Er was eens een Waseens
Bregje Boonstra
Bregje Boonstra (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Querido, 2009 |
VERDIEPING 2 : BABILLE : TAAL EN VERHAAL INFO (ORANJE) : TAAL - OVER JEUGDL
Schrijvers |
31/12/2009
Al lang had Bregje Boonstra deze 'mooite' in het oog, de acht jeugdauteurs die ze in dit boek portretteert en als het kruim beschouwt van de vele hoogvliegers die de afgelopen drie decennia in de Nederlandse jeugdliteratuur werden uitgebracht. Dat hoogtij laat ze beginnen bij het eerste boek over Madelief van Guus Kuijer (Met de poppen gooien, 1975), al schreven andere geportretteerde auteurs als Paul Biegel en Wim Hofman al eerder opmerkelijke werken. Dertig jaar lang verscheen het ene na het andere meesterwerk, met enkele markante momenten medio jaren '80 (Els Pelgroms Kleine Sofie en Lange Wapper, Annetje Lie in het holst van de nacht van Imme Dros en de eerste verhalenbundel van Toon Tellegen, Er ging geen dag voorbij) en '90 (Peter van Gestels Mariken en van Joke Leeuwens Iep!). Het einde van het hoogtij is minder duidelijk: komt die met de dood van Paul Biegel (2006), het afsluiten van haar eigen carrière als recensent (2004), of het feit dat alle acht auteurs intussen de Theo Thijssen-prijs hebben ontvangen? Of is het "jeugdliteraire gouden eeuwtje" toch nog niet helemaal over, nu Joke van Leeuwen, Peter van Gestel en Toon Tellegen knappe boeken blijven uitbrengen, en er beloftevolle nieuwe namen (Boonstra haalt Benny Lindelauf en Marjolein Hof aan) blijven opduiken?
Dat het hoogtij in Nederland voorbij is, staat voor Boonstra anders wel vast: "samen met de algemene nivellering in de wereld van boek, theater en televisie heeft de Pottergekte geleid tot kopieergedrag en een versnelde vercommercialisering van het kinderboek, die zich uit in top tienen, fanclubs, merchandising, websites en hysterie". Boonstra's klacht over de tanende aandacht voor literaire kwaliteit en jeugdliteratuur in het algemeen verschilt nauwelijks van die van andere betrokkenen, zoals door Karin Kustermans hierna uiteengezet.
Bregje Boonstra (geb. 1943) is een van de belangrijkste recensenten van jeugdliteratuur in Nederland. Twintig jaar lang besprak ze jeugdboeken, eerst in 'NRC Handelsblad' (een aantal kritieken daaruit werden verzameld in Een iets te hoge toonbank, Bekadidact, 1994), daarna in 'De Groene Amsterdammer'. Met haar uitgesproken keuze voor literaire kwaliteit en vorm zette ze vaak en nog steeds kwaad bloed. Sinds 2004 is ze geen recensente meer en schrijft ze beschouwende teksten en overzichtswerken. Met Wat een mooite! maakt ze een balans op van dat kwarteeuw kritisch beoordelen, in acht boeiende portretten die combinaties zijn van interviews, biografie en analyse. Ze integreert veel van haar vroegere teksten en de portretten van Biegel, Dros en Hofman verschenen eerder als uitgave bij tentoonstellingen.
Wat een geluk voor een recensent, om met zo'n euforisch getiteld werk te kunnen afsluiten (dat vreemde woord 'mooite' ontleende ze aan Biegels Nachtverhaal). Het valt niet toevallig samen met het pensioen van redacteur Jacques Dohmen van Querido, een moment dat door velen als meer dan het afsluiten van een individuele carrière wordt ervaren. Als je de afscheidsinterviews leest met Dohmen (zie o.m. De Leeswelp 2009, nr. 4, p. 148) valt de gelijkenis in vertoog op met de inleiding tot Wat een mooite! Het hoge Querido-gehalte van dat boek valt niet te ontkennen, met de verdediging van literaire kwaliteit in het jeugdboek, en nog meer met het feit dat op Biegel na alle geportretteerde auteurs bij Querido worden uitgegeven. Zoals Dohmen het zegt, de "gouden eeuw van het Nederlandse kinderboek" was echt wel "één grote wisselwerking" tussen literair ingestelde auteurs, recensenten en uitgever.
Het samenvallen van boek en Dohmens pensioen wordt overigens onderstreept door een gelimiteerde uitgave van Boonstra over Dohmen (Een manier van leven). Op de cover zien we Dohmen in zijn eentje op een stoeltje aan een carrousel, afscheid zwaaiend. De coverillustraties van beide boeken zijn van Eliane Duvekot, maar de idee van een carrousel werd ooit door Dohmen zelf geopperd in een toespraak over de bloei van de Nederlandse jeugdliteratuur. Op het voorplat van Wat een mooite! hangen de acht jeugdauteurs ook aan een carrousel. Er is wel nog een stoeltje vrij. Is dat een voorbehouden plek voor Dohmen, of suggereert Boonstra daarmee dat ze openstaat voor aanvullingen bij haar persoonlijke canon? In haar inleiding laat ze nog enkele namen vallen die het net niet gehaald hebben, wegens te jong, te beperkt of te licht.
Canonvorming is essentieel voor Boonstra, niet alleen vanuit de aard van de literatuurkritiek, maar ook om pedagogische redenen: "Mijns inziens is het uitlichten (én in druk houden!) van wat een klassieke status verdient van niet te onderschatten belang. Het al dan niet opbloeien van de liefde voor het lezen is immers voor een belangrijk deel afhankelijk van uitwisseling tussen generaties, van het doorgeven wat ooit dierbaar was." Aan die canonvorming doet zij al heel haar carrière. Het is een terechte activiteit van een recensente en degene die vindt dat in Wat een mooite! alweer die auteurs opgenomen worden die overal aan bod komen en met prijzen overladen worden, verpersoonlijkt de huidige been there, done that-mentaliteit in letterland die niet wil stilstaan bij schoonheid en verdieping, maar liever steeds nieuwe gezichten en sensaties aanschouwt. Boonstra gaat onverstoorbaar voor verdieping. Vijftien jaar geleden schreef ze al een ander belangwekkend overzicht van het eerste decennium van die 'Gouden Tijd' van de Nederlandse jeugdliteratuur, in het artikel 'Er was eens een Waseens. De jeugdliteratuur' (in Nicolaas Matsier (red.): Het literaire klimaat 1986-1992, De Bezige Bij, 1993, ook op www.dbnl.org). Dat overzichtsartikel was scherper van toon dan haar recente boek omdat ze daar het kaf van het koren wou scheiden, en ze nu enkel het koren belicht. Veel heeft ze aan haar mening niet moeten veranderen. Toen al prees ze de constante kwaliteit van Paul Biegel en Wim Hofman, de grootse boeken die Els Pelgrom in de jaren '80 publiceerde, en het bijzondere geluid van Toon Tellegen. Imme Dros beschouwde zij als exemplarisch voor de vernieuwing in het jeugdboek ? de aandacht voor taal, humor, psychologische inleving en sterke dialogen. Peter van Gestel was toen nog een "goede tweede stem", maar is nadien helemaal op het voorplan gekomen. Guus Kuijer en Joke Van Leeuwen leken haar in 1993 wat vast te zitten, de ene in een cynische gelatenheid over het kinderboek, de ander uit balans tussen woord en beeld, maar in 2008 kan ze niet anders dan vaststellen dat het belangrijkste werk van deze twee auteurs nog moest komen.
Gelijk gebleven tussen 1993 en 2008 is haar argumentatie voor literaire kwaliteit. Anno 1993 omschreef ze het nieuwe Nederlandse jeugdboek als "een terrein waar ruimte is voor de taal zelf, die dan ook niet meer uitsluitend gezien wordt als voertuig voor een hoger doel." In 2008 luidt het kernachtiger: "Voor mooite zijn lef en oorspronkelijkheid in taal en denken nodig". Imme Dros gold in 1993 als exemplarisch, en in Wat een mooite! komt het portret van Dros naar voren als het meest gebalde en overtuigende. Net als in de andere portretten begint Boonstra met een kenmerkend voorbeeld uit het werk. Voor Dros is dat de slotzin uit Ongelukkig verliefd, een prachtige periode over de zee, reizen en thuiskomen. Daarna laat ze de auteur zelf haar/zijn leven vertellen, biedt ze een overzicht van het oeuvre, licht ze er de belangrijkste cesuren en werken uit, en behandelt ze ten slotte cruciale vragen rond taalbehandeling, kindbeeld, de keuze voor jeugdliteratuur en de waardering ervan. In het portret van Dros zijn al deze kwesties net iets steviger en duidelijker geargumenteerd dan in de andere portretten, wat ook wel te maken heeft met de uitgesproken meningen van Dros zelf. Het moge wel duidelijk zijn dat de andere portretten eveneens goed in elkaar zitten. Alleen bij het moeilijk citeerbare werk van Wim Hofman en Peter van Gestel krijgen we iets minder 'bewijsmateriaal' van de literaire kwaliteit en moet de lezer vertrouwen op de autoriteit van de auteur.
Essentieel is dat Boonstra overtuigend aantoont dat er bij alle acht schrijvers geen sprake is van een moeilijk oeuvre dat onneembare barrières zou presenteren voor kinderen. De taal kan experimenteel zijn, de onderwerpen ongebruikelijk, de narratieve gelaagdheid complex, maar steeds is het boek toegankelijk. Wel wordt verwacht dat het kind omhoog reikt, en ook Boonstra citeert instemmend Paul Biegel: "de aard van het kind is niet het klein zijn, maar het groot worden". Omwille van het lef van de auteurs worden de grenzen van jeugdliteratuur soms wel flink verschoven richting literatuur voor volwassenen.
In 1993 gebruikte Boonstra Jacq Vogelaars term "literatuur van de verwondering" als afsluiter voor haar beschouwing over vernieuwing in de jeugdliteratuur. Anno 2008 hanteert ze die term niet meer, maar gewaagt ze van "onaangepastheid" als noemer voor de acht geportretteerde schrijvers (in 1993 gebruikte ze die term enkel voor Joke van Leeuwen). Het is voor haar meteen ook het antwoord op de hersenbreker hoe volwassenen geslaagde jeugdboeken kunnen schrijven (en beoordelen). Onaangepastheid ziet ze in "verzet tegen de 'mevrouwen- en menerenmentaliteit, afkeer van gewichtigdoenerij, moeilijke woorden en grote gebaren, de behoefte om langs een eigen en niet voor de hand liggend schrijverspad te wandelen". De keuze voor jeugdliteratuur ligt voor de acht geportretteerden enerzijds besloten in hun jeugd (beslissende momenten die hun persoonlijke 'onaangepastheid' in de volwassen wereld verklaren), anderzijds in het vinden van een geschikte literaire toon. "Ze schrijven over wat hun hoofd en hart beroert en trekken zich niets aan van het in kinderboekenland algemeen geldende pakket van eisen, waarvan het treurige is dat kinderen vaak niet eens de kans krijgen om iets anders te willen. Onuitroeibaar is het misverstand dat alle lezers hetzelfde zouden willen, uitsluitend en alleen omdat ze kind zijn". Het lijkt paradoxaal maar literaire kwaliteit, die enige moeite kost, leidt uiteindelijk tot vrijheid van de lezer, van het kind. [Chris Bulcaen]
W. van der Pennen-Schleicher
Bregje Boonstra schreef jarenlang over kinder- en jeugdliteratuur in onder meer NRC Handelsblad en de Groene Amsterdammer. Zij presenteert hier acht portretten van jeugdauteurs uit 'de Gouden Eeuw' van de jeugdliteratuur, de laatste twee decennia van de vorige eeuw, die een 'concentratie van literaire hoogtepunten' bood: Paul Biegel, Imme Dros, Wim Hofman, Peter van Gestel, Els Pelgrom, Guus Kuijer, Joke van Leeuwen en Toon Tellegen. Volgens Boonstra heeft hun werk haar als criticus het meest geraakt; bovendien kregen zij allen de Theo Thijssenprijs. Het zijn acht fraaie schrijversportretten geworden, geschreven op basis van interviews met de auteurs en herlezing van hun werk. Drie van de acht portretten (Biegel, Hofman en Dros) zijn eerder gepubliceerd en afkomstig uit speciale uitgaven bij tentoonstellingen in het Kinderboekenmuseum. De portretten gaan vergezeld van portretfoto's en illustraties uit hun eigen werk; ze zijn uitgevoerd in zwart-wit. Achterin bibliografieën van de besproken auteurs en een illustratieverantwoording. Een interessant, verzorgd uitgegeven boek voor een ieder, die belangstelt in jeugdliteratuur.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.