Meester Pompelmoes
Hans Andreus
Hans Andreus (Auteur), Joke Linders (Samensteller), Annette Fienieg (Illustrator)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Holland, 2009 |
JEUGD : VERHALEN GEEL (7-8 J.) : ANDR |
31/12/2010
'In de kinderverhalen van Hans Andreus is niets onmogelijk', schrijft Joke Linders in haar inleiding bij De laatste tovenaar. Dat maakt hem verwant met tijdgenoten als Annie M.G. Schmidt, Han G. Hoekstra, Jean Dulieu, Remco Campert en Paul Biegel, die ook allemaal wat hadden met tovenaars, gedichten en verhalen (voor kinderen). Voor deze bundel selecteerde Linders uit minder bekende boeken als En toen... (1960), Stel je voor (1957) en Grote dieren, kleine dieren (1971). De vier gedichten komen uit 'De trapeze', een reeks voor schoolgebruik uit de jaren zeventig. Elk gedicht leidt een afdeling in en zet daarmee de toon voor de verhalen.
De laatste tovenaar opent met verhalen over een pratende stoel, een eigenzinnige broek, een schilder die broden zo echt kan schilderen dat je ze kan opeten en een onzichtbare circusman. De tovenaar zelf voelt zich te oud om nog te toveren, hij voelt zich niet meer thuis in 'een wereld vol televisie en raketten.' Deze nostalgie en de milde maatschappijkritiek is ook in Andreus' andere kinderverzen te vinden en in de verhalen over de ouderwetse meester Pompelmoes.
'Slootje kijken' nodigt uit tot aandachtig kijken, waardoor je meer ziet dan je zou denken. Daarmee liep dit gedicht in zijn tijd vooruit op de kinderpoëzie van de De blauw geruite kiel-groep met Leendert Witvliet, Remco Ekkers en anderen. In deze bundel leidt het verhalen in waarin de wereld op zijn kop gezet of anders bekeken wordt: de letter A glipt uit een boek en geniet van zijn vrijheid en een straat wordt letterlijk op stelten gezet. Zo'n eigenzinnige kijk loont dus bij Andreus, van wie veel van zijn verhalen en gedichten een pleidooi inhielden voor fantasie en vindingrijkheid. 'Meneer van Dommelen' voert je binnen in de sprookjesachtige wereld van het meisje met de zilveren haren, de koning op de fiets en de vliegende schotel. Bij Andreus komt deze laatste niet zomaar uit de ruimte, maar wel van de bovenste plank uit de kast. 'De hommel die niet kon zoemen' ten slotte, is de opener voor een afdeling verhalen over allerlei dieren. Maar ook al zijn het spinnen, vissen of kikkers, net als in sprookjes hebben ze allemaal iets van mensen en wekken ze verbazing: de hommel omdat hij ratelt in plaats van te zoemen, het spinnetje omdat het de mooiste webbetjes kan weven (wat de andere spinnen 'spinnijdig' maakt) en de goudvissen omdat ze wilde kunstjes uithalen.
Zowel in de inhoud als in de verwoording voel je Andreus' speelsheid en vertelplezier. Hij speelt met herhalingen, opsommingen, meerduidigheid, klanknabootsingen, klankrijke namen en rijmpjes. Veel verhalen openen met het klassieke sprookjesbegin 'er was eens', maar al snel gaat het verhaal met de lezer op de loop: 'Er was een mannetje dat altijd maar achterna werd gezeten door een grote tovenaar. Waarom dat zo was, wist niemand.' In andere verhalen beklemtoont Andreus bij het begin het gewone, maar dat blijft niet lang zo gewoon: 'Jan Barendse was een heel gewone jongen. [...] Maar in één ding verschilde hij toch van alle anderen: hij liep op zijn handen. Hij liep niet zomaar eens een keertje op zijn handen, als een acrobatisch kunstje dat iedere jongen wel kan leren, nee, hij liep altijd op zijn handen, de hele dag door, hij kòn niet anders.'
Andreus' speelse houding en fantasie vind je ook terug in de illustraties van Annette Fienieg. Ze tekent de figuren met veel zwier. Hun beweeglijkheid en ronde vormen doen denken aan Babs van Wely, die de meeste oorspronkelijke verhalen en kindergedichten van Andreus illustreerde. Ze geeft ze echter een eigen, humoristisch accent. Daardoor vullen de illustraties de verhalen goed aan en bieden ze een verrijking voor het lezen en voorlezen. [Jan Van Coillie]
Redactie
Bundel verhalen en gedichten, gekozen en ingeleid door Joke Linders. Rond personen en voorwerpen uit het gewone leven worden met veel fantasie heldere, afgeronde verhalen verteld. Herkenbare situaties en gevoelens worden op een verrassende manier met een eigen logica aangegrepen en verwerkt, waardoor alles mogelijk en aannemelijk wordt. Veel voorwerpen leiden een eigen menselijk leven en er wordt veel getoverd, zodat vaak een sprookjesachtige vertelling ontstaat. Soms worden gevestigde meningen en gedragspatronen in de maatschappij aan de kaak gesteld of gerelativeerd. Uit de verhalen spreekt een grote verbeeldingskracht. Ze zijn eerder verschenen in bundels tussen 1957 en 1974, maar nu (ook al voor eerste druk, 1996) iets aangepast aan de eisen van de tijd en hier en daar herschreven, maar toch blijft het moeilijk voor heel jonge lezers. De verhalen zijn geïllustreerd met karikaturale, vaak grappige zwart-wittekeningen. Voorlezen vanaf ca. 8 jaar, zelf lezen vanaf ca. 10 jaar.
Lieve Raymaekers
ua/an/22 j
Elk verhaal of gedicht in de bundel 'De laatste tovenaar' heeft iets magisch: een stoel die de mensen beoordeelt die op hem gaan zitten, en eraf gooit wie hem niet bevalt; een broek die de benen die erin zitten zelf bestuurt; een vis die zelf verschrikkelijk graag vist, tot evident ongenoegen van zijn soortgenoten; een jongen die alleen op zijn handen kan lopen, ... Hans Andreus maakt al deze figuren even geloofwaardig, in de gezapige vertelstijl die hem eigen was. Joke Linders heeft ervoor gezorgd dat dit zowat vijftig jaar oude werk nog leesbaar is, door lange zinnen in te korten, herhalingen te schrappen, minder gelukkige verbindingswoorden te vervangen. Maar de gezellige ouderwetse toon blijft. En de typische humor van Hans Andreus, rustig voortkabbelend doorheen het verhaal. Verhalen die soms wel een boodschap meegeven, zoals in de jongen die op zijn handen loopt: eerst willen zijn ouders hem zo graag normaal laten lopen, en Jan wil hen zo graag een plezier doen. Het vrouwtje van de snoepwinkel waarschuwt dat ze hem kan helpen, maar enkel op een treurige manier. Ze leert hem zich zo verdrietig en bang te voelen dat het lood in z’n schoenen zakt en Jan wel op z’n voeten kan lopen. Het enthousiasme van zijn ouders hierover slaat al snel om als ze zien hoe triestig Jan door het leven sjokt. En dus geven ze Jan hun goedkeuring weer op zijn handen te lopen, of met andere woorden, zichzelf te zijn. Dit voorbeeld illustreert ook de woordkunst van Hans Andreus, die in de eerste plaats een dichter was. Door een beeldspraak letterlijk te nemen, kan hij er een heel verhaal rond bouwen. De verhalen zijn niet altijd even sterk qua plot, en daarmee blijft het niveau nét iets onder zijn meesterlijke Meester Pompelmoes boeken. Maar toch is het meer dan de moeite kinderen ook vandaag nog deze gezellige verhalen voor te schotelen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.