Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Leonard Nolens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2008 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NOLE |
Paul Demets
em/ov/26 n
Terwijl Bres, de bundel van Leonard Nolens die in het voorjaar met de VSB-poëzieprijs bekroond werd, de biografie van een tijdperk was, is Woestijnkunde de biografie van de persoonlijke tijd van de dichter. Maar is het persoonlijke in poëzie niet altijd een vorm van vertekening? Een persona, een masker. Wellicht niet toevallig opent deze bundel met een gedicht dat 'De regisseur' is getiteld en waarin Nolens verduidelijkt dat poëzie schrijven voor hem een vorm van persoonlijke geschiedschrijving is: "En jij en ik en wij, hoe moet men nu verder,/ Hoe moeten wij verder met al mijn maskers van moeder en vader".
Schrijven is in deze bundel een vorm van herstel, een poging om het leven van de ik-figuur op dit moment te recupereren aan de hand van prachtige verwijzingen naar de jeugdjaren en van monumenten in poëzie voor de ouders. Maar Nolens is zich bewust van het onmogelijke van die herstelarbeid en drukt dat uit in een van zijn typische paradoxen, die het 'ja' van het 'nee' niet scheiden, om naar de onmogelijke herstelarbeid van de Roemeense dichter Paul Celan te verwijzen: "Geen afkomst is gekist. Mijn naam ligt in de bloemen/ Te verwelken op hun steen en hij verzwijgt mijn naam.// Dagelijks dertig jaar heb ik de plek niet meer bezocht/ Waar ik ben blijven staan. Ik kan er niet meer vandaan."
Verder in de bundel lezen we, opnieuw met een verwijzing naar theater, waar het Nolens ook om te doen is: een gesprek op papier aangaan met dode auteurs, maar net zogoed met vrienden en met de lezer, tot het moment waarop hij sterft: "Ik hoop dat er nog zijn die willen praten/ Met het lastige portret dat ik hier was,/ Een mens die zijn afwezigheid ensceneert." Nolens heeft genoeg aan de woestijn van zijn eigen existentie. Hij moet zich de werkelijkheid van televisie en politiek niet in schrijven, want het is al een strijd om met zijn eigen ik te overleven.
Deze bundel lijkt wel een nieuw dagboekdeel te vervangen. En dat is goed, want de gedichten in Woestijnkunde spreken zich subtieler en indringender uit dan wat proza vermag. Heel veel over de liefde, die moeilijk kan zijn, maar noodzakelijk is ("Wij moeten ons traag en doordacht aan elkaar vergrijpen,/ Wij hebben geen ander verstand om elkaar te begrijpen// Dan klinkende honger,/ De kus die ons masker doorboort.") en de wonde van de geboorte stelpt: "Pas toen ik iemand tegenkwam die jij zei, jij zei, jij,// Zo'n jij als een wijsje van voor mijn geboorte,/ Zo'n zangerig zeurende geur op een dag zonder dag,/ Pas toen wist ik wat aan te vangen met mijn leven van ons."
Querido, 85 p., 17,95 euro.
Luuk Gruwez
ua/an/16 j
Nolens wil baas zijn van zijn eigen
bestaan,
cultiveert zijn positie als einzelgänger
Voor Nolens zijn schrijven en leven synoniem. Hoewel je zo'n overtuiging in een bovenmatig ironische tijd kunt afwijzen als een romantische vergissing, dient gezegd dat de dichter in Woestijnkunde opnieuw op een briljante manier meester is van zijn idioom. Hij legt de lat heel hoog, zelfs als hij daardoor op zijn bek dreigt te gaan. Niet onaannemelijk: hij staat er namelijk om bekend een loden ernst te torsen. Dat woorden noodzakelijk dienen te zijn, is een adagium dat in zijn poëzie à volonté weerklinkt: babbelen en dichten zijn nu eenmaal tegengesteld aan elkaar. Zijn gebektheid is daarbij herkenbaar, inclusief zijn tics die, zelfs als ze irriteren, zijn gaan behoren tot het Nolensiaans. De lezer neemt kennis van de signatuur en weet meteen: dit is geen vervalsing.
Nolens misprijst, in tegenstelling tot de kameleontische Claus, vervalsingen ten zeerste. Hij voert een ouderwetse waarheidsqueeste vanuit een haast dierlijke drang. Met woorden bakent hij zijn territorium af. (Hier is het, op deze paar vierkante meter aarde, dat ik een poosje heb vertoefd. Ik, Leonard Nolens. Met mijn dorp dat, zoals dat in de poëzie hoort, de hele wereld vertegenwoordigt.) Met die paar vierkante meter waar het om gaat, zijn geboortegrond, zijn we heel concreet in het Limburgse Bree. Daar is de dichter geboren en met heel veel kunst en heel veel katholicisme opgegroeid. Misschien is er in Vlaanderen nauwelijks een katholieker dichter dan hij, ook al heeft hij het geloof afgezworen. Zijn poëzie is, naast een geboortebewijs (ook de titel van een vroegere bundel), één lange verontschuldiging voor zijn bestaan, een afbetaling van zijn verleden en een vooruitbetaling van wat hem nog rest. Alleen voor het hic et nunc vindt hij de juiste valuta niet. Daar geldt het klassieke lot van dichters: hun failliet is hun enige reussite.
Tweeduizend
Nolens' familieleden zijn in Woestijnkunde alomtegenwoordig en, ofschoon gestorven, misschien wel voor het eerst zo alive and kicking. De dichter, van zijn sokkel van onsterfelijkheid getuimeld sinds een hartoperatie, draagt zorg voor hen. Hij heeft, geconfronteerd met een mogelijk definitief afscheid, extra veel behoefte aan leven, bijvoorbeeld aan dat van zijn familie. 'Een operatie van het hart' is vanuit deze invalshoek een belangrijk gedicht van iemand die eerder al Hart tegen hart schreef. Het hart dat daar een metafoor was, blijkt hier nu ook een orgaan te zijn. Nolens probeert weer familie te worden van zijn vader, moeder en broer.
Wij schuiven mee aan tafel, verbroederen met zijn intimi en gaan te bed met zijn geliefde. Al in het openingsgedicht ('De regisseur') stelt hij zich de vraag hoe je je eigen leven regisseert. Misschien is hij nog nooit zo dicht het door hem verfoeide babbelen genaderd. Nolens die plotseling evolueert naar meer anekdotiek: misschien moet je daarvoor bijna dood zijn geweest. Beseffen dat er in het licht van de eeuwigheid nauwelijks feiten zijn die meer gewicht hebben dan andere.
Niettemin evolueren de meeste ouder wordende dichters weg van de anekdote. Wat zij op het vlak van het fragmentarische verliezen, recupereren zij op dat van de totaliteit. Maar niet Nolens. Hij verzamelt de anekdote in al haar levendigheid. De meeste lezers zullen erkennen dat iemand van zijn uitzonderlijke niveau de realia telkens weer boven de onnozelheid en de lukraakheid weet uit te tillen. Een paar keer twijfelt hij daarbij aan zijn keuze. In 'Vergetelheid' staat dit: 'Wat doet het ertoe dat ik geen gedichten meer maak/ Maar dagboeknotities./ [] Ik ga hoe dan ook de geschiedenis in/ En uit van de vergetelheid.' Nolens zelden zo zien twijfelen aan zijn overleving, denk je dan. Maar nog in hetzelfde gedicht dist hij quasi nonchalant Seneca op: 'Ik lees hem al tweeduizend jaar.' Dan herkennen wij weer de man die zijn pen alleen in de inkt wil dopen voor minstens een paar millennia hiernamaals. Niet verwonderlijk dat het slotgedicht van de bundel 'Aanvang' heet.
Getemd
Wat vooral eeuwig moet zijn, is de liefde. Die vereist exclusiviteit: zij is bestemd voor de enige. Alleen ter wille van de liefde is Nolens bereid zijn ik te laten ondermijnen. Het gedicht 'Monogamie' getuigt hier treffend van: 'Bij niemand ga ik zo grondig naar binnen als hier/ In de enige vrouw, in het enige bed, in de enige kamer,/ Het enige huis in mijn enige wereld ter wereld.' Hij geilt op de superlatieven van de liefde en associeert eeuwigheid met enigheid. En met eenwording.
De liefde lijkt voor de dichter trouwens een middel om aan leeftijd te ontsnappen. Hij toont zich alerter voor de dood nu hij zich realiseert dat zijn ouders op zijn huidige leeftijd al gestorven waren. In 'Zestig' klinkt het zo: 'Dagelijks liggen twee vijftigers jonger dan ik vandaag/ In een rouwkapel gonzend van Nederduits en kerklatijn.' De slotzin van dit gedicht illustreert de onmogelijkheid van de dichter om zich van zijn roots los te rukken: 'Ik kan er niet vandaan.' Hoeveel ikken moet je zijn vooraleer je 'ik' kunt zeggen? Hoeveel anderen blijven er dan nog in je over?
In de cyclus 'Slapeloze gedichten' ontpopt zich de man van de nacht, het terrein van wie zich niet willen laten ringeloren door de verplichtingen die eigen zijn aan de dag. De dichter distantieert zich van de suffe burgerlijke mechanismen, wil niets te maken hebben met het ordinaire alledaagse dat buiten hem om geregeld wordt. In tegendeel: hij wil baas zijn van zijn eigen bestaan, cultiveert zijn positie als einzelgänger. In het titelgedicht plaatst hij een wereld die vol is en betekenisloos (die van de televisionair) tegenover een wereld die leeg is, zoals dit paradoxaal genoeg het geval is met de betekenisvolle woestijn. Het is duidelijk dat het die laatste wereld is waaraan hij zijn hart heeft verpand.
Zijn voorliefde gaat daarbij uit naar wie zich (nog) niet in een maatschappelijk harnas heeft laten dwingen. Hij memoreert de hechte groep anarchistische titaantjes die barstensvol dromen bijeenkwamen in café De Kat, maar die zich later toch lieten temmen en in een of andere klas braafjes Rimbaud en Sartre stonden te citeren. Een doorn in het oog van wie zichzelf zowat als de enige beschouwt die niet heeft verzaakt aan het elan van zijn jonge jaren en vaststelt: 'Er komt maar geen eind aan de sjofele jeugd van mijn boeken.'
Die boeken zijn voor Nolens heilig. Omdat zij zijn enige echte leven zijn.
LEONARD NOLENS
Woestijnkunde.
Querido, 64 blz., 17,95 euro.
31/12/2009
Het oeuvre van Leonard Nolens groeit gestaag verder met gedichten die een constante kwaliteit aanhouden en die vaak hoge toppen scheren. Dat oeuvre werd onlangs uitgebreid met het voor een echt sterk oeuvre noodzakelijke fremdkörper Bres (2007), waarin de als ik-betrokken bekend staande dichter een fenomenale doorbraak forceerde naar een all-inclusive 'wij'. De in 2008 terecht met de VSB-poëzieprijs bekroonde bundel vormt een hoogtepunt in Nolens oeuvre en was mentaliteitsgeschiedschrijving, maatschappijkritiek en autobiografie ineen. Amper een jaar na Bres ziet Woestijnkunde het licht en het lijkt er sterk op dat de dichter in deze bundel weer aansluiting vindt met de stem die hem maakte tot wat hij is geworden.
Van het writer's block dat een doorbraak naar de wij-schriftuur veroorzaakte, vinden we nog sporen terug in de afdeling 'Impasse'. Het gedicht 'Inertie' opent met de sterke regel "Het moet gezegd" en beschrijft dan het gezichtsverlies van een dichter die concludeert: "Ik krijg ons niet uit mijn bek." Volgt een bezwering van het ik aan de adres van de dichter om hem net "als vroeger" uit handen te laten vallen om te zijn wie hij is. Die bezwering resulteert in de slotregel "Ik moet gezegd", waarbij het imperatieve 'moeten' illustratief is voor de existentiële noodzaak die steeds aan Nolens' schriftuur ten grondslag ligt.
Het motto dat aan de afdeling 'Woestijnkunde' voorafgaat, verwijst naar het lemma 'woestijnkunde' in de Van Dale. Woestijnkunde wordt daar gedefinieerd als de "bestudering van verschijnselen die met woestijnen samenhangen, zoals antropologie van woestijnculturen, juridische en politieke aspecten van grondbeheer, winderosie, syn. eremologie." Nolens vraagt zich echter in geheel eigen stijl af of hij geen woestijnkundige van nature is. Hij trekt zich, net zoals de woestijnvaders van weleer die in het solitaire bestaan in de woestijn een middel zagen om op een mystieke manier hun relatie tot God te denken, terug in zijn schrijfkamer om dichter te komen tot zijn "zanderige hart". Het alleen-zijn dat leidt tot een basale zelfreflectie is een grondhouding van Nolens.
De breekbare relatie tot de ander komt vaak tot stand in de lectuur van anderen. Het wemelt in deze bundel van andere auteurs (Stendhal, Gilliams, Plato, Socrates, Wittgenstein, Stirner, Rimbaud, Sartre, Parmenides, Aurelius, Ouwens, Trakl, Vallejo, Milosz, Seneca, Celan, Nietzsche, Kafka, Ovidius, Foucault e.a.), die aangesproken, geïnterpelleerd, geciteerd worden, of aan wie een gedicht wordt opgedragen. Zij vormen een verzameling stemmen waarmee Nolens voortdurend in dialoog is en die hem leren hoe het nu verder moet met het leven. Hij meet zichzelf af aan de ander.
In de reeks 'Slapeloze gedichten', die gedeeltelijk voorgepubliceerd werd in een gelijknamige uitgave in de poëziereeks van De Slegte, wordt de relatie tot de ander beschreven als een voorwaarde voor zelfverwerkelijking: "Ik keek naar jou, ik kijk altijd naar jou / Om straks niet weg te kijken van mezelf." De ander is steeds aanwezig als resonerende stem in het hoofd van de ik-figuur, die zichzelf in deze relatie hoge eisen oplegt: "Ik lees nu al zo'n zestig jaar het boek / dat mij dicteert wat ik moet schrijven op leven en dood. / Ik heb geen andere keus."
In deze bundel culmineren deze motieven en themata in de onverbloemd erotische slotreeks 'Venetië', anders en geminimaliseerd verschenen in Een fractie van een kus, de gedichtendagbundel uit 2007. De eindreeks is een magistrale bevestiging van de geliefde partner als sluitstuk van het leven en kan de vergelijking doorstaan met de Yes-passage van Molly Bloom in Joyces Finnegan's Wake. Niet zozeer de stilistische vaardigheden van de monologue intérieur die Molly tentoonspreidt, maar wel de levensbejahende grondtoon die spreekt uit deze reeks, maakt dat deze afdeling een nieuw begin markeert. Het is overigens niet toevallig dat deze cyclus eindigt met een gedicht dat 'Aanvang' heet en eindigt met het vers "Je bent eindelijk vrij."
Woestijnkunde is een bundel van een dichter die zijn stem al enige tijd gevonden heeft en excelleert in intrigerende verwoordingen van bekende themata en in stilistisch raffinement. Een must have voor de fans van het eerste uur, evenzeer als voor de lezers die een introductie willen tot het universum van Leonard Nolens. [Patrick Peeters]
T. van Deel
“Wat zei je? Woestijnkunde? Kun je dat studeren? / Woestijnkundige, ben ik dat niet van nature? / Nergens klinkt een bedoeïnentent vol stemmen, nergens / Anders dan hier, vandaag, in mijn eigen krimpende kop.” Alles wat de veel gelauwerde Vlaamse dichter Leonard Nolens (1947) schrijft gaat door twee filters heen: het ene filter is dat van de poëzie en van de vorm, het andere is dat van zijn gevoel en herinnering en behoefte aan authenticiteit. Er bestaat weinig poëzie van dit formaat die tegelijk zo formeel èn authentiek, zelfs autobiografisch wil zijn. Nolens heeft de vaak sonore toon getroffen van de doeltreffende bard die niet snikt zonder formeel te snikken. Het is niet voor niets dat de bundel opent met overwegingen aangaande een toneelstuk. Verder komen er de van Nolens wel bekende thema’s van het verleden, de ouders, de destijdse markante gebeurtenissen, en ook meer recent een openhartoperatie, het actuele leven, ter sprake. En een liefde in Venetië, een mooie reeks die prachtig in het spiegelend water valt. Nolens heeft zijn vorm gevonden, een vorm waarin zijn leven, herinneringen en dromen perfect passen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.