De Nederlandse en Vlaamse auteurs : van Middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs
G.J. Van Bork
G.J. Van Bork (Redacteur), Nico Laan (Redacteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Coutinho, 2010 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OVER LITERATUUR-SCHRIJVERS : NEDERLANDS 851 BORK |
00/00/0000
In 1986 verscheen onder de redactie van G.J. van Bork et al. Twee eeuwen literatuurgeschiedenis, gebaseerd op de ontwikkeling van poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Sindsdien hebben literatuur en literatuurwetenschap niet stilgestaan. De toenmalige redacteuren vonden de tijd rijp om die literatuurgeschiedenis ingrijpend te herzien. Ze streefden, met minder en grotendeels andere medewerkers, een strakkere indeling en een consequentere hantering van het uitgangspunt na: de grote stromingen in de literatuur sinds de romantiek beschrijven vanuit de opvattingen die schrijvers, critici en wetenschappers daarover hadden. Parallel met de ontwikkeling in de literatuurwetenschap besteden ze ook meer aandacht aan de context: ontwikkelingen in het literaire veld, inclusief groepsvorming, de rol van tijdschriften en de receptie in de literaire kritiek. Zes hoofdstukken, gewijd aan achtereenvolgens romantiek, realisme, naturalisme, symbolisme, historische avant-garde en modernisme en ten slotte postmodernisme, worden voorafgegaan door een status quaestionis van de studie van literatuuropvattingen.
In de definitie van J.J. Oversteegen is een literatuuropvatting de beschrijving van de denkbeelden van een (groep) auteur(s) of een (groep) lezer(s) omtrent aard en functie van de literatuur, uitgebreid met een beschrijving van de strategieën als deze een programmatisch karakter hebben. Nico Laan wijst erop dat het belang van literatuuropvattingen niet mag worden onderschat. Ze sturen immers vaak de receptie van een schrijver. Anderzijds is het begrip niet onproblematisch: opvattingen kunnen immers verschillen van de literaire praktijk. Terloops legt de inleider ook de vinger op een oud zeer van de literatuurwetenschap: het gebrek aan samenwerking in een erg individualistische onderzoekspraktijk. Sterker dan in de oude versie begint elk hoofdstuk over een stroming, na een terminologische opheldering, met een uitgebreide bespreking van de Europese context: de belangrijkste vertegenwoordigers (voor de romantiek bijvoorbeeld in Duitsland, Engeland en Frankrijk), hun poëticale opvattingen, de favoriete genres, belangrijke thema's, motieven en technieken. Vervolgens worden deze aspecten in de Nederlandse literatuur uitgediept. Dat begrip is meestal synoniem met 'in Nederland geschreven', al wordt dat principe niet consequent gehanteerd: er wordt wel even ingegaan op het Vlaamse realisme en naturalisme (Buysse), op het symbolisme bij Karel van de Woestijne, uitgebreid zelfs op Paul van Ostaijens aandeel in de historische avant-garde en in de literatuur van na 1945 op de rol van onder anderen Boon, Claus en Van Bastelaere. Bij de romantiek komt Guido Gezelles werk echter niet ter sprake.
Een ander nadeel van de gevolgde aanpak is dat literatuuropvattingen maar gedeeltelijk samenvallen met de historische periode waarin ze het eerst tot uiting kwamen. Multatuli bijvoorbeeld wordt bij het realisme behandeld, maar vertoont ook romantische trekken. De Tachtigers staan bij het naturalisme, wat eigenlijk alleen opgaat voor een deel van hun proza, maar helemaal niet voor hun poëzie, die veeleer aansluit bij de Engelse romantici uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Een terloopse zin uit het besluit van het hoofdstuk over het symbolisme weegt meer door dan uit dit boek blijkt: 'De literatuurhistoricus dient zijn stof te ordenen, maar de werkelijkheid van de literatuur tracht onophoudelijk te ontsnappen aan zijn schema's.' Uitgerekend dit hoofdstuk gaat dan ook meer over (de receptie van) het Franse symbolisme, omdat er in de Nederlandse literatuur nauwelijks echte symbolisten te vinden zijn. Het laatste hoofdstuk is het zwakste van het boek. Postmodernisme is een veel te ruime vlag om de ontwikkeling van de literatuur sinds 1945 te dekken. Het comparatistische aandeel en de begripsomschrijving vallen hier ook mager uit, allicht omdat anders nog sterker in het oog was gesprongen hoe heel diverse literatuuropvattingen met geweld onder één noemer worden gebracht. Dit hoofdstuk stijgt zelden uit boven een doorsnee-overzicht van wat iedereen wel over de naoorlogse literaire ontwikkeling weet. Bovendien wordt het ontsierd door al te veralgemenende, nietszeggende formuleringen. Bij de poëzie van de Vijftigers heet het: 'Woorden zijn er op een andere manier verbonden dan we gewend zijn, de samenhang is sterk associatief, ze staan bijvoorbeeld bij elkaar op grond van hun betekenis en klank.' Dat laatste geldt evenwel voor bijna alle poëzie. Of het eigene aan Mulisch' werk wordt getypeerd als 'het zich afzetten tegen een door maatgevoel en harmonie gekenmerkte klassieke kunstopvatting', een typering die voor alle stromingen uit dit boek van toepassing is.
Afgezien van het feit dat juist grote auteurs vaak slecht in het keurslijf van een periodeconcept passen, valt er uit deze literatuurgeschiedenis veel interessants op te steken. Ik denk bijvoorbeeld aan de beknopte maar relevante wijze waarop Marita Mathijsen de thematiek en techniek van het realistisch proza karakteriseert, aan de toelichting waarom symbolisme in de Nederlandse literatuur niet gelijkstond met antinaturalisme, aan de uitgebreide verwijzingen naar recent onderzoek en aan de evenwichtige behandeling van de verhouding tussen historische avant-garde en modernisme. Het is alleen ongelukkig dat avant-gardebewegingen niet in chronologische volgorde staan. Surrealisme komt hier voor dada en constructivisme, terwijl het er historisch op volgde. Überhaupt zou bij een herdruk de redactie nog zorgvuldiger mogen zijn. De Belgische dadaïst heet niet Pensaers maar Pansaers, en het is bevreemdend om in een door neerlandici geschreven boek meermaals te zien dat de woordgeslachten door elkaar worden gehaspeld ('Het naturalisme was op dat moment in Frankrijk eigenlijk al over haar hoogtepunt heen'). [Erik de Smedt]
Gerard Oevering
Met dit boek is 'Twee eeuwen literatuurgeschiedenis' (1987; 2e dr. 1997) volledig herzien. De misleidende titel uit 1987 is bijgesteld tot wat de kern van de hernieuwde uitgave is geworden: een inventariserend onderzoek naar de opvattingen over literatuur in de Nederlandse letteren van 1800 tot heden. In de inleiding: de gebruikte terminologie, de grondleggers, de functie en context van poëticale opvattingen en de beeldvorming o.i.v. schrijver en criticus. Daarna grondige beschouwingen over de poëticale opvattingen in Romantiek, Realisme, Naturalisme, Symbolisme, Avant-garde/Modernisme en Postmodernisme. Elk hoofdstuk besluit met een uitvoerige literatuurlijst. Vergeleken met de fragmentarische indeling van de uitgave van 1987 is nu gestreefd naar eenheid en een uniforme aanpak. In de stromingen komen de groepsvorming onder de literatoren, de invloed van tijdschriften en de reactie van critici aan bod. Hierdoor is dit boek veel completer geworden dan de eerste druk. Een uitstekend en uitgebalanceerd boek. Voor hoger onderwijs en geïnteresserden in literatuurgeschiedenis. Een welkome aanvulling op de nieuwe zevendelige Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.