interviews werden in een aparte zaal aan het publiek getoond. In het interview met Jan De Vylder, Inge Vinck en Jo Taillieu viel plots de naam van Juliaan Lampens ? en niet eens terloops, maar minutenlang, aangezien de drie jonge architecten Lampens als een na te volgen voorbeeld bleken te beschouwen, als een permanente inspiratiebron en een verwonderlijke vaderfiguur. Die referentie was op het eerste gezicht verbazingwekkend: Juliaan Lampens (De Pinte, 1926) is een Belgische architect die hier en daar bekend en geliefd is (in deSingel werd bijvoorbeeld in 1991 een overzichtstentoonstelling aan zijn werk gewijd, en in de kringen rond de Gents-Brusselse architectuurschool Sint-Lucas wordt hij als een held beschouwd), maar was het geen marketingtechnische zelfmoord om in een interview met Hans Ulrich Obrist te verwijzen naar deze perifere, lokale figuur, wiens faam en werk de grenzen van Vlaanderen nooit hebben overschreden? Of was het dan minstens niet erg dapper om zo koppig naar het werk van een architect te verwijzen waar Obrist ? en het geglobaliseerde architectuurpubliek van de Biënnale met hem ? nog nooit van had gehoord? Enkele maanden geleden verscheen het boek Juliaan Lampens bij de Brusselse uitgeverij ASA Publishers en wat blijkt? Hans Ulrich Obrist heeft de architect Juliaan Lampens zelf geïnterviewd, waarschijnlijk nog voor hij een gesprek had met De Vylder Vinck Taillieu of met Office Kersten Geers David Van Severen. Lampens is dus de eerste Belgische architect die de 'Obrist-behandeling' krijgt, en op deze specifieke manier in het geglobaliseerde cultuurveld naar binnen schuift. Dat is op zich natuurlijk een twijfelachtige eer. Obrist heeft ontzaglijk veel mensen geïnterviewd en over de waarde van zijn theoretische stellingnames of zijn activiteiten bestaat onenigheid (hij is, zoveel is zeker, vooral goed in het onderhouden van een indrukwekkend netwerk), maar toch is het betekenisvol: de architectuur in België is al een decennium lang succesvol, en als de 'voorvaderen' van deze architectuur worden herontdekt, dan treedt blijkbaar (en redelijk verrassend) Juliaan Lampens op de voorgrond.
Tot voor 1991 ? toen zoals gezegd in deSingel een tentoonstelling aan zijn werk werd gewijd ? was Lampens nochtans een nagenoeg onzichtbare figuur. Hij studeerde van 1946 tot 1950 architectuur aan het Sint-Lucas Instituut in Gent, en begon meteen in 1950 met een eigen praktijk in Eke, Nazareth. Tot 1960 ontwierp Lampens opvallend traditionele alleenstaande woningen. Het was pas, zo zegt hij zelf, na een bezoek aan de wereldtentoonstelling van 1958, dat hij door de mogelijkheden van het architecturale modernisme werd 'verlicht', en dat hij begon te bouwen op de later als typisch voor hem beschouwde manier: onafgewerkte betonvlakken (zowel binnen als buiten), open ruimtes en vrije plannen, dramatische blinde muren, grote glasramen zonder kaders of detaillering.
Het is pas in 1987, in het tijdschrift Stichting Architectuurmuseum (dat zich eveneens in de Gentse kringen rond de Sint-Lucasschool situeert), dat er voor het eerst huizen van Lampens uitgebreid worden gepubliceerd. De langdurige maar relatieve onbekendheid van dit oeuvre tot aan het eind van de jaren tachtig, heeft al eerder voor verwondering gezorgd. In de catalogus bij de tentoonstelling in 1991 ? in een tekst die zonder meer de beste over het werk van Lampens blijft ? schrijft architect en criticus Paul Vermeulen er het volgende over: 'Een niet te ontlopen vraag is, hoe Lampens' afwezigheid ? enkele uitzonderingen niet te na gesproken ? in de publicaties en overzichtswerken van de laatste drie decennia te verklaren is. Zijn faam is beperkt gebleven tot een kleine kring; aan de kritiek is zijn werk onopgemerkt voorbijgegaan. Hiervoor kunnen enkele verklarende omstandigheden aangegeven worden. Lampens is een Einzelgänger. Hij heeft noch zoekt contact met andere architecten of kunstenaars, hij ziet rondom zich geen geestesverwanten. Het idee van een school, een beweging, laat staan een avant-garde is hem ten enenmale vreemd. In zijn profiel is er meer van het oude Sint-Lucas-ideaal ? de anonieme, tot meesterschap gerijpte kunstvakman met het gezag van de ervaring ? dan van de beeldenstormende hekkenspringer. Hij werkt ver weg van de spraakmakende centra. In eerste instantie is hij de dorpsarchitect van Eke, het dorp waar hij woont, de kerktoren restaureerde en de bibliotheek bouwde. Lampens timmert niet aan de weg, en dit in de meest letterlijke zin van het woord.'
Het Engelstalige boek dat nu over Lampens verschijnt ? en de recente heropleving van de aandacht voor zijn werk ?, zit er al een paar jaar aan te komen. In 2009 werd een huis uit 1967 opgenomen in een boek met honderd architectuurprojecten van de Londense uitgeverij Phaidon; in het begin van hetzelfde jaar werd in de Gentse Witte Zaal een tentoonstelling aan hem gewijd (die in zekere zin werd voorbereid door kleinere exposities van de tekeningen van Lampens aan het Sint-Lucas-instituut); en eind 2010 verscheen dit boek, onder redactie van Angelique Campens, die tevens de tentoonstelling in Gent cureerde. In het boek worden een aantal ontwerpen en realisaties gedocumenteerd ? door originele tekeningen, foto's van Jan Kempenaers, of door nieuwe plannen en maquettes, die gemaakt zijn door de architecte Sara Noel Costa De Araujo. Campens schrijft zelf een nogal overspannen voorwoord, waarin werkelijk alles op deze architectuur wordt betrokken, van de bunkers lang de kust van Normandië tot de constructie van het Atomium uit 1958. De tekst van architectuurhistoricus Francis Strauven ? met de merkwaardige titel 'An authentic modernism produced on Flemish soil'? steunt daarentegen op een historische analyse van zeer lokale ontwikkelingen enerzijds, en een beschrijvende, vormelijke weergave van de bekendste projecten anderzijds. Het interview van Lampens met Hans Ulrich Obrist is ? zoals te verwachten viel ? nogal kort en oppervlakkig, maar het geeft wel een goed beeld van de manier waarop de man over zichzelf en zijn oeuvre denkt. Lampens beschouwt elk gebouw 'als een sculptuur' en als 'een permanente tentoonstelling'. Hij werkt in zijn tekeningen openlijk de fascinatie uit voor de vormen van het vrouwelijke lichaam. In zijn radicaalste woningen wil hij alle 'burgerlijke' terughoudendheid en reserve achterwege laten, onder het motto: 'alles is toch al gezien door het sleutelgat, dus waarom zou je dan nog een sleutelgat nodig hebben?' En hij blijft vooral op zoek naar 'eerlijkheid', zowel wat materiaalgebruik als organisatie van de woningen betreft.
Tot slot komt ook Wouter Vandenhaute aan het woord ? inderdaad de bekende directeur van de productiemaatschappij Woestijnvis. Vandenhaute groeide op in een woning van Lampens met een compleet 'open plan': het is in de woning Vandenhaute-Kiebooms uit 1967 niet mogelijk om zich 'akoestisch' af te zonderen. Het huis is als het ware één grote open leefruimte in beton, waarin hier en daar een paar kleine cirkelvormige hokjes staan, waarvan de muren geen deuren hebben en evenmin tot het plafond reiken. Vandenhaute geeft toe dat wanneer een gezinslid 'ziek' was, het hele huis en het hele gezin in deze ziekte deelden. Hij is zelf van nature uit nogal sociaal, maar kan zich indenken dat het voor gereserveerdere persoonlijkheden niet vanzelfsprekend is om in een dergelijke architectuur op te groeien. Uiteindelijk doet het werk van Lampens hem denken aan het aforisme van Goethe: 'In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister'.
Die uitspraak van Vandenhaute vat dit oeuvre en het eraan gewijde boek mooi samen. De referentie naar Goethe is namelijk slechts op een eerste laag terecht. Natuurlijk heeft Lampens met een minumum aan middelen en materialen zijn architectuur tot stand gebracht, wat zijn woningen inderdaad het uiterlijk (en eigenlijk ook het onaangepaste innerlijk) van bunkers geeft. Dat wil echter niet zeggen dat zijn ontwerpmethodes of zijn architectuuropvattingen evenzeer 'minimalistisch' of 'ingehouden' genoemd kunnen worden. Het werk van Lampens neigt regelmatig zelfs naar het pathetische ? een term die Paul Vermeulen erop toepaste, en die ook later door Geert Bekaert in Hedendaagse architectuur in België uit 1995 is overgenomen ? omdat het enerzijds uit is op vormelijk spektakel, en anderzijds slechts ten dele wil voorzien in wat algemeen onder 'modern' architectuurcomfort wordt verstaan.
Dit recentste boek dat aan het oeuvre van Lampens is gewijd, legt die specifieke ambiguïteit niet op tafel. Het is nochtans om die reden dat het werk steeds onder de aandacht blijft komen ? en nu zelfs op een (voorondersteld) internationaal niveau: het neigt naar een limiet van de architectuur en het wonen, die zijn oorsprong heeft in een sixties-vrijbuiterschap, maar die evenzeer aansluit bij het hedendaagse verlangen naar duidelijke en ? zogenaamd ? gedurfde architectuur. [Christophe Van Gerrewey]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.