Een dame in het oude Alaska : een pionierster in het ruige noorden
Hannah Breece
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
SUN Trancity, 2009 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 719.23 JACO |
31/12/2010
Steden vanop straatniveau
Jane Jacobs over stadsplanning
Het is ooit vastgelegd op film. Je ziet een leslokaal, een kale, magere man vooraan met ronde bril en strik, alcoholstift in de hand. Naast hem hangt een grote plattegrond van een fijnmazige stad. In de volgende sequentie manifesteert zich een donkere, harde rechte autoritair op het stadsplan. Er volgt een tweede, met even strakke hand getekende rechte, haaks op de eerste. Daarrond tekent de man een raster van kruisvormige tekens. Bovenop de plattegrond ontstaat een geometrische orde van bebouwde en open ruimte. Zo, vertelt de man, moet de nieuwe stad eruit gaan zien.
De man is Le Corbusier, de stad Parijs. Zijn Plan Voisin uit 1925, een ontwerp voor een nieuw stadsdeel in het hart van de Franse hoofdstad, is nooit uitgevoerd. Maar het is een typevoorbeeld van modernistische, utopistische stadsplanning: een hele historische wijk van een stad wordt letterlijk van de kaart geveegd ten voordele van een stadsdeel dat rationeel geconstrueerd is volgens het concept van een planner.
Deze visie op stedenbouw heeft de twintigste-eeuwse stedenbouw in de hele wereld gedomineerd. Er is de geometrische helderheid van de nieuwe stad Brasilia, er zijn de transformaties die Brussel en zovele andere steden in de jaren vijftig en zestig hebben ondergaan, er zijn de uitbreidingswijken van de jaren zeventig en tachtig waarin geometrisch geplande hoogbouw een rationeel ruimtegebruik moest bewerkstelligen, dat, althans volgens de planners zelf, wel moést leiden tot het heil van de mens die zich daarin beweegt. De realiteit, zo weten we anno 2010, is vaak anders. In een utopie woon je niet.
Straatballet
De eerste auteur die van leer trok tegen de benadering van stedelijkheid vanuit plannersperspectief, was Jane Jacobs (1916-2006). Haar boek Death and life of great American cities werd gepubliceerd in 1961 en groeide uit tot een van de invloedrijkste boeken over de stad uit de twintigste eeuw. Ook vandaag nog duikt het op in de meeste teksten en studies over stedenbouw en stadsplanning, maar niet alleen daar: Death and life wordt inmiddels algemeen geaccepteerd als een van de belangrijkste cultuurhistorische werken van na de Tweede Wereldoorlog. Recent verscheen, voor het eerst, een integrale Nederlandse vertaling van het boek: Dood en leven van grote Amerikaanse steden. Tegelijk werd ook De levende stad gepubliceerd, een reader met bijdragen van Nederlandse stadswetenschappers "over de hedendaagse betekenis van Jane Jacobs".
Wat meteen opvalt, is dat geen van deze wetenschappers de schrijfkunsten van Jane Jacobs ook maar benadert. Want een van de redenen voor de enorme invloed die Dood en leven van grote Amerikaanse steden heeft gehad, is de tot een breed publiek gerichte, heldere, maar vooral: zeer betrokken en begeesterende stijl van Jacobs. De grote persoonlijke inzet van haar schrijven wordt al meteen in de eerste zin duidelijk: 'Dit boek is een aanval op de gangbare stadsplanning en stadsvernieuwing. [...] Het is [...] een aanval op de principes en doelstellingen die de moderne, orthodoxe stadsplanning en stadsvernieuwing hebben gevormd.' Dood en leven van grote Amerikaanse steden is dus geen afstandelijke wetenschappelijke analyse, waarin concepten, principes en begrippenkaders tegen het licht gehouden worden, maar een militant, een levend en levendig boek, dat rechtstreeks voortspruit uit de eigen ervaring van de auteur.
Jacobs woonde in die tijd immers in Greenwich Village, een vitale wijk in New York City, die zichzelf vandaag op zijn website presenteert als 'a Mecca to the creative, rebellious and Bohemian'. Jacobs' visie op stedelijkheid is uitdrukkelijk gegroeid uit het leven dat ze zelf kende als bewoonster van haar eigen stadswijk (Jacobs had geen opleiding genoten als stedenbouwkundige of stadsplanner; ze was op het moment van schrijven huisvrouw ? én stadsbewoonster, natuurlijk). Op onder meer dat punt is ze later wel bekritiseerd: niet in elke stadswijk is de sfeer immers even harmonieus als in 'the Village'. Maar die Sitz im Leben maakt Jacobs' verhaal literair wel overtuigender, en feitelijk onweerstaanbaar. Jacobs gaat het trottoir op, de straat op, de parken in. Ze heeft aandacht voor het kleine wonderbaarlijke, altijd voortdurende leven dat ze rond zich ziet, en heeft als een van de eersten de schoonheid van het 'straatballet' geformuleerd, het geheel aan mensen, bewegingen en activiteiten die van de straat een schouwtoneel maken. In de openbare ruimte is iedereen acteur én toeschouwer tegelijk.
Vier principes
Op basis van haar observaties van het stadsleven in haar buurt, ontwikkelde Jacobs de these dat diversiteit de allerbelangrijkste voorwaarde is voor een leefbare en dynamische stad. Jacobs' vier principes voor een diverse stad zijn intussen common knowledge geworden voor wie met stedelijkheid bezig is. Modernistische planners, zoals Le Corbusier, wilden de stedelijke functies (wonen, werken, winkelen, recreëren...) zoveel mogelijk van elkaar scheiden. Zo werd één gedeelte van de stad voorbehouden voor wonen, een ander voor werken en lag het recreatiegedeelte met park, zwembad, sportschool, winkels en dergelijke. weer op een andere plek. Jacobs merkte vanuit haar eigen ervaring dat net de combinatie van functies voor vitaliteit zorgde in haar buurt. Dat is dan ook haar eerste principe voor een diverse stad. Alleen in straten, wijken en steden waar tegelijk gewoond, gewerkt en ontspannen wordt, is er vierentwintig uur lang genoeg volk op straat en worden de publieke voorzieningen (parken e.d.) gezamenlijk gebruikt door een voortdurende tijdelijke gemeenschap van mensen.
Een tweede principe dat diversiteit genereert, is volgens Jacobs de inplanting van kleinschalige bouwblokken. Geen grote wolkenkrabbers met een basis van honderden meters breed, maar een afwisselende bebouwing in kleine aaneensluitende eenheden. Zo zijn er veel hoeken en dwarsstraten. En zo kruisen verschillende circulatiestromen elkaar voortdurend, waardoor er voor de straatgebruikers verrassende wendingen en ontmoetingen mogelijk zijn.
Het derde principe luidt dat een geslaagde stadswijk een mengeling moet herbergen van oude en nieuwe gebouwen. Dit principe is vooral geformuleerd op economische gronden, een van Jacobs' stokpaardjes ? ze heeft de relatie tussen stad en economie trouwens later verder uitgewerkt in twee andere boeken, The economy of cities (1969) en Cities and the wealth of nations (1984). Oude en nieuwe gebouwen hebben een verschillende economische waarde. Beginnende winkels en bedrijven hebben meer baat bij kleinere, oudere gebouwen met betaalbare huurprijzen. Grotere firma's en multinationals hebben het geld om een nieuwe building neer te planten die aan hun eisen voldoet. Jacobs' vierde principe is het meest vanzelfsprekende: een grote concentratie en een hoge dichtheid, zodat er veel mensen zijn.
Deze principes vormen voor Jacobs de voorwaarden voor een (in haar ogen) geslaagde stad. Overigens bekijkt zij, vanuit haar inductieve denken, de stad op drie niveaus: de straat, de wijk (een buurt met maximaal 100.000 inwoners) ? voor Jacobs is een stad op de eerste plaats een 'federation of neighbourhoods' ? en de stad-als-geheel. De vier principes die een stad of een wijk geslaagd maken, kennen we al. Maar ook een straat moet volgens Jacobs over bepaalde kwaliteiten beschikken om goed te functioneren. Het zijn er drie: ten eerste een helder onderscheid tussen publieke en private ruimte, ten tweede: 'eyes on the street', ofwel een bebouwing die georiënteerd is op de straat en niet met zijn rug ernaartoe staat, en ten derde: veel gebruikers op straat. Deze principes en kwaliteiten mag je echter niet zomaar interpreteren als recepten voor het maken van een 'geslaagde stad'. Het zijn geen voorschriften, maar constateringen, afgeleid uit de alledaagse werkelijkheid. Misschien wel de belangrijkste correctie die Jacobs bij het orthodoxe denken over de stad heeft aangebracht, is de manier waarop ze naar de stad kijkt. Voor modernistische stadsplanners was de stad een machine, die je kunt ontwerpen en sturen. Jacobs ziet de stad daarentegen als een systeem van 'georganiseerde complexiteit', als een organisme op zichzelf. Om steden goed te vatten, betoogt Jacobs, moet je ze benaderen met technieken en methoden uit de biowetenschappen en ze bestuderen zoals andere levende organismen bestudeerd worden. Alleen zo kun je een beeld krijgen van de complexe verbanden die samen het milieu vormen dat een stad is. Zelf noemt ze haar onderzoek wel eens een zoektocht naar een 'stedelijke ecologie', want dat is precies wat ze onder de loep neemt.
Jacobs ziet de stad echter niet alleen als een organisme, maar ook als een organisme dat zichzelf in stand houdt. Een terugkerend begrip in Dood en leven van grote Amerikaanse steden is het 'zelfregulerend vermogen' van steden. In haar liberale visie gaat ze ervan uit dat steden nu eenmaal niet gestuurd kunnen worden: een stad is een zelfstandig levend ding, en elke ingreep van bovenaf tast de organisch gegroeide verbanden en betekenissen in die stad aan. Je kúnt een stad niet echt sturen.
Ruimtelijk determinisme
Daar valt natuurlijk wel wat tegen in te brengen. Als je zo'n visie huldigt, heb je er weinig oog voor dat er in steden ook machtsverhoudingen bestaan. Als Jacobs er dus van uitgaat dat de stad haar problemen zelf wel zal oplossen, dan beseft ze te weinig dat het vooral de oplossingen van de machtigste bewoners en gebruikers van die stad zijn die gekozen zullen worden.
En dat is lang niet het enige punt van kritiek dat je kunt formuleren bij dit boek. Het is ook niet zo verwonderlijk dat het boek al snel veel commentaar te verwerken kreeg: de pamfletachtige, militante stijl en de erg persoonlijke inzet maken Dood en leven van grote Amerikaanse steden daar heel vatbaar voor. De fundamenteelste kritiek werd al in 1962 geformuleerd door de Amerikaanse stadssocioloog Herbert Gans. Hij merkte op dat Jacobs' argumenten uitgaan van drie veronderstellingen: ten eerste, dat mensen zouden verlangen naar diversiteit, ten tweede: dat diversiteit zou leiden naar leefbaarheid of dat een gebrek aan diversiteit zou leiden tot onleefbaarheid, onveiligheid en levenloosheid, en ten derde: dat gebouwen, straten en planningsprincipes het menselijke gedrag zouden bepalen. Dit laatste punt ? Gans spreekt van "ruimtelijk determinisme" ? is iets wat Jacobs deelt met de door haar zo verfoeide "orthodoxe stadsplanners".
Een ander, zeer terecht kritiekpunt van Gans, boven al vermeld, is dat Jacobs één bepaald soort stedelijk leven te makkelijk gelijkstelt aan dé stedelijkheid van de grote stad. Zo kende het Greenwich Village van Jacobs in vergelijking met New York als geheel eigenlijk een vrij homogene bevolking. Daarnaast is Jacobs veel te eenzijdig in haar verfoeiing van de suburbs, de nieuwe naoorlogse buitenwijken waar mensen in relatief homogene gemeenschappen samentroepen, op zoek naar rust. Deze nieuwe middenklassewijken, betoogt Gans, kennen misschien niet het door Jacobs zo geprezen zichtbare straatleven, maar zijn daarom niet minder vitaal. Bovendien zijn suburbs in de loop der jaren steeds meer op steden gaan lijken, ook al blijven ze minder gemengd. Dat is ook wat onderzoeker Ivan Nio zegt in zijn bijdrage aan De levende stad: 'Door de suburbanisering van werkgelegenheid, winkels en leisurevoorzieningen hebben suburbane gebieden de laatste decennia meer diversiteit aan functies gekregen, zij het in gesegregeerde vorm'.
Historische dimensie
Een andere opmerking die je bij Death and life kunt hebben, is dat elke historische dimensie ontbreekt. Ondanks het feit dat ze de stad als een levend, continu evoluerend organisme bekijkt, neemt ze een momentopname van één wijk in één stad als uitgangspunt, om van daaruit algemene waarheden over stedelijkheid te formuleren. In een andere recente publicatie over stedelijkheid staat de historische dimensie van de stad wel centraal: Waarom mensen in de stad willen wonen 1200-2010 (recensie zie p. 76) van Leo Lucassen en Wim Willems. In deze reader wordt onderzocht waarom steden in de Lage Landen in de loop der tijden aantrekkingskracht hebben uitgeoefend op nieuwkomers. In vijftien bijdragen gaan vooraanstaande Vlaamse en Nederlandse historici na waarom mensen zich in bepaalde periodes altijd weer opnieuw in (Lagelandse) steden wilden vestigen. Zij doen dat uitdrukkelijk vanuit een institutioneel perspectief, en dus heel anders dan Jacobs, maar hun conclusies sporen wél met haar idee van een diverse stad als een geslaagde, en dus: aantrekkelijke stad. 'De kans op uitwisseling tussen subculturen [...] en daarmee de kracht van zwakke banden, [is] in steden altijd groter en geconcentreerder. De stad fungeert daardoor als emancipatiemachine', schrijven de samenstellers. Verder wijzen Lucassen en Willems op de aantrekkingskracht die uitgaat van het ruime aanbod aan voorzieningen in steden, en blijkt dat, in historisch perspectief; 'maatschappelijke en technologische vernieuwingen vaak in steden ontstaan, en daar ook de meeste vruchten afwerpen.'
Nostalgie
Het Is Dood en leven van grote Amerikaanse steden dan toch maar een half geslaagd boek te noemen? In geen geval. Het boek blijft anno 2010 relevant als een bijzonder waardevol tijdsdocument, een groots literair werk, een persoonlijk, liefdevol en hartstochtelijk pleidooi voor de wijk in de stad die Jacobs kende. Wellicht wilde ze iedereen deelachtig maken aan het persoonlijke geluk dat zij als bewoonster van Greenwich Village ervoer. Dat ze daardoor qua denkwerk wel eens te kort door de bocht ging, staat wel vast. Maar ze is er in ieder geval in geslaagd serieuze vraagtekens te plaatsen bij het nut van een utopische stadsplanning en van al te veel sturing in een stad.
Wat Jacobs in 1961 nog niet kon weten, is dat de betekenis van stedelijkheid op mondiaal vlak sindsdien grondig veranderd is. Er is de alomtegenwoordigheid van de auto, er zijn megasteden van twintig miljoen inwoners en meer, zonder suburbs, maar met slums en townships. In het Westen is de stedelijke conditie uitgewaaierd naar wat vroeger het platteland was. De grens tussen stad en niet-stad is vandaag veel moeilijker te trekken dan in 1961. Het lijkt er dan ook op dat Jacobs deze evoluties met lede ogen zag beginnen, en dat haar boek een poging is om een ervaring van stedelijkheid te bewaren voor ze helemaal zou verdwijnen. In die zin is Dood en leven van grote Amerikaanse steden een bij uitstek nostalgische onderneming. En zal het boek misschien het eerste herdenkingsmonument blijken voor een stedelijkheid die we over een eeuw misschien niet meer zullen kennen. [Bart Van der Straeten]
Ir. R.J. Wijntjes
Dit boek is een standaardwerk dat dateert uit 1961. De inhoud heeft nog weinig aan actualiteitswaarde ingeboet. Vandaar deze vertaling. Het boek komt op voor de stad als plek voor bewoners. Het zet zich af tegen de overdaad aan regelgeving en ontwerpgedachten die de publiciste Jane Jacobs (1916-2006) als anti-stedelijk ziet. Kortom, een warm pleidooi voor een gezonde stad, een stad waarin het goed toeven is voor de mensen die erin wonen en werken. Door te beschrijven hoe 'steden in het echte leven functioneren', toont de schrijfster aan welke planningsprincipes en vernieuwingsprincipes bevorderlijk zijn voor de stad, en welke niet. Bevat inhoudsopgave; niet voorzien van illustraties. Prettig leesbaar.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.