De glazen kooi : wat automatisering met ons doet
Nicholas Carr
Nicholas Carr (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Maven Publishing, © 2011 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 528.5 INTERNET |
31/12/2011
Van de diepte naar de oppervlakte
Voor iedereen die het internet op een intensieve manier gebruikt, zal het een herkenbaar beeld zijn: hoe meer websites je bezoekt, hoe minder teksten je (helemaal) leest. Sinds we via het wereldwijde web toegang hebben gekregen tot een oceaan aan informatie lijkt onze vaardigheid om ons te concentreren op een enkele tekst te zijn afgenomen. We laten ons bombarderen door headlines en snelle nieuwsflitsen, maar kunnen het nauwelijks meer opbrengen om stil te staan bij de achtergronden van al dat nieuws. Over onze oppervlakkige omgang met de nieuwe media schreef Nicholas Carr Het ondiepe, een ouderwets papieren boek.
Bezorgd over het feit dat hij na jarenlang een toegewijde gebruiker van het internet te zijn geweest zich nog maar moeilijk kan concentreren op langere teksten, gaat Nicholas Carr op zoek naar het antwoord op de vraag wat het internet precies met onze hersenen doet. Want het lijkt hem duidelijk dat niet alleen zijn leeshouding is veranderd, maar dat er iets is gewijzigd in zijn vermogen om zich langere tijd te kunnen concentreren, zonder voortdurend te worden afgeleid door nieuwe impulsen.
Deze bedenking vormt het begin voor een dubbele verkenning, die enerzijds het spoor volgt van Marshall McLuhans studie naar de werking van de media en anderzijds te rade gaat bij de neurowetenschap. Carr komt tot de conclusie dat de introductie van nieuwe media behoorlijk ingrijpend is. Niet alleen veranderen die media onze manier van denken, zoals McLuhan in 1964 al kernachtig samenvatte in zijn klassieke oneliner ‘the medium is the message’, nieuwe media brengen ook fysieke veranderingen teweeg in onze hersenen. Nieuwe impulsen zorgen er namelijk voor dat er nieuwe verbintenissen worden gelegd in onze hersenen, waardoor de structuur van ons brein aantoonbaar verandert.
Dit proces heeft zich door de eeuwen heen herhaaldelijk voorgedaan. Bij de introductie van elk nieuw stuk gereedschap en bij elke nieuwe vorm van communicatie hebben de zogenaamde ‘vitale paden’ in onze hersenen zich verlegd en is de mens letterlijk anders in het leven gaan staan. Het alfabet heeft de sterk op formules en ritmische patronen steunende orale cultuur vervangen door een manier van denken die dieper en complexer kon zijn. De boekdrukkunst zorgde voor een drastische popularisering van het begrijpend lezen en verhoging van het intellectuele peil van de bevolking in het algemeen. Maar waar deze technologische uitvindingen een verdiepende werking op het menselijke brein tot stand brachten, zo besluit Carr, heeft het internet een vervlakkend effect. Het gebruik van het internet — in de vorm van webbrowsers, e-mailprogramma’s, twitterapplicaties, rss-readers etc. — vereist namelijk een ‘bijzonder intensieve vorm van mentale multitasking’. We zijn voortdurend met tig dingen tegelijk bezig en worden om de haverklap gestoord door een nieuw berichtje dat binnenkomt, een statusupdate op de facebookpagina van een vriend of ‘breaking news’ uit een of andere uithoek van de wereld. Dat zorgt er niet alleen voor dat de hersenen minder goed in staat zijn om informatie in het langetermijngeheugen op te slaan, het zorgt er bovendien voor dat die hersenen er in het geheel niet meer in slagen om zich lang op iets te concentreren.
Het relaas van Carr is behoorlijk verontrustend, vooral omdat hij zijn stelling met tal van recente en minder recente onderzoeken kan onderbouwen. Alles wijst erop dat ons vermogen om problemen in al hun complexiteit te begrijpen plaatsmaakt voor een ondiep begrip van veel, heel veel facetten van het leven. Dat is op zich natuurlijk ook weer een verworvenheid. We zijn veel beter in staat om meerdere stromen van informatie te verwerken en worden er ook steeds beter in om zoekresultaten snel te beoordelen en relevante van minder relevante zaken te onderscheiden.
Maar, zo waarschuwt Carr, dat levert een wereldbeeld op dat in hoge mate is ontdaan van zijn diversiteit en creativiteit. Onze wereld wordt namelijk steeds meer beheerst door de idee dat alles volgens wetten van kwantificeerbaarheid en efficiëntie valt te classificeren. De werkelijke inhoud van een uiting doet er in dat soort modellen niet meer toe. De kwaliteit — en dus de relevantie — ervan wordt beoordeeld op basis van referentialiteit. Hoe groter het netwerk is waarin een uiting functioneert, hoe ‘beter’ of ‘relevanter’ hij wordt. Het hele internet is op die manier gestructureerd en Google baseert er niet alleen zijn zoekmachines op, maar ook zijn winstmodellen. En in beide gevallen is deze benaderingswijze zeer doeltreffend, maar voor de traditie — die met de uitvinding van het schrift — onlosmakelijk met onze cultuur is verbonden, is die filosofie nefast. De nadruk zal in de toekomst namelijk niet meer liggen op het vermeerderen van kennis, maar op het zo snel mogelijk vinden van relevante weetjes. Langzaam drijven we dus van de diepte naar de oppervlakte.
Carr is een heldere schrijver die beschikt over een synthetische geest. Hij maakt gebruik van vele bronnen om zijn punt keer op keer te maken. Daarbij waakt hij ervoor om een dramatische toon aan te slaan, maar het uur U heeft niettemin geslagen. Onze wereld zal volgens hem onherroepelijk op een zo efficiënt mogelijke manier gesystematiseerd worden, waardoor diepgang haast onmogelijk wordt en uitzonderlijke talenten onopgemerkt zullen blijven. Veel recente ontwikkelingen lijken inderdaad in die richting te wijzen.
De vraag is alleen of we, zoals Carr suggereert, echt elke ontwikkeling op dezelfde manier moeten interpreteren. Luidt de komst van elektronische boeken bijvoorbeeld daadwerkelijk het einde van een geconcentreerd leesgedrag in? Ook het boek raakt langzamerhand immers geïnformatiseerd in de vorm van het e-book dat op allerhande apparaten — van desktops via telefoons tot e-readers — gelezen kan worden. E-books worden steeds meer voorzien van mogelijkheden om via social media met anderen over het boek te communiceren of om via hyperlinks op Wikipedia meer informatie op te zoeken, waarna uiteraard de mogelijkheid bestaat om door te bomen over heel andere onderwerpen, door te klikken naar nieuwe websites etc. Een boek, zo argumenteert Carr, begint op die manier steeds meer op een website te lijken, met alle vervlakkende gevolgen van dien.
Maar is het ontstaan van e-readers, de elektronische variant van het papier, niet vooral een indicatie van het feit dat we het boek graag nog even loskoppelen van het universele apparaat dat ons leven ondertussen bepaalt? Alleen al het feit dat we een ander soort scherm verlangen voor het lezen van romans en andere lange teksten lijkt daarop te wijzen.
Dat wil uiteraard niet zeggen dat de e-reader geen fundamentele invloed zal hebben op het boek. Maar die invloed zal zich — zolang de symbolische waarde van de literatuur niet ter discussie komt te staan — voorlopig toch vooral beperken tot de manier waarop we boeken distribueren en selecteren. Mits de lezer goed voorgelicht wordt, kan zijn vrijheid vele malen groter worden, omdat hij via zijn e-reader toegang heeft tot een reservoir van teksten dat het aanbod van de boekhandelaar en dat van de lokale bibliotheek vele malen overstijgt. Daarin ligt het succes van deze apparaten en niet in de rudimentaire social media-diensten die ze bieden.
De literatuur zelf lijkt voorlopig niet veel te vrezen te hebben van de ontwikkelingen op elektronisch gebied, niet zolang ze haar eigen vorm ongewijzigd laat. En dat zal nog wel even duren, aangezien de literatuur na een jaar of twintig nog merkwaardig weinig met internet bezig is, de spaarzame voorbeelden van sms- en twitterromans die Carr citeert ten spijt.
Dit soort bespiegelingen werpen overigens ook de vraag op hoe Carrs eigen boek zich tot de elektronische revolutie verhoudt. Het feit dat hij zich bewust is van de effecten van de media op zijn gedrag, wil immers niet zeggen dat hij zich aan de consequenties daarvan kan onttrekken. Dat hij de resultaten van zijn onderzoek heeft gepubliceerd in een boek is duidelijk een bewuste keuze. Voor een essay van deze lengte is het internet in Carrs visie niet geschikt. Bovendien luidt de paradox dat als je werkelijk wil wegen op de publieke discussie, je maar beter op papier kunt worden uitgegeven. De versnipperende werking van het internet staat ook de invloed van internetintellectuelen voorlopig nog in de weg. De discussie die Carr wereldwijd heeft veroorzaakt, kon alleen maar ontstaan doordat de auteur zijn boodschap aan het papier toevertrouwde.
Daar komt nog bij dat de overweldigende impact van Carrs verhaal alleen mogelijk werd door de vervlakkende invloed en de monopoliserende werking van de media (in dit geval zowel tv, als kranten, als internet). Carr is in vele landen in de newscycle opgenomen geraakt, waardoor menig nieuwsrubriek en praatprogramma aandacht heeft besteed aan zijn werk. De toegankelijkheid van zijn boek speelde daarin de grootste rol en niet de wil van de media om hun eigen functioneren te evalueren. (Op tv en in kranten ging het dan ook zelden over het internet als nieuw medium, maar als fenomeen op zich.) Carr werd bovendien behandeld als iedere schrijver of artiest: als iemand die een nieuw product aan de man moest brengen en veel minder als iemand die iets belangrijks te vertellen had. Desondanks is door al die media-aandacht de indruk ontstaan dat zijn boek een nooit geziene analyse bevatte. Dat terwijl de voornaamste inzichten al geruime tijd bekend zijn. Carr leunt met name zwaar op Marshall McLuhans theorie van de werking van de media en op het werk van een aantal cognitieve wetenschappers. Maar omdat de mediagenieke Carr ze samenbrengt in een actueel en handzaam boek doen diezelfde, diepte veinzende media, alsof het wereldschokkende ontdekkingen betreft.
Dat is enerzijds natuurlijk de kracht van de populariserende wetenschap, maar anderzijds is Het ondiepe evengoed een product van het fenomeen waar Carr in zijn boek zo kritisch mee omspringt. Meer dan een prettig leesbare verwondering over het feit dat elk nieuw medium de manier waarop wij met informatie omgaan drastisch verandert, is dit boek niet. Carr onderneemt weliswaar een aantal korte verkenningen in de wereld van de wetenschap. Hij onderzoekt beknopt het fenomeen van de neuroplasticiteit, die fysieke veranderingen in onze hersenen verklaart, en hij neemt een aantal noties over uit de cultural theory. Maar nergens doet hij een poging om écht diep door te dringen tot de machinaties van de nivellerende invloed van de media. Carr komt dan ook wel de eer toe dat hij diezelfde media zo heeft weten te bespelen dat hij het onderwerp in ieder geval bij een groot publiek heeft geïntroduceerd. Maar tegelijkertijd heeft hij niet zo heel veel bijgedragen aan ons begrip van de media. Wie in ons taalgebied een echt diepgravende en daardoor eens zo schokkende analyse van de macht van de middelen wil lezen, kan al meer dan tien jaar terecht bij Henk Oosterlings Radicale middelmatigheid (2000).
Niettemin is Het ondiepe een aanrader voor iedereen die tot nu toe een onkritische gebruiker van het internet is geweest. Carr maakt zijn lezer er op een aangename manier op attent dat hij veel minder controle heeft op zijn online bestaan dan hij vermoedt. En dat is iets om bij stil te staan, al valt er weinig aan te doen. [Matthijs De Ridder]
M.A.M. Bomhof, neuroloog-psychiater
In dit voor de Pulitzerprijs 2010 genomineerde boek geeft Carr aan hoe het almaar toenemend internetgebruik ons vermogen om diep na te denken negatief beïnvloedt. Door voortdurend afgeleid te worden door nieuwe berichten, te blijven klikken op links en alleen maar korte teksten te lezen, wennen onze hersenen aan oppervlakkigheid. Volgens de schrijver nemen de concentratie en geheugenfuncties af en verdwijnt op termijn een rijk intellectueel leven. Hij verdedigt deze mening door veel neuropsychologisch onderzoek te citeren, zonder duidelijk een eigen mening te geven. De zwakte van dit boek: de selectie van deze experimenten lijkt erg naar de uitkomst gericht te zijn. Het lijkt op de (vroegere?) discussie over de slechte invloed van veel televisie kijken. Wel is dit boek zeer geschikt bij discussies over dit onderwerp. Ook geeft hij historische vergelijkingen met de klok en het ontstaan van landkaarten en de invloed daarvan op de hersenen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.