Beschikbaarheid en plaats in de bibliotheek
ARhus - De Munt
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
The House of Books, 2009 |
VERDIEPING 2 : DUIVELSHOEK : OVER STRIPS : 829.5 GOSC |
Besprekingen
31/12/2009
René Goscinny (1926-1977) was een humoristisch genie en een van de belangrijkste stripauteurs ooit, het lijkt ondertussen een cliché. Toch was de weg naar succes en de ontplooiing van zijn talenten voor de man verre van vanzelfsprekend. En bovendien realiseerde hij zijn hele ?uvre en roem in een relatief korte tijd, want toen hij in 1977 voortijdig stierf was hij nog maar pakweg twee decennia goed op dreef. Sorbonne-academicus Pascal Ory hijst de herinnering aan het leven en werk van een Franse reus op een gedegen en persoonlijke manier op een schild in de biografie Goscinny, bedenker van Asterix' avonturen.
Vijftig jaar geleden is het, in 1959, dat Goscinny's 'bezigheden' tot dan toe in een definitieve plooi vielen. Niet alleen werd 'Asterix' voor het eerst gepubliceerd, dat gold ook voor 'De kleine Nicolaas' en bovendien werd ook het tijdschrift 'Pilote' boven de doopvont gehouden. Ory's boek is op dat moment, net als Goscinny's leven, al voorbij halfweg. We hebben tot dan toe een man leren kennen die de herinneringen aan een heerlijke kindertijd combineert met de status van migrant. Goscinny stamt langs beide ouders af van Oost-Europese Asjkenazi-joden die hun heil zochten in Frankrijk, en later verhuisde het gezin van de kleine René naar Argentinië.
Wat uit die periode doorslaggevend zal zijn is een onbezorgde kindertijd, zoals die in 'De kleine Nicolaas' gethematiseerd wordt, en de humor van de kleine migrant met de gekke bek. En behalve een voorliefde voor oceaanstomers ook het zoeken naar een minder letterlijke bestemming. Goscinny was beginnen te tekenen en hield van onder meer Disney, maar had niet bepaald een meesterplan. Toch wijst het op enige daadkracht dat de jongeman na de dood van zijn vader (en het einde van de oorlog in het verre Europa) en zonder een uitgesproken vak of doel opnieuw emigreerde: naar New York.
En ook op die mythische plek mislukt hij, of althans, hij is nog bijlange niet op zijn bestemming. Goscinny is ongelukkig in de VS en de moeizame baantjes als tekenaar helpen daar niet bij. Hij leert er echter wel Will(iam) Elder en Harvey Kurtzman kennen, die later het legendarische magazine 'Mad' zouden oprichten. Alweer een ervaring die een bouwsteentje zou leveren voor de basis van zijn latere fenomenale verwezenlijkingen. Net zoals de ontmoetingen met een aantal Belgen: de striptekenaars Maurice de Bevere (Morris) en Joseph Gillain (Jijé), en zakenman Troisfontaines.
Hij was die man die René Goscinny opzocht (zoals vaag afgesproken) toen hij enkele jaren naar Europa terugkeerde. België was het Mekka van de stripwereld en Troisfontaines gaf met een nieuw persagentschap strips en hun makers een stevige boost. Opnieuw kreeg Goscinny een klein duwtje, want de rode draad in diens leven blijft dat alles met kleine stapjes gaat. Er is bv. opnieuw een mislukt Amerikaans avontuur in dienst van Troisfontaines. En bovendien heeft 'tekenaar' Goscinny nog altijd niet zijn ware talent ontdekt. Wel leert hij volop alle knepen van redactioneel werk en ontmoet hij Albert Uderzo en Jean-Michel Charlier.
Met de eerste maakt hij 'Hoempa Pa', een soort oer-Asterix, en in de jeugdbladen maakte hij stilaan faam als scenarist. Wanneer dan ook Morris hem bij 'Lucky Luke' betrekt, staat Goscinny's naam wel voor iets: een humorist en scenarist en bovenal een professional. Als tekenaar was hij mislukt, als scenarist gelukt, maar nu was zijn droom schrijver te worden. Biograaf Ory gaat dan diep in op de geboorte van 'De kleine Nicolaas' in diezelfde periode, midden jaren '50, en verbindt het aan de vraag naar de literaire capaciteiten van Goscinny.
In Frankrijk is, anders dan in (Nederlandstalig) België, het figuurtje uit de kinderboeken die de auteur met tekenaar Sempé maakte een begrip. (Er is in dit jubileumjaar ook een echte filmhit van gemaakt.) Het universum van een alledaagse kindertijd die door de fantasievolle ogen van de kleine Nicolaas iets wonderlijks wordt, heeft net als 'Asterix' aparte connotaties in taal en beelden. Dat kan op zich een kort bewijs zijn (in plaas van een lange analyse) van de taalkunsten van Goscinny: dat hij het Frans (maar dus ook het Nederlands en mogelijk andere talen waarin zijn werk vertaald is) heeft verrijkt met uitdrukking en termen, zoals alleen grote schrijvers dat doen.
Ory gaat hier, maar ook in het volgende hoofdstuk over Asterix wel erg beschouwend in op het talent en ?uvre van Goscinny. De hele biografie torst een beetje een academisch gewicht met ook een erg analytische benadering van Asterixinterpretaties. Dit werk is dus verre van populariserend en hier en daar niet helemaal toegankelijk. Soms mede door de typisch Franse zwier die zinnen al eens naar minder concrete bestemming meenemen. Andere moeilijkheid die ontstaat uit de Franse achtergrond van auteur en onderwerp is dat de vele namen van reeksen en stripauteurs niet noodzakelijk bij iedereen een belletje doen rinkelen. Dat vraagt van deze biografie toch wel enige voorkennis ? uiteraard vooral in het tweede deel: over het striptijdschrift 'Pilote' en het daaropvolgende blijvende succes. De liefhebber krijgt zo echter wel een brede historische en maatschappelijke achtergrond over deze cruciale periode in de strip.
Goscinny's opmerkelijke levensloop, talent en reputatie culmineert ondertussen inderdaad echt wanneer hij en kompanen Uderzo en Charlier 'Pilote' opstarten. Dat wordt nog steeds erkend als een van de grote vernieuwingsmomenten in de (Franse) strip. Het blad kent op zich al een opmerkelijke en bewogen geschiedenis. Gelanceerd samen met en een beetje op de brandstof van Asterix (deze maand verschijnt ook hiervan een jubileumalbum) wordt het een bijenkorf vol talent, waarvan Goscinny zich een bekwaam hoofdredacteur toont die veel vrijheid toelaat en talent weet te kanaliseren. Als bijna tien jaar nadien in het revolutionaire jaar 1968, hijzelf doelwit wordt van contestatie is dat een van de grote teleurstellingen in zijn leven.
Het is niet de eerste en niet de laatste. In datzelfde jaar trouwt hij, maar snel wordt zijn vrouw met kanker gediagnosticeerd. Later verzuren relaties met levenslange partners als Morris en uitgever Dargaud. De reden is steeds terug te voeren tot de strijd die Goscinny altijd heeft moeten voeren om het vak 'scenarist', dat hij op zijn eentje zowat in het leven riep, te verdedigen. Het gevecht om een behoorlijke bezoldiging en auteursrechten voert hij meestal discreet en beleefd, maar vol overtuiging. In een brief aan Morris maakt hij zich bijvoorbeeld een zeldzame keer kwaad over hun decenniaoude 1/3de-2/3de regeling. De passage is een van de interessantste en meest verhelderende, omdat we hier de man zelf aan het woord horen.
Goscinny's dood zette een tragisch orgelpunt bij al die zorgen die de goedlachse kleine migrant altijd maar met humor te lijf ging. Bij een fysieke test voor een hartonderzoek zakt hij in elkaar en omdat het zaterdag is, is er niemand om hem te reanimeren.
Pascal Ory's boek doet recht aan de bijzondere talenten en talloze verwezenlijkingen van een strippionier en --gigant. De auteur wijdt bijvoorbeeld ook nog een hoofdstuk aan een ? hier zeker ? minder bekend aspect: Goscinny was ook een pionier inzake de animatiefilm. De studio Idefix & co was een kort leven beschoren, maar had een grote historische impact op de Franse tekenfilmproductie. De auteur besluit het boek met een blik op de erfenis en de (deels) postume Franse liefde voor een migrant die net als zijn creatie een icoon van het land geworden is.
Deze biografie, waarvoor het archief-Goscinny beschikbaar werd gesteld, handhaaft in de stroom van feiten behoorlijk de centrale lijn van haar onderwerp. Spijtig dat er maar sporadisch oorspronkelijk materiaal als brieven van Goscinny zelf is opgenomen. Hoewel de ontsluiering van de basis van het talent van dat vreemde jongetje/man met zijn formele kleding, maar guitige grimas toch een beetje de insteek was, blijft het uiteindelijke raadsel intact. Goscinny bezat duidelijk geen toverdrank, maar heeft zijn werk ? het ambacht dat hij zelf creëerde ? altijd ernstig genomen en met de talloze elementen uit zijn wonderlijke leven tot een speciaal en geniaal ?uvre samengesmeed. [Wilfried Poelmans]
Karin van Wylick
René Goscinny (1926-1977) is de te vroeg gestorven bedenker van Asterix en nog een heleboel andere stripfiguren. Zijn scenario's zijn onovertroffen en met zijn dood in 1977 heeft de stripwereld een van de grootste creatieve genieën verloren. De auteur heeft de kunstenaar persoonlijk gekend. In deze biografie gaat hij diep in op de familiegeschiedenis, het gezin en de collega's van Pilote, het Franse striptijdschrift waar Goscinny als hoofdredacteur aan verbonden was. Ory is als Franse professor een bewonderaar van Goscinny, maar hij heeft helaas geen vlotte pen. Met name het van de hak op de tak springen, de vele voetnoten en het verwijzen naar details halen de kracht uit het verhaal. Wanneer de lezer het werk van Goscinny vaag kent en onvoldoende weet van de stripwereld, zal deze biografie een behoorlijke kluif zijn om doorheen te komen. Voorzien van zwart-wit- en kleurenfoto's. Geschikt voor liefhebbers en kenners van de Franse strip.
Krijg een e-mail wanneer dit item beschikbaar is
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.