Het vloekhout : roman
Johan De Boose
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij Antwerpen, 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 1283 |
Walter Pauli
il/pr/13 a
'Een epos', zo definieert Bloedgetuigen van Johan de Boose zichzelf op de achterflap. Alles aan deze uitgave ademt ambitie: de unieke vormgeving, de omvang van dik zevenhonderd pagina's, de zés literaire citaten om het werk aan te vatten, een eindeloos dankwoord zoals bij het betere doctoraat. Nu nog de tekst.
Bloedrood, zo kleurt Bloedgetuigen van romancier en slavist Johan de Boose, en zo is ook de balans van de vreselijke strijd tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die oorlog is bepalend in de drie afzonderlijke levens- en familieverhalen die de auteur al van decennia voor de oorlog uitzet en die hij nadien ook laat doorlopen. Een Vlaamse, een artistiek-Russische en een Joods-Russische familie hebben Sint-Petersburg als losse knoop: de Joodse familie zal een tijdlang verhuizen naar de stad, die dan Petrograd heet, om nadien te verkassen naar het platteland. De Vlaming Louis vecht met andere Oostfronters aan het beleg van de stad, die dan Leningrad heet. De Russische artieste Kamila werkt, woont en (over)leeft allen en alles in Sint-Petersburg, die dan Petrograd, Leningrad of weer Sint-Petersburg heet.
En tegen de achtergrond van die kleine familieverhalen is er de echo van de gepersonifieerde Twintigste Eeuw, een even wellustige als gewetenloze toeschouwer die zijn cynische commentaar geeft op de vreselijke honderd jaren die hem gegeven zijn.
Dat is het bijzonder ambitieuze kader van de auteur: niet één, maar drie keer een verhaal vertellen van de amplitude van Het verdriet van België, en die drie lijnen door elkaar weven tot één magistraal geheel, waarbij de Twintigste Eeuw nog eens als een Grieks koor opgevoerd wordt om zijn commentaar te geven op de gebeurtenissen in het ondermaanse.
Als plan voor een roman is dit ontzettend ambitieus. Het herinnert tegelijk aan Het verdriet van België van Hugo Claus, Les Bienveillantes van Jonathan Littell en hier en daar aan Ingenieurs van de ziel van Frank Westerman. Aan diens boek refereert De Boose ook rechtstreeks, als hij het heeft over de verstikkende sfeer na de machtsovername van de Sovjets: "Dichters werden ingenieurs van de ziel." Een opzichtige knipoog? Een vriendschapsverzoek, niet op Facebook maar in druk? Een culturele referentie om de eigen belezenheid te tonen of de lezer te teasen? Hoe dan ook: een zin die eigenlijk niet nodig was en de lezer even uit het verhaal haalt. En dat gebeurt een keer of tien per pagina. Gemiddeld.
Johan de Boose wil namelijk een uitzonderlijk boek schrijven, uitzonderlijk complex van structuur ook, en gaat daartegenaan met uitzonderlijk taalgebruik.
De twintigste eeuw, en zeker de oorlog aan het Oostfront, was een tijd van uitersten. De Boose meent dat literair te moeten vertalen in extreme beelden en metaforen. Hoe walgelijk, hoe gruwelijk, hoe pakkend of hoe ernstig de feiten ook zijn, de Boose verwoordt die per definitie in een nog exuberanter beeld. Als Hitler de eerste concentratiekampen installeert, klinkt dat zo: "Oom Haakneusneuker besloot al vroeg, vanaf zijn aantreden, om werk te maken van het verrekken en hen nondeju onder te brengen op, haha, ideale plekken."
'Meer is minder' is aan de auteur niet besteed. Hij gaat voluit voor de overdrijvende trap van barok, een hogere vorm van überkitsch. Dat begint al met zijn allereerste woorden van de proloog: "Proloog tot de essays van de slettenbak over het climaxorgasme." Dat gaat zo door tot de allerlaatste zin van de laatste paragraaf: "Ik voeg me bij mijn vier miljard zusters die mij zijn voorgegaan, en laat mijn kleine opvolgster, slettenkut nummer XXI, zich nu maar bezighouden met de kiemkracht van de onbenulligheid, de marktwaarde van poep, het strakker trekken van de knoop, het geile geurtje van fijngehakte geslachtsdelen, Gänsehaut, het aambeien veroorzakende idealisme, de bezem van de tijd, haha, ik ga, haha, dada."
Tussen die twee citaten liggen ruim zevenhonderd vergelijkbare pagina's. De lezer die zich door deze turf van De Boose ploegt, is even uitgeput als een soldaat na de slag om Leningrad. Dat geldt in de eerste plaats voor die vreselijke hoofdstukken waarin de Eeuw aan het woord komt, als een cynische waarnemer die met alles lacht (en dus vindt de auteur er niets beters op dan hem zowat elke paragraaf(!) letterlijk te laten lachen: "Haha!" En dat is maar één voorbeeld van een stijlkeuze waarbij men liefst expliciet maakt wat ook impliciet had kunnen blijven).
Gelukkig kan De Boose zijn uitputtende stijl niet consequent volhouden, zodat er hier of daar toch een mooie en zelfs pakkende passage overblijft. Dat zijn dan gelukkige trouvailles in eindeloze overwegingen en vergelijkingen, een enkele keer zinvol, grappig en mooi, meestal artistiekerig, gezocht, gekunsteld, een boek als een lange aanslag op het concentratievermogen van de lezer.
Wie na tien pagina's nog niet bewusteloos is, heeft misschien nog even tijd om zich te ergeren aan de vele slordigheden. Want wie echt ettelijke duizenden keren wil verwijzen en refereren, maakt natuurlijk fouten. Zo laat De Boose de 'patriarch van Antiochië' vanuit Griekenland naar Odessa komen. Dat moet dan per tussenstop geweest zijn, want in 1913 lag Antiochië niet in Griekenland, maar in het Ottomaanse Rijk, dichtbij de Turks-Syrische-Libanese grens. Hij poneert bijvoorbeeld ook dat alle Belgische prinsen, op koning Albert na, Leopold genoemd werden. Dat is niet zo: de oudere maar jonggestorven broer van Albert, de kroonprins die voorbereid werd op de troon, heette Boudewijn. Wie te erudiet wil doen, wordt snel te pedant.
'Te' is trouwens het sleutelwoord. Bloedgetuigen flirt niet met de overtreffende, maar met de overdrijvende trap. Er zijn te veel verhaallijnen, te veel verwarde inzichten, er is te veel gekunstelde taal, te veel menselijk leed, wat leidt tot te gruwelijke passages (een vrouw die zelfmoord overweegt met een pistool in haar vagina, een SS-kampbewaker die masturbeert als hij door het raampje kijkt naar Joodse vrouwen die creperen in de gaskamers), waarmee vervolgens te weinig gebeurt. En dat komt, ultiem, omdat de auteur voor dit te ontzaglijke project gewoon wat te weinig literair talent bezit. Het is niet omdat men als auteur een epos wil schrijven of als uitgever een klassieker vorm wil geven, dat men ook een epos of een klassieker aflevert. Het is niet omdat men de Sovjet-Unie wil veroveren, dat men het communisme klein of de Joden uitgeroeid krijgt. Zelfs die ene les uit de twintigste eeuw is blijkbaar niet begrepen.
Gilbert Roox
rt/aa/18 m
Alle dromen zijn mooie leugens, alleen het vergoten bloed is echt
Vlaamse literatuur zit meestal diep in de eigen klei. Zelden kom je er de ambitie tegen van Bloedgetuigen van Johan de Boose, een turf van bijna 750 bladzijden die in achttien taferelen zo maar even de hele twintigste eeuw overschouwt. Het panorama reikt van het (fictieve) Vlaamse dorp Ledekerke tot het verre Leningrad, intussen weer Sint-Petersburg. Drie levens kruisen elkaar daar in de verschrikking van de oorlogswinter van 1943: de oostfronter Jean Martin, voortgedreven door de flamingante pathos van zijn stam - 'allemaal lammeren met bloedende zielen'; het 'jodenjong' Ljev Sterenberg, een pacifist in uniform, en Kamila Darkin, een voormalige ballerina, die crepeert van de honger in de door de nazi's omsingelde stad.
Wat hebben ze met elkaar te maken? Niets. Ze ontmoeten elkaar niet eens. Er is alleen een briefje in de zak van de gesneuvelde Martin, dat een laatste boodschap blijkt te zijn van Ljevs ouders, op weg naar de Poolse vernietigingskampen. Onwaarschijnlijk toeval? Dat behoort nu eenmaal tot de wrede grillen van de Geschiedenis, die het leven van kleine mensen dooreengooit en hun dromen vertrapt.
Geen speeltuin
Jean Martin volgt 'het vaandel der Leeuwen door sikkel en hamer onteerd', maar de vrieskou en het gejank van de stalinorgels schieten al snel gaten in zijn dweperige idealisme. Ljev Sterenberg gelooft met de dag minder in de Russische revolutie. 'We kunnen de oorlog tegen Hitler niet winnen als we ook niet een oorlog tegen Stalin voeren', filosofeert hij tussen twee bloedbaden door. Gevaarlijke gedachten in een tijdsgewricht waar 'zelfs paardenvijgen contrarevolutionair zijn'. Het komt hem later op tien jaar strafkamp in de Oeral te staan.
Ook de verpauperde ballerina Kamila heeft al heel snel geleerd dat het communisme 'geen speeltuin voor romantische zwervers' is. 'De stad van de gerealiseerde utopie ziet er nog het meest uit als een gevangenenkamp. Ieder zijn geluk. Ieder zijn nummer in plaats van ingewikkelde patroniemen en privéverdrietjes', doceert een sovjetbureaucraat alvorens hij haar verkracht. Een van Ljevs rode kameraden brandmerkt de vrijheid zelfs als een gif: 'Je moet de mens niet tot grootse projecten aanzetten die hij toch niet aankan. Bescherm hem tegen het universele kwaad dat hijzelf is. Dat is het communisme. Zonder beteugeling kan de mens alleen zichzelf vernietigen.'
De twintigste eeuw was niet alleen de bloedigste, maar ook veruit de meest cynische van alle eeuwen. Het woord 'bloedgetuigen' verwijst oorspronkelijk naar de christelijke martelaars. Hier blijft er niets over om in te geloven: alle dromen zijn mooie leugens, alleen het vergoten bloed is echt. Johan de Boose laat in zijn roman de twintigste eeuw zelf aan het woord. Zes 'essays van de Slettenbak' vormen het cement tussen de historische taferelen: lallende tirades van een oude hoer die op haar sterfbed nog een 'climaxorgasme' van gruwel en dood krijgt. Het is niet De Booses beste vondst. Dit lijkt Godverdomse dagen op een godverdomse bol van Dimitri Verhulst wel. Adolf Hitler wordt bijvoorbeeld steevast opgevoerd als de Haakneusneuker, Stalin als de Kakkerlak die iedereen een 'Grote Beurt' geeft. Wie zich waagt aan het burleske zonder afdoende stijlbeheersing, gaat snel uit de bocht.
Hongerwinter
Het Vlaamse luik van Bloedgetuigen schildert een onderbelicht stukje vaderlandse geschiedenis: de vlucht van tienduizenden scholieren en studenten te midden van de chaos van mei 1940 naar Frankrijk, waar de Belgische regering een reserveleger wilde opbouwen. Na de capitulatie van België worden ze door de Fransen uitgespuugd als 'sales boches du nord'. Ze keren terug met hun 'ziel onder de arm', rijp voor de lokroep van de rattenvangers van het Vlaams Legioen.
Maar de meest beklijvende hoofdstukken van Bloedgetuigen spelen zich toch af in Rusland. Kamila's optreden als ballerina op een artistieke soiree in Sint-Petersburg vlak voor de revolutie bijvoorbeeld. Majakovski, Mandelstam, Jesenin, Tsvetajeva, Achmatova: ze zijn er allemaal, de 'nachtegalen-dichters'. Het is een dans op de vulkaan, zoals Achmatova later in haar gedicht Requiem beschreef. Dertig jaar later zullen de meesten dood zijn. Maar de herinnering aan de gloed van die avond helpt Kamila zelfs door de verschrikkelijke oorlogswinters heen. Twee jaar bleef de oude tsarenstad afgesneden van de buitenwereld door een blokkade. Mensen aten katten, onkruid, boomschors. Ze bewaarden hun doden ingevroren in de vervallen paleizen, want zolang die niet geregistreerd waren, kregen ze nog voedselbonnetjes. Of ze beenden hen uit en aten hen op. Dit zijn bladzijden die in het hoofd blijven spoken.
Het moet niet verbazen: Johan de Boose (48) is een slavist die vele jaren in Rusland en Oost-Europa, 'dat geamputeerde continent', heeft rondgezworven. Eerder schreef hij er al reisboeken over zoals Het geluk van Rusland, De grensganger en Alle dromen van de wereld.Bloedgetuigen is zijn meesterproef als romancier. En die bezwijkt een beetje onder de tomeloze ambitie.
De roman bouwt honderden bladzijden op naar een climax aan het oostfront, maar die vindt nooit plaats: de drie levens raken niet met elkaar vervlochten. En na de oorlog gaat het boek een beetje uit als een kaars, net zoals de hoofdfiguren die eindeloos hun trauma's blijven herkauwen. Vader Martin verbijt als 'zwartzak' verdriet en wrok om de dood van zijn zoon, tot het communisme ineenstuikt. Dan koopt de tachtiger een trucker om om hem Rusland binnen te smokkelen. Moederziel alleen blijft hij achter in de winterse steppe. 'Het was alsof de poolwind hem leegblies', schrijft De Boose. 'Alle gedachten verdwenen. Het voelde als een ontlasting. Het stroomde weg, verdampte, verschaalde: alle herinneringen, alle woorden, erfschuld, idealen.'
Is dat niet een beetje weinig als slotakkoord? Bloedgetuigen schildert een bijwijlen meesterlijk historisch panorama, maar wat moeten we daar anno 2011 nog mee? De 'eeuw der verschrikkingen' zo snel mogelijk vergeten en ons toeleggen op de simpele deugden van het leven, zoals De Boose lijkt voor te stellen? De vraag is: waarom blijven de Tweede Wereldoorlog en het nazisme de kinderen van de welvaartsstaat zo mateloos fascineren? Omdat ze zelf geen dwingende verhalen meer hebben allicht.
DE AUTEUR: werkte voor theater, tv en radio. Specialist Oost-Europa. Intussen voltijds schrijver.
HET BOEK: breed opgezet historisch panorama van de verschrikkingen van de twintigste eeuw.
ONS OORDEEL: zelden heeft een Vlaamse roman zoveel ambitie.
Frank Hellemans
rt/aa/23 m
Johan de Boose wil met Bloedgetuigen , een grote roman over het onpeilbare oorlogskwaad tussen 1914 en 1989, op het eerste gezicht De welwillenden van Jonathan Littell naar de kroon steken. De destructieve maar o zo geplande razernij van de Tweede Wereldoorlog, die Littell in zijn turf van meer dan 900 bladzijden via mastermind Max Aue wist op te roepen, is immers ook de inzet van De Booses grote worp - die het weliswaar met 200 bladzijden minder doet. Alleen gebruikt De Boose de omgekeerde strategie. In plaats van Littells rapporterende, onderkoelde invalshoek kiest hij voor het exuberante gebaar en wil hij niets minder dan de krankzinnigheid van de hele twintigste eeuw rechtstreeks onder woorden te brengen.
In het begin komt hij met de jachtige schwung van zijn vertelling goed weg. Hij laat zien hoe de Oost-Vlaamse familie Martin van vader op zoon flamingant is geworden. Martin senior legt na de Groote Oorlog als eerste Vlaamse soldaat in het Nederlands de eed af en Jean, Martin junior, wil maar al te graag in de voetsporen treden van zijn vader die lid was van het Vlaams Nationaal Verbond. De Boose maakt zich aanvankelijk dus op om een plastisch portret te schetsen van de Vlaamse collaboratie aan de hand van deze foute familie, want Jean komt terecht in het Vlaamse legioen dat in de buurt van Leningrad in de pan wordt gehakt.
De Boose vindt het evenwel ook nodig om daarnaast nog twee andere, hyperkinetische verhaallijnen uit te zetten: het wel en wee van een Russisch-Joodse familie en dat van een Russische ballerina. Daarbovenop laat hij na elk van deze drie verhaalsegmenten de twintigste eeuw als cynische hoer een inwendige monoloog afsteken waarin de geschiedenis van die twintigste eeuw in zijn bloederige uitwassen sardonisch wordt geloofd en geprezen - en dan vooral Hitler en Stalin. Zeker deze literaire geschiedenisreis met zevenmijlslaarzen in de vorm van een Céline-achtige woordenroes zorgt voor overkill. Die overdaad was er al door de dubbele Russische verhaallijn en wordt nu ad nauseam in de verf gezet door de groteske alleenspraak van hare majesteit de twintigste eeuw.
In plaats van op een kwartet bloedstollende vertellingen had De Boose zich beter toegespitst op de Vlaams-Russische confrontatie tijdens de jarenlange belegering van Leningrad. Hij laat er trouwens de Vlaamse Jean en de Russisch-Joodse Ljev elkaar in een fatale pas-de-deux ontmoeten. De Boose, notoir kenner van de Russische kunst en literatuur, kon het blijkbaar niet laten om ook de kunstscene van Leningrad - Sint-Petersburg dus - via een derde Russisch-artistieke insteek in beeld te brengen. Maar veel meer dan wat literaire namedropping met flarden dialoog van Vladimir Majakovski, Osip Mandelstam, Anna Achmatova, Alexander Blok en andere literaire coryfeeën levert dat niet op.
Geleidelijk aan wordt duidelijk dat De Boose te veel getwijfeld heeft tussen literaire non-fictie, zijn waarmerk, en het vertellen van een sterk verhaal. Op elke bladzijde loopt er wel een schrijver rond of klinkt er boekenwijsheid op. Soms terecht, zoals wanneer hij Paul Van Ostaijen ('een geflipte... Vlaamse mof') over de tongen laat rollen en een treffende passage uit diens opstel 'Nasionalisme en het nieuwe geslacht' citeert onder het motto: 'Kijken door het prisma van het flamin-gantisme'. Maar al te vaak ten onrechte, wanneer weer eens Anton Tsjechov of Fjodor Dostojevski van stal worden gehaald. De Boose wou zijn historische eruditie als fond gebruiken voor een wervelende parabel over de duivelse vernietigingskracht van ideologische scherpslijpers, zoals Hitler, Stalin of Cyriel Verschaeve, waarbij het in eerste instantie de mannen zijn die ontvankelijk blijken voor de sirene van het ideologische machismo. Maar de encyclopedische veel-weterij loopt de verteller voor de voeten waardoor het verhaal zelf verwatert tot een opsomming van feiten en weetjes. Rode draad van deze kermis der wreedheid is de steeds weer opflakkerende agressie, zeker in extreme omstandigheden zoals tijdens de hongerwinter van Leningrad toen mensen elkaar opaten of in de vernietigingskampen van Auschwitz waar kampleiders masturbeerden terwijl hun slachtoffers werden vergast.
Een krachttoer is Bloedgetuigen zeker en vast, maar een die uiteindelijk kapseist onder de megalomane intenties van zijn maker. Een strenge eindredactie, waarbij gefocust was geweest op het collaboratieverhaal van de familie Martin bijvoorbeeld, had veel goeds kunnen doen. Misschien dacht De Boose dat met Het verdriet van België van Hugo Claus deze klus al was geklaard en dat hij dus niets minder dan Al het verdriet van Europa moest serveren om origineel te zijn. Quod non.
31/12/2011
Helderziend idealisme
Wie verwacht had dat, nu de generatie schrijvers die zijn opgegroeid in de Tweede Wereldoorlog langzamerhand het strijdtoneel verlaten, het tijdperk van de Tweede Wereldoorlogroman ook wel ten einde zou zijn, komt de laatste jaren bedrogen uit. In 2004 verscheen Paul Verhaeghens Omega Minor, in 2007 Jonathan Littells De welwillenden, in 2010 Laurent Binets HhhH en onlangs verscheen Bloedgetuigen van Johan de Boose, als voorlopig laatste in een rij van omvangrijke boeken over de oorlog die niet alleen onze geschiedenis, maar ook onze literatuur zwaar heeft getekend. Verhaeghen, Littell en Binet vonden allemaal een min of meer ‘nieuwe’ manier om de Tweede Wereldoorlog in hun romans te evoceren. Het is echter maar de vraag of De Boose zich met hen kan meten.
Het is relatief eenvoudig om Bloedgetuigen in enkele volzinnen de grond in te schrijven. Het boek heeft om te beginnen minstens één verhaallaag te veel. Naast de geschiedenissen van de families Martin uit Vlaanderen en Darkin en Sterenberg uit Rusland komt namelijk ook de twintigste eeuw zelf aan bod. De Boose geeft haar de gedaante van een bijna honderdjarige ‘slettenbak’ die, geheel gewetenloos, haar bijna voltooide leven handzaam samenvat. Haar relaas is bedoeld als comic relief en als relativering van de tragiek die in de overige drie verhaallagen breed is uitgespreid, maar werkt de lezer al snel grondig op de zenuwen. Haar brutale versie van de feiten is verre van grappig en haar ver doorgedreven cynisme is eerder irritant dan provocatief. Dat komt vooral door haar haast puberale manier van vertellen waarbij elke misdaad en elke vergeefse daad van ‘idealisme’ een seksuele connotatie krijgt, maar dan wel een die nooit functioneel wordt. Hitler wordt bijvoorbeeld consequent Haakneusneuker genoemd, een behoorlijk onmachtige manier om deze zogenaamde held van de compleet verdorven twintigste eeuw te beschrijven.
Wie gaandeweg ongevoelig wordt voor het verhaal van de slettenbak — en mijn inschatting is dat dat zo’n beetje iedereen moet zijn — leest in haar zogenaamde ‘essays’ niet veel meer dan een opeenhoping van verwrongen feitjes over de afgelopen eeuw, zij het voornamelijk de feiten die zich in Noordwest-Europa hebben afgespeeld. En dat is jammer, want wat deze essays tussen de regels ook tonen, is dat De Boose zich grondig heeft gedocumenteerd voor zijn roman. Niet zelden gaan er belangrijke inzichten schuil achter het scabreuze getier van vrouwe geschiedenis, maar die inzichten worden al te vaak tenietgedaan door de verveelde manier waarmee ze te berde worden gebracht.
Zonder de essays zou Bloedgetuigen nog altijd een omvangrijk epos zijn over de op brute wijze vermorzelde toekomstvisioenen van de drie hoofdpersonen en hun families. Over de aan diggelen geslagen droom van Kamila Darkina bijvoorbeeld, die haar wens om een groot balletdanseres en — wie weet — dichteres te worden in eerste instantie vernietigd ziet worden door de Russische Revolutie en het daarmee gepaard gaande snobisme van de avant-garde en uiteindelijk ook door de eindeloze belegering van Leningrad. Over het lot ook dat de jonge Russische jood Ljev Sterenberg en de romantische Vlaming Johan (eigenlijk Jean) Martin in de slag om datzelfde Leningrad samenbrengt, waarbij Johan het leven laat. Stof genoeg voor een meeslepende roman.
Toch lijden ook die familiegeschiedenissen gedeeltelijk aan hetzelfde euvel als de essays van de slettenbak. Niet dat ze even moeilijk te verteren zouden zijn als de cursief gedrukte entr’actes, ze zijn integendeel met veel aandacht geschreven en met zorg gecomponeerd, maar ze gaan wel deels voorbij aan de inzet van de roman. De flaptekst spreekt van een ‘epos over onbegrepen frustratie en blind idealisme’, maar juist die laatste component wordt niet echt overtuigend neergezet. Veel ‘blind idealisme’ is er in het politieke denken van deze personages in ieder geval niet te vinden. Natuurlijk, Johan Martin is een typische romantische Vlaams-nationalist die met een boekje van Felix Timmermans onder zijn arm naar het oostfront trekt om daar het bolsjewisme te gaan bestrijden. Ljev Sterenberg koestert een even irreëel verlangen naar een aards paradijs, meer bepaald een joodse coöperatieve binnen de communistische heilstaat, maar hun afwegingen getuigen zelden van verblinding; daarvoor zijn ze veel te beredeneerd.
Het grootste manco van De Booses roman over de ontsporende ideologieën van de twintigste eeuw is dat de personages in het boek voortdurend zo expliciet nadenken over de ontsporende ideologieën van de twintigste eeuw. ‘Klinkt het pathetisch als ik zeg dat ik achter het melkglas de belangrijkste wendingen van de eeuw heb gezien, de acrobatie van de ideologieën, die als vlooien van de ene naar de andere kant sprongen, zo snel en zo behendig dat niemand er erg in had?’ zegt Johan Martin bijvoorbeeld ergens. Pathetisch klinkt dat natuurlijk niet, maar onwaarschijnlijk wel. Zeker omdat Martin dit bedenkt op een brits ergens diep in Polen, nog voordat hij in een vlaag van nationalistisch fanatisme overweegt om zijn vader te schrijven dat hij nu niet mag twijfelen aan zijn ooit zo hartstochtig bevochten idealen. Iemand die met zoveel kritische distantie naar de geschiedenis kan kijken terwijl die zich voor een groot deel nog moet voltrekken is niet verblind, maar helderziend.
Het probleem is dat door de redeneringen van De Booses personages heen steeds de opvattingen van de schrijver schemeren. Het is niet Johan Martin die de acrobatie van de ideologieën gadeslaat, maar Johan de Boose. Het is de schrijver die voortdurend bedenkingen formuleert op metaniveau, maar die wel aan zijn personages toeschrijft. Het resultaat is dat die personages zich voortdurend bewust zijn van zaken die op een analytisch niveau wel te beredeneren zijn, maar die in de vertelde tijd zelf zeer onwaarschijnlijk aandoen. Als Ljevs vader vol hoop in het hart afreist naar Birobidzjan, Stalins joodse reservaat ver achter de Oeral, en er in plaats van een paradijs een achenebbisj bende aantreft, luidt het: ‘Hij had zichzelf natuurlijk iets wijs gemaakt, en het bedrog was gedrenkt in de overspannen retoriek van zijn tijd, maar ook in het verpletterende ideaal waar rebbe Berger zo onomstotelijk in geloofde en dat de kracht had van een levensdoel.’ Dit soort inzichten sparen in ieder geval de kosten uit van een psychologisch consult en maken de geschiedschrijving achteraf eigenlijk ook overbodig: het wetenschappelijke eindoordeel zit al in de gebeurtenis vervat. Een echte idealist kan echter niet zo gemakkelijk uit zijn fantasie stappen en zal in plaats van de overspannen retoriek van zijn tijd te onderkennen, die retoriek juist inzetten om zijn fantasie aan te passen, net zolang tot zijn verhaal weer ‘klopt’.
Dat laatste is wat Hugo Claus in zijn boeken over de oorlog en Vlaanderen De verwondering, Het verlangen en Het verdriet van België) op meesterlijke wijze heeft laten zien. Zijn personages zitten gevangen in een waanbeeld en komen daar pas uit als hun vertelling over de werkelijkheid op haast groteske wijze is ontspoord. Als de personages van De Boose ontsporen dan is dat niet omdat ze zich laten meeslepen door hun ideaal, maar omdat ze door de schrijver in een (algemeen aanvaard) beeld van de geschiedenis zijn geplaatst.
In die zin is Bloedgetuigen, de slettenbak ten spijt, ook een redelijk braaf boek. Paul Verhaeghen zette in Omega Minor de Shoah in als een van de vele mogelijke verhalen die de twintigste eeuw naar een vernietigende climax stuwden en maakte de oorlog daarmee tegelijkertijd allesoverheersend en bijkomstig. Littell dreef het nazistische discours in De welwillenden door tot het uiterste, met alle onsmakelijke gevolgen van dien. En Laurent Binet zat de geschiedenis zo dicht op de huid dat deze op een nieuwe, zeer betrokken manier tot ons begon te spreken. De Boose slaagt er echter niet echt in om de oorlog op een even bijzondere, of provocatieve manier tot leven te wekken; daarvoor zit zijn schrijven te veel gevat in traditionele patronen en wil hij iets te vaak laten zien dat hij dat duivelse idealisme zelf wel doorziet.
Toch is het te gemakkelijk om te concluderen dat Bloedgetuigen een mislukt boek is. De Boose maakt zijn ambities misschien niet helemaal waar — hét boek over het twintigste-eeuwse idealisme is het niet geworden — maar hij heeft wel een meeslepend oorlogsdrama geschreven dat alleen al door de reikwijdte ervan tamelijk ongezien is in de Vlaamse literatuur. Bovendien is De Boose een schrijver die er geen behoefte aan heeft om zijn diepste zielenroerselen te presenteren als wereldschokkende inzichten, maar iemand die met kennis van zaken spreekt en door middel van uitgebreid onderzoek een poging onderneemt om zijn wereld een klein beetje beter te ordenen. Die literatuuropvatting is behoorlijk zeldzaam geworden, maar heeft in het geval van Bloedgetuigen drie meeslepende oorlogsverhalen opgeleverd. [Matthijs De Ridder]
J. Swaen
Deze omvangrijke roman van de Vlaamse schrijver Johan de Boose (1962) voelt als een baksteen in je handen en ziet er ook knalrood uit (ook op de schreef). Hij beschrijft de dictatoriale ideologieën en de keuzes die mensen in bepaalde omstandigheden maken. Aan de hand van vier personen wordt ons een blik gegund in de loop van de geschiedenis van de 20e eeuw, waarbij ieder persoon idealistisch doelen nastreeft. Een Vlaming die uit idealistische christelijke motieven vecht tegen het communisme en voor het Vlaamse Nationalisme, maar ook een geassimileerde jood die vecht voor een communisme zonder Stalin. Daarbij kijkt de personificatie van de 20e eeuw, een oude vrouw, terug op waarom de idealen uiteen zijn gevallen. Ronduit verpletterend worden de gebeurtenissen van het driehonderd dagen lange beleg van Leningrad beschreven, waarbij hongersnood mensen tot iets ‘eetbaars’ maakt. Historische gebeurtenissen in de twintigste eeuw die werden veroorzaakt door de uitkomsten van de Eerste Wereldoorlog. Een monumentale en erudiete roman over de onderbelichte idealistische keerzijde van de Tweede Wereldoorlog. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.