Werken van zuster Hadewijch : II : proza
Jozef Vercouillie
Hadewijch (Auteur), Veerle Fraeters (Vertaler), Frank Willaert (Vertaler), Louis Peter Grijp (Muziek)
31/12/2009
Minnen is missen
Hadewijch leeft. In 2007 stelde Hans Groenewegen voor het tijdschrift 'Revolver' een dossier samen over deze 13e-eeuwse begijn, dichteres en mystica, waar vele dichters aan hebben meegewerkt. Uit de reacties (op respectievelijk een visioen, een brief en lied van Hadewijch) en uit de boeiende receptiegeschiedenis die Groenewegen daarop heeft laten volgen, blijkt dat heel wat Nederlandstalige dichters Hadewijch goed gelezen hebben en geïnspireerd werden door de virtuoze taal van de dichteres en de bevlogen liefdesreligiositeit van de mystica. Aan andere reacties valt dan weer af te lezen dat de teksten van Hadewijch misbegrepen werden doordat de context waarin ze geschreven zijn uit het oog verloren werd. Alleen daarom al is het een erg goede zaak dat er nu een uitstekende gecommentarieerde editie van haar Liederen op de markt is gebracht. Hadewijch-kenners Veerle Fraeters en Frank Willaert zijn er namelijk niet alleen in geslaagd om deze liederen ? die voorheen altijd als 'Strofische gedichten' verschenen zijn ? op een vlotte en trefzekere manier te vertalen, ze hebben ook voor een broodnodige historisering gezorgd door de liederen te laten voorafgaan door een heldere inleiding en elk lied afzonderlijk ook nog eens te voorzien van een verhelderend commentaar.
Een groot deel van die commentaar is het resultaat van naarstig opzoekingswerk: Fraeters en Willaert hebben meer nog dan hun voorgangers kunnen aantonen hoezeer de teksten die Hadewijch gelezen had, waarvan de Bijbel niet verbazingwekkend de belangrijkste was, sporen hebben nagelaten in haar poëzie. Maar minstens even boeiend is de inhoudelijke verheldering die de commentaren bieden aan de geïnteresseerde maar in het middeleeuwse religieuze denken ongeschoolde lezer. Zo benadrukken Fraeters en Willaert geheel terecht dat het extatische genot van de liefdesvereniging met God voor Hadewijch niet het belangrijkst was. Of beter: de unio mystica was wel het doel, maar het is een vergissing om te denken dat die door een streven naar opperste gelukzaligheid te bereiken is. Meer dan eens wijst Hadewijch in deze liederen medebegijnen terecht die zich met God verenigd voelen en zich voor altijd in deze genoeglijke eenheid menen te kunnen nestelen. Zo'n schlagerachtige opvatting van de liefde is Hadewijch volledig vreemd: de minne ? een moeilijk te omschrijven begrip, dat duidt op de gecompliceerde verbondenheid tussen God en mens ? moet altijd weer bevochten worden en is ? doordat een mens nu eenmaal menselijk is en alleen op begenadigde momenten de vereniging met God ervaart ? nooit voltooid. Wat 'de vreemde', de buitenstaander in de mystieke minnekunst niet beseft, is dat je, naarmate je op een hoger niveau geraakt in de school van de minne, des te pijnlijker ervaart hoe diep haar afgrond is: "Dats den vremden oncont / Soe si de zale hogher begaren / soe diepere wielt de gront." (Lied 13)
Als je de 'hoghe minne' wil bereiken, moet je dus ook de verlorenheid trotseren waarin ze je voortdurend terugwerpt. Maar die onophoudelijke en harde strijd ? die Hadewijch o.a. uitdrukt middels een mooi geïntegreerde riddermetaforiek ? is uiteindelijk de moeite waard, want "dat ghebreken van dien ghebrukene [het genieten] dat es dat suetste ghebruken" (Zestiende Brief). De ontbering van de minne is voor de Godservaring noodzakelijk; het ghebreken maakt op een wezenlijke manier deel uit van de minne en moet in weerwil van alle ellende die ermee gepaard gaat, met "fiere moet" bejaht worden.
Het is niet toevallig dat de twee citaten die ik zopas heb aangehaald, allebei opvallen door de paradoxaliteit die erin vervat zit. Een deel van de aantrekkingskracht die Hadewijchs verzen nog steeds uitoefenen op de lezer in het begin van de 21e eeuw, ligt in de krachtige, vindingrijke en met veel brille geformuleerde paradoxen waarmee de dichteres het geweld van de minne onder woorden probeert te brengen. Ik kan het niet laten om hier ter verdere illustratie met nog een ander voorbeeld op de proppen te komen:
Ghewout van minnen, die al verwint,
die es te verstane onghehoert,
ende bi in dole, verre bekent,
ende een vrede die alle vreden stoert,
(Lied 31)
In de vertaling van Fraeters en Willaert, die niet literair wil zijn maar in al haar letterlijkheid dikwijls toch een deel van Hadewijchs taalgevoel bewaart, luidt dat:
De onoverwinnelijke macht van minne
is onmogelijk te begrijpen;
ze is nabij als we verdwalen, ver weg als we haar ontwaren,
en ze is een vrede die elke vrede verstoort,
Naast de gewaagde paradoxen, die het onvermogen van de ratio om de macht van de minne werkelijk te begrijpen een loer proberen te draaien, zijn het vooral de vele herhalingen en variaties die de overweldigende minne-ervaring moeten evoceren. Frank Willaert is zo vlijtig en geduldig geweest om uit te rekenen dat het woord minne in de 45 liedteksten maar liefst 987 keer voorkomt. Die ongebreidelde herhalingen werkten voor de oningewijde Hadewijch-lezer die ik was in het begin storend, maar na een tijd merkte ik hoe creatief en ingenieus ze met die repetitiviteit omging. Op een bepaald moment weet ze die zelfs in te zetten om haar al te gemakzuchtige vriendinnen, die zich onafscheidelijk met hun Goddelijke lief verbonden wanen, eens flink te kakken te zetten:
Maar daer lief met lieven so vaste gheraect
dat lief van lieven lief niet en mach,
ende lief met lieve soe lief doresmaect
dat lief levet lief op lieves sach --
ende redene dan doet wederslach
ende toent daer onghewassenheit inne,
waer redene ye ghelieve oneffene wach,
daer wert ye seerst ghequetst de minne.
Ay, te swaer es daer de slagh,
Daer lief men lief dan lief al kinne.
(Lied 25)
In vertaling:
Maar wanneer lief met lief zo verbonden raakt
dat lief van het lieve lief niet meer kan scheiden,
en lief met liefde zijn lief zo intens smaakt
dat lief in vertrouwen op zijn lief leeft van zijn lief --
en als rede dán een tegenaanval inzet
en daarin de onvolwassenheid laat zien,
waarbij rede de geliefden altijd weer als ongelijk afweegt,
dán wordt de minne steeds het meest gekwetst.
Ach, te zwaar is dan die slag,
wanneer lief zijn lief als heel wat minder lief ervaart.
Uit dit citaat moge niet alleen blijken dat Hadewijch niet terugschrok voor een beetje spot, ze komt er ook uit naar voren als een best wel harde tante, die in de liefde geen sentimentaliteit, schijnheiligheid, slapte of naïviteit gedoogt. Want laat daar geen misverstand over bestaan: de liederen van Hadewijch getuigen nergens van het lauwe bloed dat men vandaag misschien met een begijntje associeert. Hoe muzikaal, beheerst en verfijnd geschreven ook, deze liedteksten zijn behoorlijk combattief. Het zijn de gedichten van een "[h]oogmogende minnares die het hart stelt / op de raptus die iedere vrede verstoort." ? zoals Jacques Hamelink het, alluderend op het net geciteerde vers, in een van zijn 'Antistrofen aan Hadewijch' verwoordt. Of om het met nog een andere Nederlandse dichter te zeggen die de gedichten van Hadewijch kende en waardeerde: deze liederen zijn als het ware "een storm van driftig bidden" (Lucebert).
Al slaat dat stormende en driftige eerder op de inhoud dan op de vorm. Hadewijchs verzen zijn ondanks hun inhoudelijke turbulentie bijna altijd van een uitgewogen en beheerste muzikaliteit. Hoe mooi de woorden hier op hun juiste plaats zijn gezet en hoezeer de klanken de betekenis van de woorden kracht bij zetten, kan je nu ook horen op de vier cd's die aan het boek zijn toegevoegd. Musicoloog Louis Grijp weet in zijn bijdrage heel geloofwaardig te maken dat de gedichten van Hadewijch oorspronkelijk voor bestaande melodieën geconcipieerd werden (voor 19 liederen werd, voor de een al met meer zekerheid dan de andere, een melodie gevonden), maar de gezongen liederen lijken hiervan op zich al een bevestiging, zo natuurlijk zijn woorden en noten aan elkaar gesmeed. De gedichten waarvoor geen melodie gevonden werd, worden overigens op een adequate manier voorgedragen door Fraeters en Willaert zelf.
Ook voor de rest is deze uitgave voortreffelijk. Een pluim verdient zeker ook de vormgever, die erin geslaagd is een hele hoop heterogeen tekstmateriaal elegant en evenwichtig op het blad te krijgen. Daarnaast was het een goede zet om de commentaren een andere kleur te geven, en ook het subtiele verschil in letter tussen vertaling en origineel wijst op de zorgvuldigheid en overdachtheid waarmee dit boek gemaakt is. Om toch een paar futiele opmerkingen te maken: bij lectuur van het hele boek werkt het storend dat in de commentaren dezelfde uitleg dikwijls terugkeert (al houdt de verantwoording van de editeurs steek dat mensen (leraren bv.) met elk lied afzonderlijk aan de slag moeten kunnen gaan). En het is ook wat ongemakkelijk dat je de bij het boek horende cd's nog moeilijk aan de daartoe bestemde schuimpjes vastgehaakt krijgt eenmaal je ze eruit hebt gehaald. Maar je ziet: alleen detailkritiek, die er ook de ongelovigste hond niet van mag weerhouden om deze weergaloze incantaties van een door God gekwelde en ? wie weet ? beminde dichteres in huis te halen. [Koen Van Baelen]
Dr. R.L.J. Bromberg
Dit is het eerste deel van wat Hadewijchs Verzameld werk gaat worden. De Visoenen en Brieven zullen in 2010 en 2011 verschijnen. Anders dan de twee delen van Het boek der Liederen door Herman Vekeman uit 2005*, dat ook alle 45 gedichten (op handschrift C gebaseerd) met vertaling bevat, en waar de nadruk ligt op het mystieke gehalte, benadrukt deze op handschrift A gebaseerde uitgave van Frank Willaert (1952) en Veerle Fraeters (1963), resp. hoogleraar en docente aan de Antwerpse Universiteit, de verwantschap met het hoofse minnelied en het liedkarakter van de gedichten. Louis Peter Grijp (1954), bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, wist van 19 ervan de melodieën te achterhalen, die in het boek worden weergegeven en becommentarieerd. Aan de gedichten gaat een uitvoerige en heldere inleiding vooraf over Hadewijch en haar wereld en over haar liederen. In de zij- en ondermarge van elk gedicht staat in rood een doorlopend commentaar op inhoud en structuur als een soort glossen. Het geheel wordt besloten met een bibliografie van edities, vertalingen en studies alsmede een register. Op 4 cd's staan alle liederen, gezongen of voorgedragen. Een sublieme uitgave.