De Belgische ontwikkelingssamenwerking
Patrick Develtere
Patrick Develtere (Auteur)
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
2 items aanwezig |
Davidsfonds, 2009 |
ontwikkelingssamenwerking 11.INS |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Davidsfonds, 2009 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 354.7 DEVE |
31/12/2009
In 2010 zullen een flink aantal Afrikaanse oud-kolonies de vijftigste verjaardag van hun onafhankelijkheid vieren. Hoewel een handvol staten reeds voordien hun vrijheid hadden verworven, betekende het mythische jaar 1960 het begin van een grote dekoloniseringsgolf op het continent. Het daaropvolgende jaar werd ook 'onze' Congo onafhankelijk, en de door België via VN-voogdijschap beheerde kolonie Ruanda-Urundi werd in 1962 onafhankelijk onder de vorm van de nieuwe staten Rwanda en Burundi.
Deze periode markeerde eveneens het begin van de ontwikkelingshulp zoals we die nu kennen. Nationale en internationale instellingen werden gebracht, die zich specifiek met de ontwikkeling van Afrikaanse en andere economisch zwakkere landen moesten bezighouden. Westerse landen waren weliswaar reeds voordien actief in hun kolonies om de armoede en het leed van de inlanders te verlichten, de zgn. white man's burden, maar meer dan een doekje voor het bloeden als gevolg van de koloniale exploitatie was dit meestal niet.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog, waarin ook vanuit de kolonies vaak belangrijke offers werden gebracht, zou de wereld aanzienlijk veranderen. De instellingen die in de nasleep daarvan werden opgericht, zouden de ontwikkelingssamenwerking tot op de dag van vandaag gaan domineren. Zo hebben we de Verenigde Naties en haar tientallen gespecialiseerde hulporganisaties. Reeds bij de oprichting van de VN werd gewag gemaakt van de verantwoordelijkheid om de internationale gemeenschap in te zetten "for the promotion of the economic and social advancement of all people". En even daarvoor, in 1944, werd in het Amerikaanse Bretton Woods de Wereldbank en het Internationaal Muntfonds (IMF) opgericht, instrumenten die de basis moesten leggen voor een nieuwe internationale orde, en sindsdien een niet te onderschatten rol hebben gespeeld voor wat de economische ontwikkeling (of gebrek daaraan) van de zgn. ontwikkelingslanden betreft.
In het verdrag van Rome dat in 1958 de Europese Economische Gemeenschap (EEG) vormde, werden expliciete bepalingen opgenomen over de relatie van de EEG met de kolonies van haar lidstaten. De instelling die werd opgericht in het kader van het Amerikaanse Marshallplan voor de heropbouw van Europa, werd in deze periode getransformeerd tot de OESO: de organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Dit vormde dan ook de eerste aanzet tot institutionalisering van de ontwikkelingshulp. Het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO is tot op vandaag het belangrijkste coördinerende orgaan van de westerse donorgemeenschap. Tussen 1960 en 2007 gaven de DAC-leden zo'n 2.821 miljard dollar uit aan ontwikkelingshulp. Andere donoren legden hier en daar nog wat bij, wat ons voor deze periode tot de astronomische som van 3.000 miljard dollar brengt. Dat geld heeft heel wat verwezenlijkt, denken we maar aan de uitroeiing van pokken en polio, en het feit dat zonder buitenlandse hulp vele miljoenen armen geen toegang zouden hebben tot betaalbare gezondheidszorg, onderwijs, en zelfs drinkbaar water. Afrika, waar het grootste deel van deze gelden voor was bestemd, is in de ogen van de publieke opinie, ondanks enkele succesverhalen, echter nog steeds een continent waar honger, armoede en oorlog heersen. Is al dat geld dan wel juist besteed? Helpt onze hulp werkelijk, of zijn het vooral wij die hiermee ons voordeel hebben gedaan? En anderzijds, worden we niet te zeer verblind door dat astronomische cijfer? Houden we wel voldoende rekening met de grote tijdsspanne waarin dit bedrag is uitgegeven, met de enorme grootte van het Afrikaanse continent en de problemen waarmee het wordt geconfronteerd? Zijn we wel zo genereus als we denken? Gemiddeld geven we in de rijke landen immers maar de waarde van één kop koffie per persoon per week aan ontwikkelingshulp, veel minder dan dat we pakweg uitgeven aan voedsel voor onze huisdieren...
De laatste jaren zijn er, vnl. in het Engelse taalgebied, een resem boeken verschenen die deze fundamentele vragen stellen. De auteurs hiervan verdedigen uiteenlopende stellingen. Zo zijn er diegenen die vinden dat de ontwikkelingshulp zoals we die nu kennen duidelijk heeft gefaald, en dit omdat ze ofwel niets hebben veranderd aan de fundamentele problematiek van uitbuiting in het kapitalistische systeem, of net omdat ze dat kapitalisme al te zeer hebben beperkt, de vrije markt haar werk niet hebben laten doen, en landen te veel afhankelijk hebben gemaakt van buitenlandse steun. Anderen zijn dan weer van mening dat we momenteel op een punt staan waarin we heel snel (binnen één generatie, aldus de prominente Amerikaanse econoom Jeffrey Sachs) de ergste armoede kunnen uitroeien door een radicale verhoging van ontwikkelingsbudgetten, gecombineerd met betere planning en strategie. De meningen zijn met andere woorden uiterst verdeeld, hetgeen niet bepaald wordt geholpen door het feit dat we nog steeds geen algemeen aanvaarde definitie hebben van wat ontwikkelingssamenwerking juist inhoudt.
Patrick Develtere, professor aan de KU Leuven en reeds 25 jaar actief in de ontwikkelingssamenwerking, schreef De vrije markt van de ontwikkelingssamenwerking precies met deze vragen voor ogen. Develtere pretendeert niet de waarheid in pacht te hebben, en wil de lezer vnl. een geïnformeerd beeld schetsen van wat ontwikkelingssamenwerking allemaal kan inhouden, en hoe dat nu concreet in zijn werk gaat. Hij bespreekt uitvoerig, en vergezeld van talloze grafieken en korte voorbeelden, de evolutie en verwezenlijkingen van de ontwikkelingssamenwerking, de rol van de Europese Unie en de VN-instellingen als grote donors, zonder evenwel fouten en mislukkingen (zoals de 'witte olifanten') uit het oog te verliezen. Develtere is van mening dat we vandaag op een keerpunt zijn aanbeland, waarbij de internationalisering van de ontwikkelingssamenwerking misschien wel op haar hoogtepunt staat. Nieuwe donors melden zich aan, en iedereen onderschrijft de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, dé ontwikkelingsagenda die ons naar 2015 moet gidsen. Behalve op de internationalisering, wijst Develtere eveneens op de toenemende vermaatschappelijking van de ontwikkelingssamenwerking. Naast de traditionele specialisten zijn de laatste jaren ook talloze nieuwe actoren op het veld gekomen, zoals stichtingen, bedrijven, scholen, lokale clubs en verenigingen. Zij lijken zich niet al te veel te bekommeren om wat de specialisten zeggen en doen, maar willen hun eigen plannen en ideeën in de praktijk brengen. Deze 'vierde pijler', naast de drie traditionele pijlers (resp. de bilaterale ontwikkelingssamenwerking, de internationale instellingen, en de gespecialiseerde ngo's) heeft de sector danig in beroering gebracht. Enerzijds brachten ze nieuwe inzichten aan, maar anderzijds leken ze soms ook op een zootje ongeregeld dat maar wat aanmoddert om 'goed te doen'. Develtere beschrijft deze fragmentatie, waarin steeds meer spelers concurreren voor dezelfde budgetten, als de toenemende vermarkting van de ontwikkelingssamenwerking. De vraag die openligt, is of dit een positieve evolutie is die leidt tot goede, en betere resultaten voor de ontwikkelingslanden. Het totale gebrek aan controle en overeengekomen standaarden zorgt er immers voor dat iedereen zich voor ontwikkelingssamenwerker kan uitgeven, hetgeen de kwaliteit bezwaarlijk ten goede kan komen. In dergelijke omstandigheden pleit Develtere er dan ook terecht voor dat ontwikkelingsspecialisten dringend werk zouden maken van de definiëring van goede ontwikkelingssamenwerking. Nu de gemeenschap van de ontwikkelingssamenwerking steeds diverser en competitiever wordt, is het immers van groot belang dat de beperkte budgetten zo optimaal mogelijk worden benut.
Eenzelfde thematiek wordt aangeboord door de Nederlandse journaliste Linda Polman, ditmaal met betrekking tot de humanitaire of noodhulp. In tegenstelling tot Develtere, die vooral een genuanceerd overzicht van de ontwikkelingssamenwerking in het algemeen wil schetsen zonder daarbij al te hard te oordelen, gaat Polman overtuigd in de aanval om mistoestanden aan te klagen. In De crisiskaravaan gaat ze achter de schermen van wat ze de noodhulpindustrie noemt. Het boek schetst een bijzonder ontnuchterend beeld van wat eigenlijk het nobelste aller beroepen zou moeten zijn: het verlenen van humanitaire hulp aan mensen in hoge nood. Kernthema van het boek is het aloude dilemma dat pioniers zoals Henri Dunant en Florence Nightingale reeds verdeelde: moeten humanitairen te allen tijde neutraal blijven? Wat moeten hulpverleners doen als strijdende partijen de hulp voor zichzelf en tegen hun vijand gebruiken en zo oorlogen en leed verlengen? Is het dan wreder om te blijven of om te vertrekken? Polman beschrijft hoe humanitaire hulp (voedsel, infrastructuur, gezondheidszorg) in verschillende gevallen ernstig werd misbruikt door de strijdende partijen: de Hutu extremisten die vanuit vluchtelingenkampen in Oost-Congo (DRC) dankzij de overvloedige humanitaire hulp hun uitroeiingscampagne tegen de Tutsi konden voortzetten, het misbruiken van humanitaire hulp door de leiders van Biafra in de jaren '60 om de uitzichtloze 'onafhankelijkheidsoorlog' tegen Nigeria kunstmatig te verlengen, de Ethiopische regering, die in een bloedige strijd verwikkeld met de opstandige noordelijke provincie Eritrea en Tigray, bewust een hongersnood uitlokte om de bevolking te laten deporteren, betaald en uitgevoerd door westerse hulpverleners, o.a. via Bob Geldofs Live Aid concerten voor de slachtoffers van de droogte. Wanneer hulporganisaties weigerden om aan deze praktijken deel te nemen en vertrokken, stonden er simpelweg tientallen anderen klaar om die leegte op te vullen. Nee zeggen is wel degelijk een optie, stelt Polman: er worden immers dagelijks tientallen crisissen genegeerd omdat ze niet mediageniek genoeg zijn, en geen donor darlings maar donorwezen zijn.
Net zoals Develtere al aangaf, wijst ook Polman op de intense versplintering van de hulpindustrie (iedereen wil een deel van de koek) die leidt tot contra-productieve profileringsdrang, waarbij het gebrek aan gezamenlijkheid ervoor zorgt dat hulpverleners tegen elkaar worden uitgespeeld. In die zin is de vrije markt van de ontwikkelingssamenwerking, en de noodhulp in het bijzonder, al even pervers als die andere, wanneer die niet voldoende aan controles en restricties wordt onderworpen. [Steven Van Bockstael]
Redactie Vlabin-VBC
Patrick Develtere is al 25 jaar actief in de ontwikkelingssamenwerking en doceert over ontwikkelingslanden en -samenwerking aan de KU Leuven. Met dit boek wil hij een beeld schetsen van wat ontwikkelingssamenwerking allemaal kan inhouden. Develtere gaat uitvoerig in op de evolutie en verwezenlijkingen van de ontwikkelingssamenwerking, zonder daarbij fouten en mislukkingen uit het oog te verliezen. De aandacht gaat onder meer uit naar de drie traditionele pijlers (de bilaterale ontwikkelingssamenwerking, de internationale instellingen en de gespecialiseerde NGO's), en naar de opkomst van de zogenoemde 'vierde' pijler (stichtingen, bedrijven, scholen, verenigingen). Develtere besteedt ook veel aandacht aan de huidige fragmentatie en vermarkting van de ontwikkelingssamenwerking en pleit er terecht voor dat specialisten werk moeten maken van een definiëring van goede ontwikkelingssamenwerking. Een bijzonder degelijk en kritisch overzichtswerk, dat wordt ondersteund met een aantal grafieken, kaders met aanvullende informatie, eindnoten, een bibliografie, een lijst met afkortingen en een glossarium.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.