14-18 : de Eerste Wereldoorlog
Rolf Leonhard Schuursma
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Het Spectrum, 2009 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : Rusland 947 STALIN |
31/12/2010
Prometheus genekt. Geschiedenissen van het communisme.
Twintig jaar na de val van de Berlijnse Muur verschijnen twee ambitieuze pogingen om een alomvattende geschiedenis van het communisme te schrijven. Zowel Archie Brown in De opkomst en ondergang van het communisme als David Priestland in De rode vlag trachten het volledige verhaal te vertellen, te beginnen bij de Jacobijnen of zelfs de Hussieten, maar het is duidelijk dat voor hen de geschiedenis van het communisme begint bij Marx en Engels, en pas echt op dreef komt bij Lenin. Met een bewonderenswaardige zin voor overzicht slagen ze er beiden in de opeenvolgende golven te schetsen van de ingrijpendste en meest wereldomvattende politieke beweging van de moderne tijd. Vrolijk wordt een mens daar echter niet van: de lezer die in deze postideologische tijd nog wat idealisme heeft bewaard, zal deze werken met diepe droefheid lezen. Het is een geschiedenis waarin het allerhoogste werd betracht, maar waarvan het einde uiteindelijk door velen werd gevierd als een overwinning. Als de communisten, zoals Priestland beweert, 'kunnen worden gezien als de erfgenamen van Prometheus', dan heeft hun geschiedenis de prometheïsche hoop vakkundig en wie weet voor hoe lang de nek omgewrongen. En de gedachte dat we het met deze wereld zullen moeten doen, is niet echt opwekkend.
Vandaag lijkt de vraag naar de waarde van het communisme ? niet het minst als historisch tegengewicht voor het kapitalisme ? nauwelijks nog aan de orde. Het revolutionaire project lijkt in onherstelbaar diskrediet te zijn gebracht, en de flirt met het communistische erfgoed bij denkers als Zizek en Badiou lijken vooralsnog het niveau van de radical chic niet te overstijgen. Het gewicht van het verleden ligt sinds 1989 voluit op de schouders van het verliezende, linkse kamp, en daar voegen de belangwekkende publicaties van Brown en Priestland hun eigen, niet geringe gewicht aan toe.
De opeenvolgende fasen in de geschiedenis van het communisme zijn welbekend. Het is een verhaal van gemiste kansen en pijnlijke conflicten, van grootschalige politieke fouten (de vijfjarenplannen onder Stalin, de Grote Sprong Voorwaarts onder Mao) en tragische spelingen van de geschiedenis, die leidden tot de genadeloze onderdrukking van democratiseringsbewegingen in Hongarije, Tsjecho-Slowakije en China.
De Eerste Internationale liep stuk op spanningen tussen Marx en Bakoenin; de Tweede Internationale viel uiteen in een sociaaldemocratische vleugel en een bolsjewistische, die na de Oktoberrevolutie de Derde Internationale (de Komintern) onder Sovjetleiding vormde. Alle revoluties, burgeroorlogen en machtsovernames passeren een na een de revue. In 1905 mislukte een revolutie tegen de tsaar nog, maar in 1917 slaagden achtereenvolgens de liberale Februarirevolutie en de communistische Oktoberrevolutie. De strijd van de Chinese communisten tegen de Japanse overheerser en tegen de nationalistische Guomindang bracht in 1949 de partij van Mao aan de macht bracht. Een succesvolle guerrillabeweging leidde in 1959 tot Castro's Cubaanse revolutie.
De internationale communistische golf slaagde er tot grote spijt van Lenin en Trotski niet in West-Europa blank te zetten, maar breidde zich wel uit naar Zuidoost-Azië (onder andere Vietnam en Cambodja) en naar Afrika (onder andere Angola en Mozambique), in grote mate doordat het communisme verknoopt raakte met de antikoloniale strijd. Het hoofdstuk over Cuba is een van de hoogtepunten uit het boek van Brown (en het enige waaruit een geringe mate van sympathie blijkt). Priestland blinkt uit in zijn schets van het communisme in de derde wereld. Zo confronteert hij met veel inzicht de opstandige westerse jeugd uit de jaren zestig met de jonge socialistische intellectuelen in het (post)koloniale Afrika. Daarnaast kreeg het communisme na de Tweede Wereldoorlog Oost-Europa in zijn greep. Dat kwam in grote mate neer op inlijving door de Sovjet-Unie (geholpen door de populariteit van binnenlandse communisten na de oorlog), hoewel het Joegoslavië van Tito zijn onafhankelijkheid wist te bewaren.
Het is allemaal bekend en het hoeft niet naverteld te worden. In het licht van de recente herdenking van de val van het communisme in de Sovjet-Unie en Oost-Europa is het niettemin interessant om nog eens stil te staan bij de gebeurtenissen van 1989. Als de boeken van Brown en Priestland één ding duidelijk maken, is het dat de omwentelingen in Oost-Europa konden plaatsvinden omdat het Sovjetregime, en met name zijn laatste leider Michaïl Gorbatsjov, beslist had om ze te laten plaatsvinden. De liberale politieke hervormingen (de perestrojka) onder Gorbatsjov, in de tweede helft van de jaren tachtig, tastten niet alleen de macht van de communistische partij in de Sovjet-Unie aan, maar ook die van de Oost-Europese leiders.
De gedetailleerde analyse van Brown toont aan hoe Gorbatsjov zich ontwikkelde 'van een hervormer binnen het systeem tot een systeemhervormer'. Bovendien had Gorbatsjov, aldus Priestland, 'de [Oost-Europese] leiders al in 1985 in vertrouwen laten weten dat ze niet op het Rode Leger konden rekenen' en kondigde hij in 1988 openlijk zijn doctrine van non-interventie af. Het beeld dat van Gorbatsjovs beleid wordt geschetst, is vooral ontluisterend. Priestland wijst erop dat de idealistische maar naïeve leider door zijn politieke hervormingen 'de laatste pezen van de macht door[sneed] vóór er een alternatieve machtsstructuur was opgebouwd'. Zo deed hij de Sovjetfederatie instorten en maakte hij de opkomst en de kapitalistische shocktherapie van de machtswellusteling Jeltsin mogelijk. En de naschokken van die ineenstorting blijven tot vandaag de verhouding tussen Rusland en het Westen en de politiek in een groot deel van de wereld bepalen (van de Balkan tot Georgië en Afghanistan).
Na de revolutie
De Franse filosoof Gilles Deleuze klaagde graag dat men vaak eenzijdig focust op l'avenir van revoluties, de verstening en terreur na de revolutie, en nauwelijks aandacht heeft voor le devenir, de explosie van creativiteit in het revolutionaire worden, de revoluties in the hearts and minds. Ongetwijfeld heeft de geschiedenis van de communistische regimes sinds de Russische Revolutie van 1917 daar ook wel de nodige aanleiding toe gegeven. Toch blijf ik na lectuur van De opkomst en ondergang van het communisme met een wrange vraag zitten: blijft er twintig jaar na de val van de Berlijnse Muur echt niets méér over van het revolutionaire project dan een obsceen lange dodenlijst?
Archie Brown heeft een indrukwekkend in memoriam geschreven, niet voor het communisme, maar voor zijn slachtoffers. Hoe diep het water is, blijkt bijvoorbeeld uit de moeite die Brown zich getroost om te verklaren waarom mensen zich überhaupt tot het communisme aangetrokken voelden. 'Het is belangrijk om te beseffen dat de meeste westerse communisten lid werden van de partij in de overtuiging wereldwijd een betere maatschappij op te bouwen'. Kennelijk acht Brown het noodzakelijk om te beklemtonen dat niet alle communisten gedreven werden door stalinistische moordzucht.
Aangezien Brown dictatuur en terreur als een wezenlijk kenmerk van communisme beschouwt, hoeft het niet te verwonderen dat hij de kiem van repressie al aanwijst in de theorie van Marx en die van Lenin vóór 1917. Hij wijst bijvoorbeeld op het conflict tussen Marx en de Russische anarchist Bakoenin en kent aan de kritiek van Bakoenin een profetische waarde toe. Bakoenin maakte zich ernstige zorgen over de dictatoriale tendens in de opvattingen van Marx: 'hij was misschien de eerste die, zoals Leszek Kolakowski het formuleert, "leninisme uit marxisme afleidde"'. Evenals Marx' denkbeelden waren de opvattingen van Lenin over de rol van de bolsjewistische partij volgens 'velen van Lenins tijdgenoten' de 'uitdrukking van een autoritaire denkrichting'.
Het is verleidelijk om de loop van de geschiedenis vanuit het heden te verklaren en retrospectief een soort onafwendbare ontwikkeling te suggereren. Dat blijkt ook uit Browns nogal dualistische visie op politieke systemen. Al in de prilste conflicten binnen de communistische beweging, aan het einde van de negentiende eeuw, ziet hij twee stromingen: de revolutionaire stroming neigt naar het gebruik van geweld en 'strenge dwang tegen interne critici' (terreur), terwijl de evolutionaire stroming opgaat in de liberale democratie (gemengde economie, verzorgingsstaat).
De kracht van dit denkschema blijkt uit de analyse van de Praagse Lente in 1968. De democratiseringsbeweging, onder leiding van de Tsjecho-Slowaakse leider Alexander Dubcek, zou zich zonder militaire tussenkomst van de Sovjet-Unie 'ontwikkeld [...] hebben tot een duidelijk niet-Communistisch politiek systeem'. Daarover kan 'weinig twijfel bestaan'. De mogelijkheid van een derde weg ? niet het paarse liberalisme maar een democratisch socialisme ? lijkt volstrekt illusoir. De geschiedenis van de Sovjet-Unie heeft immers geleerd dat de verslapping van het politieke centrale gezag leidt tot de ineenstorting van het communistische systeem. Het Chinese model, daarentegen, toont aan dat economische hervormingen het communistische regime niet in gevaar brengen zolang ze niet met politieke hervormingen gepaard gaan.
Het grootste probleem met dit ontzettend informatieve boek is dat het de geschiedenis iets te veel reduceert tot feiten (vooral machinaties, arrestaties, executies) en minder oog heeft voor ideeën, (politieke) structuren en (economische) mechanismen. Wat de economische politiek in de eerste decennia van de Sovjet-Unie betreft, beperkt Brown zich tot de absolute basics: een beperkte economische liberalisering onder Lenin (de Nieuwe Economische Politiek), gevolgd door gedwongen collectivisaties in de landbouw en snelle industrialisering (de Vijfjarenplannen) onder Stalin. Hij wijst bijvoorbeeld terecht op de 'ontstellende gevolgen' van de collectivisatie in de periode 1928-1933 ? miljoenen verlaten hun geboortegrond, tienduizenden worden gedeporteerd, miljoenen sterven door hongersnood ? maar verschaft weinig inzicht in de manier waarop een en ander werd georganiseerd en in de motivaties van voor- en tegenstanders van het beleid.
De precisie waarmee Brown allerhande conflicten weet te reconstrueren, is bewonderenswaardig. Zo geeft hij een gedetailleerd verslag van een topontmoeting in Moskou in 1948, waarin Stalin de Bulgaarse leider Dimitrov en vertegenwoordigers van de tegendraadse Tito de mantel uitveegde over hun onorthodoxe buitenlandse beleid (compleet met citaten, opgetekend door een van de aanwezigen). Het Joegoslavische model dat Tito vanaf 1949 ontwikkelde ? een intrigerende combinatie van communisme en marktwerking ? wordt dan weer op een drafje afgehandeld, waarna Brown tien pagina's uittrekt voor zuiveringen in de Oost-Europese communistische partijen. Brown verraadt zijn fascinatie voor zuiveringen door in deze context soms openlijk te speculeren. Hij noemt het denkbaar dat Stalin een plan had om Tito te vermoorden, en baseert zich hiervoor op 'een voormalig assistent van Chroesjtov' ? de man die zijn politieke carrière bouwde op de denunciatie van Stalin ? en op plannen van de veiligheidsdienst waarmee Stalin 'hoogstwaarschijnlijk' heeft ingestemd.
Zijn bespreking van Mao's meest desastreuze exploten tussen de late jaren vijftig en de vroege jaren zeventig besluit Brown dan weer met een eenvoudig rekeningetje: 'Tijdens de "Grote Proletarische Culturele Revolutie" stierven veel minder mensen dan tijdens de Grote Sprong Voorwaarts'. Het falende mechanisme van de ingrijpende economische omwenteling (de Grote Sprong) en het ideeëngoed van de Culturele Revolutie (de kritiek op 'bureaucratie en revisionisme') blijven grotendeels onuitgewerkt. Op dit punt is het boek van David Priestland inzichtelijker, temeer omdat hij de historische betekenis van gebeurtenissen minder afmeet aan het aantal doden (hoewel dat laatste uiteraard óók erg belangrijk is).
Poging tot synthese
De rode vlag van David Priestland is niet altijd even gedetailleerd als het werk van Brown ? waarin vooral de periode 1985-1991 tot op twee cijfers na de komma wordt uitgeplozen ? maar het is een bijzonder inzichtelijk boek dat heldere lijnen uitzet. Meer dan Brown slaagt Priestland erin een synthetiserend beeld te schetsen van een periode of een bewind, zoals dat van Leonid Brezjnev in de jaren zestig en zeventig. Daarbij heeft hij niet alleen aandacht voor de politieke strategieën ? de Brezjnevdoctrine uit 1968 (over het recht op interventie), de keuze voor 'technocratie en binnensluipende marktprincipes' ? maar tracht hij ook een verklaring te geven voor het economische falen onder Brezjnev en een idee te geven van het intellectuele en culturele leven (al blijft dat laatste erg beperkt). Het nadeel is dat dit ten koste gaat van de gedetailleerde chronologische afwikkeling.
Priestland opent elk hoofdstuk met een verfrissend zijsprongetje: een betekenisvolle anekdote of een korte bespreking van een boek of een film. Zo begint het hoofdstuk over communisme in Azië met het beeld van 'een negenentwintigjarige man uit Frans Indo-China' die in 1919 aan het paleis van Versailles een petitie wil overhandigen aan de Amerikaanse president Wilson. Deze man ? nom de guerre Ho Chi Minh ? riep in 1945, na de capitulatie van Japan, de onafhankelijkheid van communistisch Vietnam uit. Daarnaast schenkt Priestland aandacht aan de artistieke verbeelding van de revolutie: van de classicistische tableaus van David uit de Franse Revolutie, tot het romantische schilderij La liberté guidant le peuple (1831) van Delacroix, en de verbeelding van de moderniteit in Poedovskins film Het einde van Sint-Petersburg.
Priestland gaat in zijn geschiedenis van het communisme uit van het onderscheid tussen drie stromingen in het negentiende-eeuwse radicale denken. De utopisch-romantische stroming gaat uit van de zelforganisatie van vrije en creatieve arbeiders. De radicaal-revolutionaire stroming focust op de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie. De modernistische stroming, ten slotte, zet in op een centraal plan gebaseerd op wetenschap en industrialisatie. Volgens Priestland verloor het romantische element in de loop van de geschiedenis aan gewicht en werd die geschiedenis steeds meer bepaald door de spanning tussen 'revolutie en wetenschap' ? de 'fundamentele weeffout' in het marxistische en communistische denken.
Een van de pijlers van Stalins beleid tijdens het interbellum was bijvoorbeeld de poging om het revolutionaire elan te verzoenen met de snelle industrialisering. Het eerste vijfjarenplan, waarmee in 1928 een definitief einde kwam aan Lenins NEP, had niet louter een enorme economische ontwikkeling als doel; het wilde die onrealistische ambities realiseren door de arbeidende massa te mobiliseren in een klassenoorlog tegen 'bourgeois- en bureaucratische invloeden in het overheidsapparaat'. Daaruit volgde een campagne van zelfkritiek waarbij het economische apparaat werd gezuiverd en de arbeiders tot heroïsche zelfopoffering werden aangemoedigd. Toen bleek dat het 'inzetten van radicale, revolutionaire ideeën' veeleer tot 'chaos en verdeeldheid' dan tot stabiele economische groei leidde ? en de mislukte collectivisatie van de landbouw hongersnood veroorzaakte ? werd de georkestreerde opstoot van klassenstrijd afgeblazen.
In het beleid van Chroesjtsjov ziet Priestland een gelijkaardige maar minder radicale dynamiek. Toen hij na de dood van Stalin aan de macht kwam, hoopte hij een geweldloze variant van het radicale communisme door te voeren. De uiteindelijke fase van het klasseloze communisme moest binnen afzienbare tijd worden gerealiseerd, zonder repressie en mét materiële vooruitgang. In 1961 werd de klassenstrijd, de fase van de dictatuur, 'zelfs officieel beëindigd verklaard'. Gedreven door zowel romantische als radicale ideeën, wilde Croesjtsjov een nieuwe impuls geven aan het technocratische overheidsapparaat, waaruit alle revolutionaire en egalitaire tendenzen waren geweerd. Waar Tito in Joegoslavië uiteindelijk koos voor 'een knieval voor de markt', zocht Chroesjtsjov een alternatief voor zowel 'de repressie uit het Stalintijdperk' als 'de financiële prikkels van het kapitalisme'. Dat vond hij in een combinatie van overambitieuze economische plannen en een bijna militaire mobilisatie van de arbeiders, inclusief kritiek op 'de zelfgenoegzaamheid van het overheidsapparaat'. De revolutionaire impuls bleek echter te zijn doodgebloed en de Sovjeteconomie gleed weg in een langdurige periode van stagnatie.
Met zijn synthetiserende benadering slaagt Priestland erin de complexe historische constellatie van een bepaalde periode te laten zien. Zo gaf Chroesjtsjovs denunciatie van Stalins misdaden ? tijdens het Twintigste Partijcongres in februari 1956 ? zuurstof aan de democratiseringsbeweging in Hongarije. Chroesjtsjov twijfelde, dwong de stalinist Rákosi tot aftreden en was tot 30 oktober bereid om toegevingen te doen aan de regering Nagy. Op 4 november koos hij toch voor een militaire interventie in de straten van Boedapest. Zijn radicalisme ondermijnde zijn eigen gezag, zodat hij tegen zijn openlijk beleden principes moest handelen. Daarnaast werd Chroesjtsjovs gezag ondergraven door de rakettencrisis in 1962. Zijn onbesuisde optreden deed de Koude Oorlog kortstondig oplaaien en tastte zijn status in de internationale gemeenschap én in zijn partij aan. Bovendien uitte Mao sinds de jaren vijftig scherpe kritiek op het vermeende revisionisme van Chroesjtsovs regime. Dergelijke pogingen tot synthese schetsen hoe het complexe en onontkoombare samenspel van binnenlandse en internationale factoren kan leiden tot een beleid dat in de terugblik soms hopeloos rommelig en soms onvergeeflijk hard lijkt.
Sporen van Stalin
Een lezenswaardig tussendoortje is Kanttekeningen bij Stalin van Wolfgang Leonhard. Na de machtsovername van Hitler vluchtte Leonhard met zijn moeder, "ooit een vertrouwelinge van Rosa Luxemburg", naar de Sovjet-Unie. Daar werd zijn moeder in 1936 opgepakt in het kader van Stalins Grote Terreur. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat deze kanttekeningen bij Stalin zonder uitzondering vernietigend zijn. Toch is dit niet het werk van een hysterische communistenvreter: Leonhard bleef tot 1949 actief communist, vanaf 1945 als lid van de groep-Ulbricht in de toekomstige DDR. Bovendien schrijft hij dit boek in de eerste plaats als waarschuwing tegen de 'comeback' en het 'eerherstel' van Stalin in het Rusland van Poetin en Medvedev. Bovendien merkt Leonhard terecht op: 'Wie het stalinistische tijdperk en Stalins optreden waarheidsgetrouw weergeeft, herschrijft de geschiedenis niet tegen, maar voor het communisme'.
Waar Brown hardnekkig op zoek gaat naar sporen van het latere stalinisme in het beleid en de ideeën van Lenin, tracht Leonhard net de kloof tussen beide communistische leiders te benadrukken. Leonhard merkt bijvoorbeeld op dat 'onder Lenin de kiezers het recht [hadden] gekregen om de gekozen leden van de sovjets op ieder gewenst moment naar huis te sturen'. Hij voegt eraan toe: 'Dat was in het jaar 1919. Onder Stalin ging het roer om'. (In een volgende paragraaf klinkt dat trouwens al helemaal anders: daar wijst Leonhard erop dat al onder Lenin een einde werd gemaakt aan 'het collectieve bestuur van de arbeiders' in het kader van de 'centralisatie van het hele economische leven'.) Brown zegt over het beleid anno 1919 erg weinig en stapt van de burgeroorlog over op de Kronstadt-revolte in 1921. In de marinebasis van Kronstadt werd een opstand van bolsjewistische matrozen bloedig neergeslagen door het Rode Leger. Priestland geeft in deze kwestie het volledigste beeld. Hoewel Lenin in november 1917 'aanzienlijke bevoegdheden toekende aan gekozen fabriekscomités', gaf hij al in het voorjaar van 1918 zijn flirt met de 'arbeidersdemocratie' op.
De vergelijking tussen deze drie boeken toont aan dat elk verslag, hoe neutraal en objectief het ook (bedoeld) is, door zijn specifieke klemtonen, weglatingen en nuanceringen toch in zekere mate ideologisch gekleurd is. Bovendien hanteren de auteurs verschillende invalshoeken. Die van Brown is vooral politicologisch en beschrijvend: een communistisch systeem wordt volgens hem gekenmerkt door bureaucratisch centralisme (een autoritair eenpartijstelsel), een geleide economie en een allesoverheersende ideologisch apparaat. Op basis van deze criteria stelt hij zich vervolgens de vraag in hoeverre bepaalde systemen communistisch genoemd kunnen worden. Dat is wrang voor marxisten en communisten die geen van deze drie kenmerken met hun idee van communisme in overeenstemming kunnen brengen, maar het beantwoordt aan een historische realiteit. Het uitgangspunt van Priestland is iets meer filosofisch, met zijn onderscheid tussen romantische, revolutionaire en modernistische tendenzen. Samen beschrijven zij een geschiedenis waarvan iedereen die de wereld van vandaag wil begrijpen kennis zou moeten nemen. [Sven Vitse]
L. van der Hulst
Wolfgang Leonard is van Duitse afkomst en groeide in de jaren dertig in Moskou op. In 1949 vluchtte hij naar het westen en werd hij docent aan de Yale Universiteit. Met het boek wil hij waarschuwen voor de rehabilitatie van Stalin in het huidige Rusland. De titel verwijst naar de klassieker 'Kanttekeningen bij Hitler' van de Duitse historicus Sebastian Haffner. De opzet is vergelijkbaar: in korte hoofdstukken schetst de auteur op essayistische wijze het regime van Josef Stalin. De analyse van het stalinisme wordt gelardeerd met de persoonlijke ervaringen van de auteur. Zijn moeder was een Duitse communiste die werd gearresteerd tijdens de grote terreur eind jaren dertig. Leonard analyseert in een heldere stijl de kenmerken van het stalinisme. Hij verklaart de aard van het regime grotendeels uit de persoon van Stalin. Het boek geeft een goede introductie in het stalinisme, al is de verklaring wat eenzijdig. Met literatuurlijst; zonder notenapparaat.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.